ECLI:NL:RBAMS:2010:BN3626

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
17 maart 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
439059 - HA ZA 09-3089
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verval van uiterste wilsbeschikking en uitleg testament na echtscheiding

In deze zaak, die voor de Rechtbank Amsterdam werd behandeld, ging het om de vraag of een testament van de overleden [D] nog geldig was na haar echtscheiding van [X]. De rechtbank oordeelde dat de uiterste wilsbeschikking van [D] op grond van artikel 4:52 van het Burgerlijk Wetboek van rechtswege was vervallen door de echtscheiding, tenzij uit het testament zelf het tegendeel bleek. De rechtbank concludeerde dat dit niet het geval was, aangezien het testament geen expliciete bepalingen bevatte die de werking ervan na de echtscheiding zouden handhaven.

De procedure begon met een dagvaarding van [C] c.s. die vorderden dat de rechtbank zou verklaren dat het testament van [D] geen werking had en dat de wettelijke erfopvolging van toepassing zou zijn. [X] c.s. betwistten deze vordering en stelden dat de stichting [X] als erfgenaam was benoemd in het testament. De rechtbank oordeelde dat de stichting geen erfgenaam was geworden, omdat de voorwaarde van het vooroverlijden van [X] niet was vervuld. Dit leidde tot de conclusie dat de nalatenschap van [D] volgens de wettelijke regels van erfopvolging bij versterf zou worden verdeeld.

De rechtbank wees de vorderingen van [C] c.s. toe en veroordeelde [X] c.s. in de proceskosten. In reconventie werd de vordering van de stichting afgewezen, omdat deze niet kon worden erkend als erfgenaam. De uitspraak benadrukte het belang van duidelijke testamentaire bepalingen en de gevolgen van echtscheiding op de erfopvolging.

Uitspraak

vonnis
RECHTBANK AMSTERDAM
Sector civiel recht
zaaknummer / rolnummer: 439059 / HA ZA 09-3089
Vonnis van 17 maart 2010
in de zaak van
1. [A] ,
wonende te Huizen,
2. [B] ,
wonende te Weesp,
eisers in conventie,
gedaagden in reconventie,
advocaat mr. M. Bosman,
tegen
1. de stichting [X] STICHTING,
gevestigd te Weesp,
gedaagde in conventie en eiseres in reconventie,
2. [X] ,
wonende te Purmerend,
gedaagde in conventie,
advocaat mr. C.J.A.M. Bots.
Partijen worden hierna gezamenlijk [C] c.s. respectievelijk [X] c.s. genoemd. Partijen worden hierna afzonderlijk [A], [B], de stichting respectievelijk [X] genoemd.
1. De procedure
1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding van 14 september 2009, met producties,
- de conclusie van antwoord tevens eis in reconventie van 11 november 2009, met producties,
- het vonnis van 25 november 2009, waarbij een comparitie van partijen is gelast,
- de conclusie van antwoord in reconventie van 1 februari 2010, met producties,
- het proces-verbaal van comparitie, gehouden op 1 februari 2010.
1.2. Ten slotte is vonnis bepaald.
2. De feiten
2.1. [B] is de moeder van [D]. [A] is de broer van [D] .
2.2. Op 11 december 1981 zijn [D] en [X] in algehele gemeenschap van goederen gehuwd. Uit dit huwelijk zijn geen kinderen geboren.
2.3. Op 4 oktober 1995 heeft [D] een testament opgesteld. In dit testament wordt vermeld dat zij met [X] is gehuwd. Dit testament luidt, voor zover hier van belang:
“HERROEPING
Ik herroep alle vroeger door mij gemaakte uiterste wilsbeschikkingen.
ERFSTELLING VOOROVERLIJDEN
Voor het geval ik kom te overlijden voor mijn echtgenoot benoem ik tot mijn enig erfgenaam mijn echtgenoot.
ERFSTELLING GELIJK/LATER OVERLIJDEN
Voor het geval ik na of gelijk met mijn genoemde echtgenoot kom te overlijden, waaronder begrepen overlijden binnen dertig dagen, benoem ik tot mijn enig erfgenaam de stichting: [X] Stichting, gevestigd te Weesp.
LEGITIEME
Ik verzoek mijn moeder geen beroep te doen op de haar als legitimaresse toekomende rechten.
CLAUSULE PRIVÉ ZIJN
Hetgeen uit mijn nalatenschap wordt verkregen of daarvoor in de plaats komt en de revenuen daarvan zal niet vallen in enige huwelijksgoederengemeenschap en mag niet in aanmerking worden genomen bij de toepassing van enig afrekenbeding, behoudens voor wat betreft een afrekenbeding ten aanzien van inkomsten uit arbeid.
