vonnis
RECHTBANK AMSTERDAM
zaaknummer / rolnummer: 327950 / HA ZA 05-3068
1. de naamloze vennootschap
CARIGNA INVESTMENTS N.V.,
gevestigd te Amsterdam,
2. [A],
wonende te (woonplaats),
3. [B],
wonende te (woonplaats),
eisers,
advocaat mr. A.R.T. Odle, daarvoor mr. Chr.F. Kroes, daarvoor mr. A.R.T. Odle,
de naamloze vennootschap
DE NEDERLANDSCHE BANK N.V.,
gevestigd te Amsterdam,
gedaagde,
advocaat mr. A.J. Haasjes, daarvoor mr. W.A.K. Rank.
Eisers zullen hierna wederom als volgt worden aangeduid. Eisers gezamenlijk als Carigna c.s.; eiseres sub 1 afzonderlijk als Carigna; eisers sub 2 en 3 gezamenlijk als [C]; eiser sub 2 afzonderlijk als [A] en eiser sub 3 afzonderlijk als [B] Gedaagde zal hierna wederom DNB worden genoemd.
1. De procedure
1.1. Het verdere verloop van de procedure blijkt uit:
- het incidenteel vonnis van 25 maart 2009 (hierna: vonnis in incident)
- de conclusie van antwoord, met producties
- het tussenvonnis van 21 oktober 2009 waarin een comparitie is bevolen
- het proces-verbaal van de op 4 maart 2010 gehouden comparitie en de daarin
genoemde stukken.
1.2. Ten slotte is vonnis bepaald.
2. De feiten
Voor de feiten wordt verwezen naar rechtsoverweging 2. van het vonnis in incident. Ook in de hoofdzaak worden deze thans als enerzijds gesteld en anderzijds niet, dan wel onvoldoende weersproken, alsmede op grond van de overgelegde bewijsstukken, als vaststaand aangemerkt.
3. De vorderingen van Carigna c.s.
3.1. Voor de vorderingen van Carigna c.s. wordt verwezen naar rechtsoverweging 3. van het vonnis in incident en naar wat daarin onder 6.5., 6.6., 6.11. en 7.1. is overwogen en beslist.
3.2. DNB concludeert dat de rechtbank bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad Carigna c.s. niet ontvankelijk zal verklaren in hun vorderingen, althans deze zal afwijzen, met veroordeling van Carigna c.s. in de kosten van de procedure – waarbij de voorzetting van de procedure door Carigna c.s. volgens DNB in dit geval een hogere kostenveroordeling dan het gebruikelijke liquidatietarief rechtvaardigt –, met de bepaling dat over de proceskosten de wettelijke rente verschuldigd zal zijn vanaf twee weken na het wijzen van het vonnis.
3.3. Op de stellingen van partijen wordt hierna zonodig nader ingegaan.
4. De verdere beoordeling
4.1. Vooropgesteld wordt dat met de uitspraak van het CBb van 31 juli 2007 onherroepelijk vaststaat dat het afwijzingsbesluit rechtmatig is. Dat heeft tot gevolg dat DNB niet aansprakelijk is voor schade die is ontstaan als gevolg van de weigering van de door Carigna verzochte inschrijving in het register, de doorhaling van haar inschrijving, de omstandigheid dat het haar niet meer was toegestaan op te treden als geldtransactiekantoor en de staking van haar activiteiten. Die schade is niet ontstaan door een onrechtmatige daad, maar tengevolge van een rechtmatig besluit van DNB.
4.2. Uit de rechtsoverwegingen 6.5, 6.6. en 7.1. van het vonnis in incident vloeit voort dat in dit vonnis ten aanzien van Carigna alleen nog de stelling behandeling behoeft dat DNB bij de verzending van het voornemen ten onrechte geen maatregelen heeft genomen om te verzekeren dat het voornemen vertrouwelijk bleef, respectievelijk dat DNB het voornemen ten onrechte heeft gestuurd naar het faxnummer van Harada Ltd., waardoor de vertrouwelijkheid eveneens is geschonden.
