ECLI:NL:RBAMS:2010:BN3058

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
7 april 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 09-677 WIA
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Duurzaamheid van arbeidsongeschiktheid en IVA-uitkering in bestuursrechtelijke context

In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Amsterdam op 7 april 2010, staat de duurzaamheid van de arbeidsongeschiktheid van een werkneemster centraal. De werkneemster, die voorheen werkzaam was als UZB-medewerkster bij Tempo-Team Group B.V., heeft sinds 8 augustus 2006 te maken met gewrichtsklachten als gevolg van reumatische aandoeningen. Eiseres, de werkgever, heeft namens de werkneemster een aanvraag ingediend voor een uitkering op basis van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA). De rechtbank heeft in een tussenuitspraak geoordeeld dat het bestreden besluit van de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen in strijd is met de Algemene wet bestuursrecht (Awb), omdat de bezwaarverzekeringsarts onvoldoende zorgvuldig heeft gehandeld door geen nadere informatie op te vragen bij de behandelende specialisten. De rechtbank heeft verweerder de gelegenheid gegeven om deze informatie te verkrijgen en te beoordelen of het standpunt over de duurzaamheid van de arbeidsongeschiktheid moet worden herzien.

In de einduitspraak op 28 juli 2010 heeft de rechtbank het bestreden besluit vernietigd, maar de rechtsgevolgen daarvan in stand gelaten. De rechtbank concludeert dat er voldoende onderbouwing is dat de functionele mogelijkheden van de werkneemster nog kunnen verbeteren, waardoor de arbeidsongeschiktheid niet als duurzaam kan worden gekwalificeerd. De rechtbank heeft verweerder veroordeeld in de proceskosten en het door eiseres betaalde griffierecht vergoed. Deze uitspraak benadrukt het belang van zorgvuldige besluitvorming in het kader van sociale zekerheidsrecht en de rol van medische rapportages in de beoordeling van arbeidsongeschiktheid.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM
Sector Bestuursrecht
Zaaknummer: AWB 09/677 WIA
Einduitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen
de besloten vennootschap Tempo-Team Group B.V.,
gevestigd te Amsterdam,
eiseres,
gemachtigde: mr. J.M. Caro,
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen,
gevestigd te Amsterdam,
verweerder,
gemachtigde: mr. S.J.M.A. Clerx.
Procesverloop
Op 7 april 2010 heeft de rechtbank in deze zaak tussenuitspraak gedaan (hierna: de tussenuitspraak), welke in kopie aan deze einduitspraak is aangehecht. De tussenuitspraak maakt onderdeel uit van deze einduitspraak.
Bij brief van 16 juni 2010 heeft verweerder op de tussenuitspraak gereageerd. Bij brief van
2 juli 2010 heeft eiseres op de reactie van verweerder gereageerd.
Na verkregen toestemming van partijen heeft de rechtbank ingevolge artikel 8:57 van de Awb bepaald dat nader onderzoek ter zitting achterwege blijft. De rechtbank heeft vervolgens op 19 juni 2010 het onderzoek gesloten.
Overwegingen
1. feiten en standpunten
1.1. Eiseres is de werkgeefster van werkneemster, [werkneemster]. Tussen partijen is niet in geschil de vraag of werkneemster volledig arbeidsongeschikt is, maar uitsluitend of werkneemster duurzaam arbeidsongeschikt is, in de zin van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA).
1.2. In haar tussenuitspraak heeft de rechtbank overwogen dat de bezwaarverzekerings-arts niet zonder nader onderzoek onverkort had mogen vasthouden aan het oordeel van de verzekeringsarts. Het had op zijn weg gelegen nadere informatie op te vragen bij de behandelend sector over de uitkomsten van de dagbehandeling van werkneemster. Nu de bezwaarverzekeringsarts dit heeft nagelaten, heeft de rechtbank overwogen dat het bestreden
besluit tot stand is gekomen in strijd met artikel 7:12 en artikel 3:2 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en voor vernietiging in aanmerking komt.
1.3. Verweerder is met toepassing van artikel 8:51a van de Awb in de gelegenheid gesteld om via de bezwaarverzekeringsarts alsnog nadere informatie van de behandelaars van werkneemster te verkrijgen. Vervolgens diende verweerder te beoordelen of hij onverkort wenste vast te houden aan zijn standpunt met betrekking tot de duurzaamheid van de arbeidsongeschiktheid van werkneemster op de datum in geding.
