ECLI:NL:RBAMS:2010:BN3320

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
4 augustus 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
466566 / HA RK 10-1476
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging van verzekeringsovereenkomsten van International Insurance Corporation N.V. in het kader van noodregeling

Op 24 juni 2010 heeft de rechtbank Amsterdam de noodregeling van toepassing verklaard op de naamloze vennootschap International Insurance Corporation N.V. (IIC). De bewindvoerders hebben vastgesteld dat een overdracht van de lopende verzekeringen aan andere verzekeraars niet mogelijk is. Bij beschikking van 4 augustus 2010 zijn de bewindvoerders gemachtigd om de lopende verzekeringen te beëindigen met ingang van 31 augustus 2010 om 24.00 uur. De rechtbank oordeelt dat deze beëindiging noodzakelijk is in het belang van de verzekerden en overige schuldeisers, aangezien het voortduren van de verzekeringen leidt tot oplopende verliezen voor IIC.

De bewindvoerders hebben verzocht om een bijzondere machtiging tot verkorting van de duur van de verzekeringsovereenkomsten en om te bepalen dat verzekerden aanspraak houden op pro rato restitutie van de verzekeringspremies. De rechtbank heeft geoordeeld dat de verkorting van de verzekeringen leidt tot recht op restitutie van premies, maar heeft geen verklaring voor recht afgegeven, omdat de Wft geen bevoegdheid aan de rechtbank toekent om dit te bepalen.

De rechtbank heeft ook de publicatie van de beschikking geregeld, waarbij de bewindvoerders moeten zorgen voor een adequate informatievoorziening aan de polishouders. De rechtbank heeft de bewindvoerders aanbevolen om een brief te sturen aan polishouders waarvan niet kan worden vastgesteld dat zij de e-mail of SMS-berichten hebben ontvangen. De beslissing is op 4 augustus 2010 genomen en is uitvoerbaar bij voorraad.