4.3. Vaststaat dat DNB het voornemen heeft geadresseerd ‘T.a.v. de directie’ en heeft verzonden aan uitsluitend Carigna en een faxnummer van het kantoor van Harada Ltd., een aan Carigna gelieerde onderneming te Londen waar Thorncroft op dat moment werkzaam was. Carigna heeft vervolgens zelf derden de opdracht gegeven het voornemen te vertalen. Dat de inhoud van dit, aan de directie van Carigna geadresseerde, voornemen aan een ‘ruimer publiek’ is bekend geworden, is derhalve niet het gevolg van een daad van DNB, maar van de interne bedrijfsvoering bij Carigna. Zonder nadere toelichting (die ontbreekt) valt niet in te zien dat deze gang van zaken was voorkomen wanneer DNB het voornemen, voorzien van de vermelding ‘persoonlijk en vertrouwelijk’ en op een met meer waarborgen omklede wijze aan Carigna zou hebben verzonden en/of wanneer DNB voorafgaand aan het versturen van de fax met Londen had getelefoneerd. Dat het voornemen – conform de hoofdregel van artikel 2:6 Algemene wet bestuursrecht – in de Nederlandse taal was gesteld, maakt dat niet anders. Voor de in dit verband geleden schade is DNB derhalve niet aansprakelijk. Met DNB is de rechtbank van oordeel dat de vorderingen van Carigna reeds op die grond moeten worden afgewezen.
4.4. Bovendien staat, zoals gezegd, met de uitspraak van het CBb van 31 juli 2007 onherroepelijk vast dat het afwijzingsbesluit rechtmatig is. Zonder nadere toelichting, die ontbreekt, valt niet in te zien dat het bekend worden van het voornemen aan een ‘ruimer publiek’ tot meer of andere schade heeft geleid dan de schade die is ontstaan als gevolg van de weigering van de door Carigna verzochte inschrijving in het register, de doorhaling van haar inschrijving, de omstandigheid dat het haar niet meer was toegestaan op te treden als geldtransactiekantoor en de staking van haar activiteiten. Zoals hiervoor onder 4.1. is vooropgesteld is DNB voor die schade niet aansprakelijk. Ook daarom moeten de vorderingen van Carigna worden afgewezen.
4.5. Wat hiervoor onder 4.3. ten aanzien van Carigna is geoordeeld, geldt gelijkelijk voor [C] Hun vorderingen die samenhangen met het aan een ‘ruimer publiek’ bekend worden van het voornemen, worden derhalve afgewezen.
4.6. Aldus resteren, mede gelet op rechtsoverweging 6.11. van het vonnis in incident, de verwijten van [C] dat de ernstige beschuldigingen in het voornemen en het afwijzingsbesluit, en de wijze en het tijdstip waarop die beschuldigingen zijn gedaan onrechtmatig zijn, dat DNB zorgvuldigheidsnormen heeft geschonden, alsmede dat DNB het recht op een eerlijk proces (gewaarborgd door artikel 6 leden 1 en 3 EVRM), de onschuldpresumptie (gewaarborgd door artikel 6 lid 2 EVRM) en het recht op privacy (gewaarborgd door artikel 8 EVRM) heeft geschonden.
4.7. [C] vorderen dat de rechtbank op de voet van artikel 612 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering een veroordeling uitspreekt tot schadevergoeding op te maken bij staat. Voor toewijzing van deze vordering is wat de schade betreft voldoende dat de mogelijkheid dat schade is of zal worden geleden, aannemelijk is gemaakt. Daarbij moet de kanttekening worden geplaatst dat DNB ook tegenover [C] niet aansprakelijk is voor schade tengevolge van het aan een ‘ruimer publiek’ bekend worden van het voornemen (zie hiervoor onder 4.5. in verbinding met 4.3.), noch voor schade die is ontstaan als gevolg van de weigering van de door Carigna verzochte inschrijving in het register, de doorhaling van haar inschrijving, de omstandigheid dat het haar niet meer was toegestaan op te treden als geldtransactiekantoor en de staking van haar activiteiten (zie hiervoor onder 4.1.) en voorts dat schade van Carigna niet voor vergoeding aan [C] in aanmerking komt. Thans moet derhalve worden onderzocht of de mogelijkheid aannemelijk is gemaakt dat door [C] andere dan de hiervoor bedoelde schade (hierna ook: voor vergoeding vatbare schade) is of zal worden geleden.