1.4. Reumatoloog H.A. Cats heeft op verzoek van de bezwaarverzekeringsarts op 7 mei 2010 een rapportage uitgebracht. De reumatoloog stelt de volgende medische diagnoses: Waarschijnlijkheidsdiagnose palindroom reumatoide artritis, anti-CCP positief, per definitie niet destructief. Bij echografisch onderzoek in 2008 waren er aanwijzingen voor bicepspees tendinitis en enige tendinitis calcarea van de supraspinatus- en infraspinatuspees en enige bursitis subacromialis, mogelijk in het kader van het palindroom reuma. Tot voor kort waren er zeer aanzienlijke tendomyogene pijnklachten, deels gerelateerd aan psychische stress. Er is sprake van paraproteïnemie, waarvoor verdere follow-up elders plaatsvindt en polycyteuze lever, waarvoor verdere follow-up waarschijnlijk niet nodig is. De angst voor maligniteit kon bij werkneemster weggenomen worden. Ten aanzien van de dagbehandeling merkt de reumatoloog op dat weinig van medicamenteuze behandeling werd verwacht en werkneemster daarom werd verwezen naar het Ambulant Reuma Centrum voor een multidisciplinaire behandeling. Werkneemster heeft de dagbehandeling als nuttig ervaren. De behandeldoelen waren zeker deels behaald en de persoonlijke inzet van werkneemster werd door de behandelaars ook geprezen. Bij de behandelaars bestond wel twijfel of een en ander zou beklijven. Afsluitend merkt de reumatoloog op dat hij werkneemster kent als een vrouw die zich sterk wil voordoen, maar toch zeer kwetsbaar is. De afgelopen jaren zijn voor haar en haar omgeving bijzonder zwaar geweest. Door een combinatie van ontwikkelingen heeft zij nu toch balans in haar leven gevonden.
1.5. De bezwaarverzekeringsarts heeft in zijn rapportage van 14 juni 2010 op de nieuwe informatie van de reumatoloog gereageerd. De bezwaarverzekeringsarts geeft aan dat, in tegenstelling tot wat eerder namens eiseres is aangegeven, er wel verbetering is bereikt met de behandeling. De prognose is dus door de verzekeringsarts juist ingeschat. Werkneemster loopt beter, kan beter ontspannen en beter slapen en past ergonomische principes toe. In maart 2010 heeft zij bij de reumatoloog aangegeven dat zij minder klachten heeft van spieren en gewrichten. Verder is de dagbehandeling beëindigd en is werkneemster meer uren beschikbaar. Er is dus sprake van afname van klachten, verbetering van de belastbaarheid en toename van de beschikbaarheid/vermindering van de urenreductie. Op grond van het voorgaande handhaaft verweerder het reeds ingenomen standpunt.
1.6. Eiseres heeft in haar reactie het volgende aangegeven. Aanleiding voor de dagbehandeling was het feit dat werkneemster door al haar lichamelijke klachten progressief inactief was geraakt en er een sociaal isolement dreigde. Op deze punten is op grond van de dagbehandeling een zekere verbetering opgetreden. Hieruit kan niet worden geconcludeerd dat haar belastbaarheid is toegenomen. Haar kwaliteit van leven is verbeterd, maar zij is nog steeds aangewezen op hulp van haar partner, terwijl zij binnen vijf jaar de pensioen-gerechtigde leeftijd bereikt.
2. Wettelijk kader
2.1. Volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is volgens artikel 4, eerste lid, van de Wet WIA, hij die als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte, gebrek of bevalling duurzaam slechts in staat is om met arbeid ten hoogste 20% te verdienen van het maatmaninkomen per uur. Ingevolge het tweede lid wordt onder duurzaam verstaan een medisch stabiele of verslechterende situatie. Volgens het derde lid wordt onder duurzaam mede verstaan een medische situatie waarbij op lange termijn een geringe kans op herstel bestaat.
3. overwegingen
3.1. De rechtbank overweegt het volgende. De vraag die nu voorligt is of verweerder, zich baserend op de rapportage(s) van de bezwaarverzekeringsarts, terecht vasthoudt aan zijn bestreden besluit, waarin is geconcludeerd dat het recht van werkneemster op een uikering ingevolge de Inkomensverzekering voor volledig en duurzaam arbeidsongeschikten (IVA) niet is ontstaan, omdat de arbeidsongeschiktheid van werkneemster niet duurzaam is.