EXECUTELE
Voor het geval ik na of gelijk met mijn genoemde echtgenoot kom te overlijden benoem ik, voor zover er geen codicil is gemaakt waarin een executeur is benoemd, mijn broer, de heer [A] , geboren op twee en twintig oktober negentienhonderd negen en veertig te Hoorn, tot uitvoerder van mijn uiterste wilsbeschikkingen, beredderaar van mijn boedel en verzorger van mijn uitvaart en begrafenis of crematie.
Ik ken hem daarbij toe alle rechten welke de wet mij toestaat hem te verlenen, speciaal het recht tot inbezitneming van alle goederen welke ik zal nalaten, het recht om successierechten en schulden te voldoen alsook om goederen van mijn nalatenschap te verkopen, wanneer dit ter betaling van successierechten of schulden nodig mocht zijn.
De executele met alle vermelde rechten zal voortduren totdat mijn nalatenschap geheel zal zijn afgewikkeld.
In de plaats van het wettelijk loon komt aan de executeur een beloning toe van vijfduizend gulden (f. 5.000,-).”.
2.4. Op 4 oktober 1995 is de stichting opgericht. Op deze datum zijn [X] als voorzitter en [D] als penningmeester en secretaris in functie getreden als de gezamenlijke bestuurders van de stichting. Op dit moment wordt de stichting bestuurd door [X] als voorzitter en [Z] als secretaris.
2.5. Op 26 april 2006 heeft deze rechtbank de echtscheiding tussen [D] en [X] uitgesproken. Op 27 juni 2006 is de echtscheidingsbeschikking in de registers van de burgerlijke stand geplaatst.
2.6. Op 16 mei 2009 is [D] overleden. Zij heeft ná 4 oktober 1995 haar testament niet gewijzigd.
2.7. Op 3 juli 2009 is bij deze rechtbank een akte beneficiaire aanvaarding nalatenschap opgemaakt, waarin namens de stichting wordt verklaard dat zij de nalatenschap van
[D] niet anders aanvaardt dan onder het voorrecht van boedelbeschrijving.
3. Het geschil
in conventie
3.1. [C] c.s. vorderen – na wijziging van eis – dat de rechtbank, bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad, een verklaring voor recht afgeeft dat het testament van wijlen mevrouw [D] d.d. 4 oktober 1995 geen werking heeft en dat volgens de wet geërfd zal worden, een en ander met veroordeling van [X] c.s. in de kosten van het geding.
3.2. [C] c.s. stellen hiertoe het volgende. Het opstellen en de inhoud van het testament zijn volledig uit de koker van [X] gekomen. Dit is de reden dat [D] er niet aan heeft gedacht dit testament ná haar echtscheiding te wijzigen. De tekst van het testament is duidelijk en niet voor meerdere uitleg vatbaar. Hieruit volgt dat [X] en
de stichting geen erfgenaam zijn. Op grond van artikel 4:52 van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW) vervalt de beschikking van rechtswege bij echtscheiding, omdat uit het testament het tegendeel niet is af te leiden. Overigens is de stichting een afgeleide van [X]. Voor zover wordt geoordeeld dat het testament wel voor meerdere uitleg vatbaar is, stellen [C] c.s. dit het testament zo moet worden uitgelegd dat [D] heeft bedoeld dat het testament slechts zou gelden voor de situatie dat zij ten tijde van haar overlijden nog gehuwd zou zijn met [X], dan wel dat [X] gelijk met of vóór haar zou zijn overleden. [D] heeft een andere bedoeling uitdrukkelijk niet vermeld in haar testament.
3.3. [X] c.s. concluderen dat de rechtbank [C] c.s. niet-ontvankelijk moet verklaren dan wel de vordering(en) moet afwijzen, en [C] c.s. hoofdelijk moet veroordelen in de kosten van dit geding.
3.4. [X] c.s. stellen hiertoe het volgende. [X] maakt geen aanspraak op een erfdeel van [D]. In zoverre zijn [C] c.s. dus niet-ontvankelijk. De stichting
is enig erfgenaam van [D] . De stichting is voortgekomen uit een gezamenlijke interesse in genealogie van [D] en [X]. [D] is tot haar overlijden als bestuurslid betrokken gebleven bij de stichting. [D] heeft tijdens de echtscheiding juridische bijstand gehad, zodat zij er kennelijk voor heeft gekozen haar testament daarna niet te wijzigen. Het testament is niet voor meerdere uitleg vatbaar. De nalatenschap van [D] moet gaan naar de stichting, als zij ná [X] zou komen te overlijden. ‘Overlijden’ betekent in dit testament hetzelfde als ‘er niet meer zijn als echtgenoot’.
in reconventie
3.5. De stichting vordert dat de rechtbank verklaart voor recht dat de stichting [X] Stichting overeenkomstig de uiterste wil van [D] enig erfgenaam is van de volledige nalatenschap van [D] zoals beschreven in het testament van [D] van 4 oktober 1995, en dat de rechtbank [C] c.s. hoofdelijk moet veroordelen in de kosten van dit geding.