Uitspraak

beschikking
RECHTBANK AMSTERDAM
Sector civiel recht
zaaknummer / rekestnummer: 466566 / HA RK 10-1476
Beschikking van 4 augustus 2010
op het op 27 juli 2010 ter griffie van deze rechtbank ingekomen verzoekschrift ex artikel 3:195 lid 1 sub b van de Wet op het financieel toezicht (Wft) van de bewindvoerders mr. M. Pannevis en drs. P.H.M. Versteeg in de op 24 juni 2010 uitgesproken noodregeling van:
de naamloze vennootschap
INTERNATIONAL INSURANCE CORPORATION N.V.,
statutair gevestigd te Amsterdam,
gevestigd te 1096 EB Amsterdam, Entrada 123,
ingeschreven bij de Kamer van Koophandel te Amsterdam onder nummer 32069899,
- hierna te noemen: IIC.
1. VERLOOP VAN DE PROCEDURE
Het verzoek is behandeld op een niet openbare terechtzitting als bedoeld in artikel 3:162 lid 2 Wft. Ter zitting zijn verschenen:
- mr. M. Pannevis bewindvoerder,
- zijn kantoorgenote mw. mr. E.J. Harderwijk,
- mr. A.J. Haasjes, namens De Nederlandsche Bank (hierna: DNB),
- de heer [naam 1], namens DNB,
- de heer [naam 2], namens DNB,
- de heer [naam 3], namens de Autoriteit Financiële Markten (hierna: de AFM),
- de heer [naam 4], bestuurder van IIC.
De bewindvoerder heeft het verzoek toegelicht. DNB en AFM en IIC hebben verklaard in te stemmen met het verzoek.
De rechtbank heeft op 4 augustus te 10.30 uur mondeling uitspraak gedaan inzake het in het verzoekschrift onder 1 verzochte. Dit is toegewezen zoals verzocht, onder de mededeling dat deze uitspraak nog op schrift wordt gesteld en dat in die schriftelijke uitspraak ook zal worden beslist op de verzoeken onder 2. Dit gebeurt in deze uitspraak.
2. HET VERZOEK
De bewindvoerders hebben de rechtbank verzocht:
1. hen een bijzondere machtiging te verlenen die strekt tot verkorting van de duur van alle door IIC als verzekeraar gesloten verzekeringsovereenkomsten, één en ander zoals bedoeld in artikel 3:195 lid 1 sub b Wft en wel zo dat die polissen eindigen op 31 augustus 2010 om 24.00 uur;
2. te bepalen:
a. dat alle verzekerden bij het einde van hun verzekeringen aanspraak houden op pro rato restitutie van de verzekeringspremies betaald ten behoeve van de verzekeringsdekking in de periode na het einde van de verzekeringen;
b. dat de bewindvoerders, indien zij gebruik maken van deze machtiging, (i) het einde van de verzekeringen zo spoedig mogelijk zullen publiceren in de media vermeld in de beschikking van 2 juli 2010 en op de Ineas website, en (ii) alle verzekerden zo spoedig mogelijk zullen informeren omtrent het einde van de verzekeringen, ten minste tweemaal per e-mail met gebruikmaking van de bij IIC laatst bekende e-mailadressen, en tweemaal per SMS-bericht met gebruikmaking van de bij IIC laatst bekende telefoonnummers.
3. GRONDEN VAN DE BESLISSING
3.1. De bewindvoerders hebben moeten vaststellen dat het niet mogelijk is geweest de verzekeringsportefeuille van IIC aan één of meer andere verzekeraars over te dragen op de wijze als bepaald in de Wft, te weten als geheel van uit de lopende verzekeringsovereenkomsten voortvloeiende rechten en verplichtingen, nu het IIC ontbreekt aan het daarvoor benodigde vermogen. IIC is niet in staat de wettelijk voorgeschreven reserves (de technische voorziening als bedoeld in art. 3:196 Wft) aan een overnemende partij over te dragen, nu zij een negatief eigen vermogen heeft.
Ook hebben de bewindvoerders geconstateerd dat de verzekeringsportefeuille verlieslatend is. Zij komen tot de conclusie dat beëindiging van de lopende verzekeringen op de wijze als in art. 3:195 Wft bepaald de enige mogelijkheid is en thans (ook) geboden is.
DNB, de AFM en de bestuurder van IIC hebben zich op het standpunt gesteld dat de gevraagde machtiging moet worden verleend. De AFM heeft bepleit dat alle verzekerden tevens per brief, derhalve niet alleen per e-mail en per SMS-bericht, worden geïnformeerd over de duurverkorting.
3.2. De rechtbank is van oordeel dat gezien de genoemde bevindingen van de bewindvoerders het verzoek als onder 1 vermeld dient te worden toegewezen en zij heeft op 4 augustus 2010 dienovereenkomstig beslist. Gezien de ontstane situatie is een beëindiging van de polissen noodzakelijk, omdat het voortduren van de verzekeringen leidt tot oplopende verliezen bij IIC en voor de verzekerden betekent dat hun kans op (volledige) betaling bij schade afneemt. De beëindiging van de lopende verzekeringen is daarom zowel in het belang van IIC, althans de gezamenlijke schuldeisers, als in het belang van de verzekerden. Voor hen ontstaat daarmee immers de mogelijkheid om hun risico bij een andere verzekeraar onder te brengen, waar in geval van schade wel een volledige uitkering kan worden verwacht.