4.8. Volgens de dagvaarding onder 37 bestaat de geleden schade ‘in ieder geval’ uit:
- reputatieschade, zowel in als buiten Nederland;
- kosten veroorzaakt door het moeten sluiten en afkopen van
huurovereenkomsten voor 8 vestigingen in Nederland, ten gevolge van het
bevel van DNB aan eiseres sub 1 per 26 oktober 2004 haar activiteiten te
staken;
- kosten ten gevolge van het gedwongen moeten ontslaan van 28
medewerkers;
- gederfde inkomsten / winst in Nederland te wijten aan gemiste
ondernemingsactiviteiten.
4.9. Deze schade is in de dagvaarding slechts in algemene zin toegelicht. De gewraakte gedragingen van DNB dateren van ruim vijf jaar geleden waardoor [C] inmiddels in staat zouden moeten worden geacht concreter te maken dat door hen voor vergoeding vatbare schade is of zal worden geleden. Dit hebben zij echter nagelaten. Uit punt 65. van hun pleitnota volgt bovendien dat [C] zich ervan bewust waren dat een aantal van de ‘schade-elementen genoemd in de dagvaarding’ na het vonnis in incident ‘mogelijk’ niet meer voor vergoeding in aanmerking zou komen. Zij hebben deze wetenschap echter niet benut om hun stellingen aan te scherpen, maar zijn in plaats daarvan voortgegaan op de in de dagvaarding ingeslagen weg. Hun, hierna te beoordelen, stellingen zijn afkomstig uit hun pleitnota.
4.10. 65. […] duidelijk blijft dat […] de heren [C] reputatie schade binnen en buiten Nederland hebben geleden.
De stelling dat [C] reputatieschade hebben geleden (DNB betwist het) is niet nader toegelicht, waardoor niet kan worden onderzocht of sprake is van schade die langs de weg van artikel 6:106 lid 2 Burgerlijk Wetboek voor vergoeding in aanmerking zou kunnen komen. Daarnaast kan zonder nadere toelichting, die ontbreekt, niet worden onderzocht en – in het verlengde daarvan – niet worden vastgesteld dat de mogelijkheid dat door [C] voor vergoeding vatbare schade is of zal worden geleden aannemelijk is gemaakt.
4.11. 66. Verschillende werknemers van Harada Ltd en externe vertalers de Nederlandse en Engelse tekst van de brief [bedoeld is: het voornemen, rechtbank] in handen en onder ogen gehad. Dit heeft geleid tot verlies van reputatie voor betrokkenen. Bij Carigna in Nederland hebben verschillende werknemers met een beroep op de inhoud van de brieven hogere schadevergoedingen kunnen vorderen bij de ontbinding van de arbeidsovereenkomsten dan gebruikelijk.
Voor de schade bedoeld in de eerste twee volzinnen is DNB vanwege hetgeen daarover onder 4.3. en 4.5. is overwogen niet aansprakelijk. De laatste volzin betreft vermeende schade van Carigna, die niet voor vergoeding aan [C] in aanmerking komt.
4.12. 67. Het bestaan van de beschadigende brieven leidt tot problemen met andere aanvragen voor vergelijkbare vergunningen, omdat vaak gevraagd wordt naar vergunningsafwijzingen in het verleden.
68. Zo zijn er problemen geweest in de afgelopen jaren met de Spaanse en Ierse centrale banken ten aanzien van vergunningaanvragen. De Spaanse bank heeft in 2004 na een routine controle bij een lokale vestiging gevraagd naar problemen met de Nederlandsche bank. Voordat geantwoord kon worden, werd de Spaanse vergunning ingetrokken. De Ierse Centrale Bank verwijst bij een vergunningsaanvrage die al bijna 5 jaar loopt steeds naar de situatie met de Spaanse Centrale Bank.