3.6. De stichting stelt hiertoe in aanvulling op hetgeen zij in conventie heeft gesteld het volgende. In het testament wordt een beroep gedaan op [B] om afstand te doen van haar legitieme, waaruit blijkt dat het de uiterste wil was van [D] dat niet haar familie zou erven maar de stichting.
3.7. [C] c.s. concluderen dat de rechtbank bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, de vordering van de stichting niet-ontvankelijk zal verklaren, althans die vordering af zal wijzen als zijnde ongegrond en/of niet bewezen, met veroordeling van de stichting in de kosten van deze procedure.
3.8. [C] c.s. stellen hiertoe het volgende. Vanaf de echtscheiding was geen sprake meer van een echtgenoot, zoals genoemd in het testament. Het is ondenkbaar dat het de bedoeling was van [D] de stichting te laten erven, terwijl haar ex-echtgenoot daarvan bestuurder is. Het is daarnaast ondenkbaar dat zij gelet op haar fysieke gesteldheid vanaf 1999 een genealogiehobby of een dubbele bestuursfunctie bij de stichting kon uitoefenen. Er is bij [D] overigens geen administratie van de stichting aangetroffen. [B] was de enige vertrouwenspersoon van [D], zodat het niet de wens van [D] geweest kan zijn om haar te onterven. [D] heeft tegen haar familie en advocaat nooit iets verteld over de stichting of haar testament.
4. De beoordeling
in conventie
4.1. Tussen partijen is niet in geschil dat [X] geen erfgenaam is van [D]. Op grond van artikel 4:52 BW vervalt namelijk een uiterste wilsbeschikking (hierna: een testamentaire beschikking), getroffen ten voordele van degene met wie de erflater op het tijdstip van het maken van de uiterste wil (hierna: het testament) was gehuwd, door een daarna ingetreden echtscheiding, tenzij uit het testament zelf het tegendeel is af te leiden. Dit artikel heeft op grond van artikel 68a van de Overgangswet Nieuw BW onmiddellijke werking vanaf 1 januari 2003 en de nalatenschap van [D] is opengevallen onder het nieuwe recht. Dit betekent overigens niet dat [C] c.s. niet-ontvankelijk zijn in hun vorderingen tegen [X], aangezien deze vorderingen aan alle formele vereisten voldoen en [C] c.s. ook voldoende belang hebben bij het instellen daarvan, omdat niet is gesteld of gebleken dat [X] vóór dit instellen ondubbelzinnig mededeling heeft gedaan aan [C] c.s. dat hij geen enkele aanspraak zou maken op de nalatenschap van [D].
4.2. Tussen partijen is in geschil of de stichting erfgenaam is van [D]. [C] c.s. hebben gemotiveerd gesteld dat de stichting is gelijk te stellen met [X], zodat de testamentaire beschikking ten voordele van de stichting ook op grond van artikel 4:52 BW is vervallen. [X] c.s. hebben dit gemotiveerd betwist. Gelet op hetgeen hierna wordt overwogen, kan naar het oordeel van de rechtbank in het midden blijven of de stichting zodanig is gelijk te stellen met [X].
4.3. Bij de uitleg van een testamentaire beschikking moet op grond van artikel 4:46, eerste lid, BW worden gelet op de verhoudingen die het testament kennelijk wenst te regelen en op de omstandigheden waaronder het testament is gemaakt. Op grond van het tweede lid van dit artikel mogen daden of verklaringen van de erflater buiten het testament slechts dan voor de uitleg van een testamentaire beschikking worden gebruikt, als deze beschikking zonder die daden of verklaringen geen duidelijke zin heeft. Dit betekent dat bij de bepaling van de inhoud van een testament steeds sprake zal zijn van uitleg en dat een zuiver taalkundige uitleg van de in het testament gebruikte bewoordingen niet volstaat.
Ook dit artikel heeft op grond van artikel 68a van de Overgangswet Nieuw BW onmiddellijke werking vanaf 1 januari 2003.
4.4. In het testament van [D] is bepaald dat zij de stichting tot haar enige erfgenaam benoemt voor het geval zij na of gelijk met haar echtgenoot komt te overlijden, waaronder begrepen overlijden binnen dertig dagen. Ten tijde van het opstellen van dit testament was [D] gehuwd met [X]. Hij wordt in dit testament dan ook als echtgenoot genoemd. De stichting is op de dag van het opstellen van het testament opgericht, waarbij [D] en [X] formeel als bestuurder in functie zijn getreden. [D] en [X] zijn vervolgens gescheiden. [D] is daarna overleden. [X] is niet overleden. Gelet op de verhoudingen die dit testament kennelijk heeft willen regelen en de omstandigheden waaronder dit testament is gemaakt, zou kunnen worden aangenomen dat de bewoordingen van dit testament voor meer dan één uitleg vatbaar zijn, omdat niet duidelijk is of de stichting uitsluitend tot erfgenaam is benoemd voor het geval [D] en [X] tot het overlijden van [X] gehuwd zouden zijn geweest.