De bewindvoerders hebben laten weten dat zij de gegevens van de verzekerden per land aan een andere verzekeraar hebben verkocht, zodat alle verzekerden van IIC een aanbieding van een nieuwe verzekeraar zullen ontvangen. De verzekeraars betalen daarvoor een basisbedrag aan IIC alsmede een vergoeding per gesloten polis. Het staat de verzekerden van IIC echter ook vrij een andere verzekeraar te kiezen. Deze verkoop vereist de onderhavige duurverkorting. Ook op deze grond is de duurverkorting in het belang van de gezamenlijke schuldeisers; zonder duurverkorting zijn de verzekeringsportefeuilles van IIC geheel waardeloos, terwijl thans een zekere opbrengst kan worden gerealiseerd.
3.3. Ten aanzien van het onder 2 sub a verzochte oordeelt de rechtbank als volgt.
De bewindvoerders hebben in hun verzoekschrift opgemerkt dat onduidelijk is of verkorting van de verzekering leidt tot premierestitutie. Ter zitting heeft de bewindvoerder betoogd dat dat premierestitutie dient plaats te vinden en dat dit is bedoeld in art. 3:198 lid 2 onder g Wft en 213m lid 2 onder g Faillissementswet (Fw).
De rechtbank is van oordeel dat de verkorting van de duur van de verzekeringen op grond van de te verlenen machtiging inderdaad grond geeft voor premierestitutie. In de eerste plaats is dat af te leiden uit de aard van de verzekeringsovereenkomst als wederkerige overeenkomst. Ook uit het systeem van de wet vloeit dit voort, al is duurverkorting op grond van de Wft in titel 7.17 van het Burgerlijk Wetboek (BW) als zodanig niet expliciet geregeld; de rechtbank wijst op het bepaalde in artikel 7:939 BW, waaruit premieresitutie in een wel geregeld geval (tussentijdse opzegging door de verzekeraar) voortvloeit. Ten slotte kan ook uit het door de bewindvoerder genoemde preferentieschema in art. 3:198 lid 2 onder g Wft en 213m lid 2 onder g Fw worden afgeleid dat verkorting van de duur van de polissen als bedoeld in art. 3:195 Wft ertoe leidt dat de vooruitbetaalde premie die betrekking heeft op de periode na de beëindiging van de verzekering door duurverkorting moet worden beschouwd als een betaling ‘waaraan de rechtsgrond is komen te ontvallen’.
Het voorafgaande betekent evenwel niet dat het verzochte onder 2 sub a kan worden toegewezen, dan wel een verklaring voor recht met die strekking, zoals ter zitting aan de orde is gekomen. De rechtbank is van oordeel dat daarvoor geen rechtsgrond bestaat, nu de Wft geen bevoegdheid aan de rechtbank toekent op dit punt een bepaling te treffen, terwijl er bovendien geen belang is voor de bewindvoerders bij deze bepaling, omdat het recht op premierestitutie reeds rechtstreeks uit de hiervoor besproken bepalingen voortvloeit.
3.4. Ten aanzien van het onder 2 sub b verzochte zal de rechtbank op grond van het bepaalde in artikel 3:195 lid 2 jo 3:162 lid 5 Wft de dagbladen aanwijzen waarin de onderhavige beschikking dient te worden gepubliceerd. Voor de overige bepalingen zoals daar verzocht biedt de wet geen grondslag.
Nu de bewindvoerder heeft verzocht daarover wel een oordeel te geven overweegt de rechtbank als volgt.
De rechtbank stelt voorop dat gezien de aard van de onderhavige verzekeringen gedaan moet worden wat redelijkerwijs mogelijk is om alle polishouders te bereiken en dat de in de wet voorgeschreven publicatievoorschriften daarvoor niet zonder meer voldoende zijn. Met de berichten die de bewindvoerders in hun verzoek vermelden zullen naar verwachting de meeste polishouders worden bereikt. Zoals ter zitting besproken zullen de kopers van de gegevens van de verzekerden van IIC zich ook tot de verzekerden wenden om hen een aanbod te doen. In dat licht bezien lijkt naast de voorgenomen acties (twee maal een e-mail bericht en twee maal een SMS-bericht) een brief aan alle verzekerden (zoals door de AFM voorgesteld) niet noodzakelijk. De rechtbank beveelt de bewindvoerders aan slechts een brief te sturen aan die polishouders waarvan niet kan worden vastgesteld dat zij ten minste één van de e-mailberichten respectievelijk de SMS-berichten hebben ontvangen en geopend.
4. BESLISSING
De rechtbank:
4.1. verleent aan de bewindvoerders bijzondere machtiging tot verkorting van de duur van de door IIC als verzekeraar gesloten verzekeringsovereenkomsten, zoals bedoeld in artikel 3:195 lid 1 sub b Wft;
4.2. bepaalt dat de publicatie van de onder 4.1 genoemde beschikking zal plaatsvinden door de bewindvoerders op de wijze als bepaald in artikel 3:195 lid 2 jo 3:162 lid 5 Wft in de navolgende dagbladen:
voor Nederland:
• De Telegraaf;
• NRC Handelsblad;
voor Frankrijk:
• Le Monde;
• Le Figaro;
voor Duitsland:
• Frankfurter Allgemeine;
• Handelsblatt;
voor Spanje:
• El País;
• Expansión;
voor Engeland:
• Financial Times;
• The Daily Telegraph;
- wijst af het meer of anders verzochte;
- verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad.
Gewezen door mrs. R.H.C. Jongeneel, A.A.E. Dorsman en C.S. Schoorl, en uitgesproken in het openbaar, in tegenwoordigheid van J. Kunst als griffier:
- op 4 augustus 2010 te 10.30 uur: de beslissing onder 4.1,
- op 5 augustus 2010 te 15.00 uur: de beslissing onder 4.2.