69. Een aanvrage voor lidmaatschap van de prestigieuze groep van nationale postkantoren Eurogiro is afgewezen met verwijzing naar de problemen met de DNB.
70. Een schikking met de DNB over omzetbelasting werd zelfs in 2008 nog gefrustreerd door DNB […] het niet bereiken van een schikking en doorprocederen [leidt] tot schade voor Carigna.
71. Dit zijn maar een paar voorbeelden van schade […] Voldoende is het om hier vast te stellen dat het meer dan aannemelijk is dat de diffamerende beschuldigingen en de onzorgvuldige handelwijze van DNB tot schade hebben geleid en dat eisers er recht en belang bij hebben deze schade vergoed te krijgen.
De opgesomde omstandigheden zijn niet geïndividualiseerd; DNB voert terecht aan dat Carigna c.s. geen onderscheid maken tussen de posities van de verschillende eisers. Zonder nadere toelichting (die ontbreekt) is echter niet aannemelijk dat deze omstandigheden, voor zover zij zich al hebben voorgedaan (DNB betwist het), hebben geleid tot door [C] in privé geleden schade. Nu in punt 68. van de pleitnota wordt gesproken over ‘een lokale vestiging’ en in punt 70. over ‘omzetbelasting’ en ‘schade voor Carigna’ is in plaats daarvan hooguit aannemelijk dat deze omstandigheden hebben geleid tot schade voor Carigna of aan haar gelieerde ondernemingen. Op vergoeding daarvan hebben [C] echter geen aanspraak.
4.13. Ter comparitie is zijdens [C] ten slotte erkend dat onvoldoende is gespecificeerd dat kosten zijn gemaakt die buiten het regime van artikel 237 en volgende Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering voor vergoeding in aanmerking zouden kunnen komen. Een en ander leidt tot de volgende slotsom.
4.14. De drempel voor het verkrijgen van een veroordeling tot schadevergoeding op te maken bij staat is wat de vereiste schade betreft niet hoog, maar het vereiste is niet betekenisloos. Voor toewijzing van een vordering tot schadevergoeding op te maken bij staat was in dit geval nodig (en dan tevens ook voldoende) dat de mogelijkheid dat door [C] voor vergoeding vatbare schade als in de slotzin van artikel 4.7 bedoeld, is of zal worden geleden, aannemelijk was gemaakt. Zij hebben echter onvoldoende gesteld om de mogelijkheid van door hen geleden schade aannemelijk te achten.
4.15. De grondslag van de aansprakelijkheid van DNB moet bij uitsluiting in deze hoofdprocedure worden vastgesteld. Nu [C] niet aan hun stelplicht hebben voldaan kan, zoals DNB terecht aanvoert, aan een verdere beoordeling en verwijzing naar de schadestaatprocedure niet worden toegekomen. De overige stellingen van partijen hoeven derhalve geen behandeling en de vorderingen van [C] zullen worden afgewezen.
4.16. Carigna c.s. zullen als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. Daarbij geven noch het over en weer gestelde, noch de door partijen over en weer gekozen proceshouding, aanleiding af te wijken van de gebruikelijke tarieven. De kosten aan de zijde van DNB worden begroot op:
- vast recht EUR 660,00
- salaris advocaat 1.158,00 (2,0 punten × tarief EUR 579,00)
Totaal EUR 1.818,00
4.17. De gevorderde wettelijke rente over de proceskosten is toewijsbaar vanaf veertien dagen na betekening van dit vonnis.
5. De beslissing
De rechtbank
5.1. wijst de vorderingen af,
5.2. veroordeelt Carigna c.s. in de proceskosten, aan de zijde van DNB tot op heden begroot op EUR 1.818,00, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf veertien dagen na betekening van dit vonnis tot de dag der voldoening,
5.3. verklaart dit vonnis wat betreft het onder 5.2 bepaalde uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. G.W.K. van der Valk Bouman, mr. S.P. Pompe en mr. M.M. Korsten-Krijnen en in het openbaar uitgesproken op 14 april 2010.?