ECLI:NL:RBAMS:2010:BN3626
Rechtbank Amsterdam
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Verval van uiterste wilsbeschikking en uitleg testament na echtscheiding
In deze zaak, die voor de Rechtbank Amsterdam werd behandeld, ging het om de vraag of een testament van de overleden [D] nog geldig was na haar echtscheiding van [X]. De rechtbank oordeelde dat de uiterste wilsbeschikking van [D] op grond van artikel 4:52 van het Burgerlijk Wetboek van rechtswege was vervallen door de echtscheiding, tenzij uit het testament zelf het tegendeel bleek. De rechtbank concludeerde dat dit niet het geval was, aangezien het testament geen expliciete bepalingen bevatte die de werking ervan na de echtscheiding zouden handhaven.
De procedure begon met een dagvaarding van [C] c.s. die vorderden dat de rechtbank zou verklaren dat het testament van [D] geen werking had en dat de wettelijke erfopvolging van toepassing zou zijn. [X] c.s. betwistten deze vordering en stelden dat de stichting [X] als erfgenaam was benoemd in het testament. De rechtbank oordeelde dat de stichting geen erfgenaam was geworden, omdat de voorwaarde van het vooroverlijden van [X] niet was vervuld. Dit leidde tot de conclusie dat de nalatenschap van [D] volgens de wettelijke regels van erfopvolging bij versterf zou worden verdeeld.
De rechtbank wees de vorderingen van [C] c.s. toe en veroordeelde [X] c.s. in de proceskosten. In reconventie werd de vordering van de stichting afgewezen, omdat deze niet kon worden erkend als erfgenaam. De uitspraak benadrukte het belang van duidelijke testamentaire bepalingen en de gevolgen van echtscheiding op de erfopvolging.