4.5. Tussen partijen is niet in geschil dat in het testament is bepaald dat de stichting uitsluitend tot erfgenaam is benoemd onder de voorwaarde van het vooroverlijden van [X]. [X] c.s. hebben echter gesteld dat ‘overlijden’ in dit testament hetzelfde betekent als ‘er niet meer zijn als echtgenoot’. De rechtbank stelt vast dat een dergelijke bijzondere uitleg van het begrip ‘overlijden’ niet volgt uit de bewoordingen van het testament. [X] c.s. hebben overigens onvoldoende gemotiveerd gesteld dat deze bewoordingen, gelet op de verhoudingen die dit testament kennelijk heeft willen regelen en de omstandigheden waaronder dit testament is gemaakt, op deze bijzondere manier moeten worden uitgelegd. Voor zover [X] c.s. hebben bedoeld te stellen dat een dergelijke bijzondere betekenis volgt uit daden of verklaringen van [D] buiten haar testament, hebben zij onvoldoende gemotiveerd gesteld dat dit testament zonder gebruik te maken van deze daden of verklaringen geen duidelijke zin heeft. Overigens volgt uit de memorie van antwoord dat het enkele niet-herroepen van een testament niet als een daad of verklaring als bedoeld in artikel 4:46 BW wordt beschouwd (Kamerstukken II 1962/63, 3771, nr. 6, p. 26). Dit betekent dat de rechtbank het begrip ‘overlijden’ zal uitleggen in overeenstemming met de gangbare taalkundige betekenis van dit begrip, te weten ‘doodgaan’ of ‘sterven’. Het staat vast dat aan de voorwaarde van het vooroverlijden van [X] niet is voldaan. Hieruit volgt dat de stichting geen erfgenaam is geworden van de nalatenschap van [D].
4.6. Gelet op het bovenstaande komt bij de vererving van de nalatenschap van
[D] aan het testament van 4 oktober 1995 in zoverre geen betekenis toe, dat de testamentaire beschikking ten voordele van [X] van rechtswege is komen te vervallen. Voorts is aan de voorwaarde tot benoeming van de stichting als erfgenaam niet voldaan.
Dit betekent dat voor wat betreft de erfstelling geërfd zal worden volgens de wettelijke regels van erfopvolging bij versterf. De overige testamentaire beschikkingen in dit testament zijn in beginsel – voor zover nog van belang – geldig. De door [C] c.s. gevorderde verklaring voor recht zal met dien verstande worden toegewezen.
4.7. [X] c.s. zullen als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten in conventie worden veroordeeld. Deze kosten aan de zijde van [C] c.s. worden begroot op:
- dagvaarding € 85,98
- vast recht 262,00
- salaris advocaat 904,00 (2 punten × tarief € 452,00)
Totaal € 1.251,98.
in reconventie
4.8. Gelet op hetgeen in conventie is geoordeeld en de nagenoeg gelijkluidende stellingen en processtukken in reconventie, zal de rechtbank de door de stichting gevorderde verklaring voor recht, dat zij erfgenaam is van de nalatenschap van [D], afwijzen.
4.9. De stichting zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten in reconventie worden veroordeeld. Deze kosten aan de zijde van [C] c.s. worden begroot op € 452,00 (2 punten × factor 0,5 × tarief € 452,00) voor salaris advocaat.
5. De beslissing
De rechtbank
in conventie
5.1. verklaart voor recht dat voor wat betreft de erfstelling ten aanzien van de nalatenschap van [D] geërfd zal worden volgens de wettelijke regels van erfopvolging bij versterf, waarbij voor de geldigheid van het testament van 4 oktober 1995 van [D] wordt verwezen naar hetgeen is overwogen onder rechtsoverweging 4.6.,
5.2. veroordeelt [X] c.s. in de proceskosten in conventie, aan de zijde van
[C] c.s. tot op heden begroot op € 1.251,98,
5.3. verklaart dit vonnis in conventie voor wat betreft de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad,
5.4. wijst het meer of anders gevorderde af,
in reconventie
5.5. wijst de vorderingen af,
5.6. veroordeelt de stichting in de proceskosten in reconventie, aan de zijde van [C] c.s. tot op heden begroot op € 452,00,
5.7. verklaart dit vonnis in reconventie voor wat betreft de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.R.J. van Wel en in het openbaar uitgesproken op 17 maart 2010.?