3.2 De rechtbank ziet in de door de bezwaarverzekeringsarts genoemde informatie die door de behandelend sector in beroep is ingebracht een voldoende onderbouwing voor de inschatting dat de functionele mogelijkheden van werkneemster nog kunnen worden verbeterd. Uit de rapportage met betrekking tot de dagbehandeling die werkneemster in 2008 heeft gevolgd blijkt dat de fysieke doeleinden nagenoeg geheel en de gestelde doelen voor ergotherapie geheel zijn bereikt. Weliswaar is daarbij in 2008 enige twijfel geuit of de gegeven adviezen ook in de toekomst blijvend door werkneemster zouden worden toegepast, maar uit de rapportage van reumatoloog Cats van 7 mei 2010 blijkt dat werkneemster in maart 2010 zelf heeft aangegeven dat het met haar inmiddels beter gaat, waarbij zij minder klachten aangeeft van spieren en gewrichten. Verder is zij onder behandeling bij het rugcentrum Uden, waar zij veel baat bij heeft, aldus Cats. Hoewel werkneemster wordt gekenmerkt als een kwetsbare vrouw die veel heeft doorgemaakt, heeft verweerder daaraan
niet de conclusie hoeven te verbinden dat de arbeidsongeschiktheid van werkneemster om die reden als duurzaam moet worden gekwalificeerd. Hetgeen eiseres in dit verband heeft aangevoerd doet geen afbreuk aan dit oordeel. Zo is de leeftijd van werkneemster geen factor die een rol speelt bij de beoordeling van de duurzaamheid.
3.3. De rechtbank zal het beroep gegrond verklaren en het bestreden besluit vernietigen wegens strijd met de artikelen 3:2 en 7:12 van de Awb. Zij ziet evenwel, gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, aanleiding om met toepassing van artikel 8:72, derde lid, van de Awb, de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand te laten.
3.4. De rechtbank ziet aanleiding om verweerder te veroordelen in de proceskosten, welke zijn begroot op € 644,- als kosten voor de verleende rechtsbijstand (1 punt voor het beroepschrift, 1 punt voor de zitting; waarde per punt € 322,-; wegingsfactor 1). Voorts dient verweerder op grond van het bepaalde in artikel 8:74 van de Awb het door eiseres betaalde griffierecht te vergoeden.
Beslissing
De rechtbank
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- bepaalt dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit geheel in stand blijven;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van het geding tot een bedrag van
- € 644,- (zegge: zeshonderd vierenveertig euro), te betalen aan eiseres;
- bepaalt dat verweerder aan eiseres het door haar betaalde griffierecht van
€ 288,- (zegge: tweehonderd achtentachtig euro) vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door mr. P.H.A. Knol, rechter, in aanwezigheid van
mr. S.T.A. Sukul, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 28 juli 2010.
de griffier, de rechter,
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.
Afschrift verzonden op:
D: B
SB
RECHTBANK AMSTERDAM
Sector Bestuursrecht
Zaaknummer: AWB 09/677 WIA
Tussenuitspraak ex artikel 8:80a van de Algemene wet bestuursrecht (Awb)
van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen:
De besloten vennootschap Tempo-Team Group B.V.,
gevestigd te Amsterdam,
eiseres,
gemachtigde: mr. J.M. Caro,
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen,
gevestigd te Eindhoven,
verweerder,
gemachtigde: mr. S.J.M.A. Clerx.
1. Procesverloop
Bij besluit van 25 juli 2008 heeft verweerder een loongerelateerde uitkering Werkhervatting Gedeeltelijk Arbeidsgeschikten (WGA-uitkering) aan [werkneemster], werkneemster van eiseres, toegekend vanaf 5 augustus 2008 tot 5 oktober 2011. Eiseres heeft hiertegen bezwaar gemaakt.
Bij beslissing op bezwaar (hierna: het bestreden besluit) van 12 januari 2009 heeft verweerder het bezwaar ongegrond verklaard. Eiseres heeft hiertegen beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft het beroep behandeld ter zitting van 24 maart 2010.
Namens eiseres is [persoon 1] verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Verweerder is verschenen bij voornoemde gemachtigde.
2. Overwegingen
2.1. Feiten en omstandigheden
2.1.1. Mevrouw [werkneemster] (hierna: werkneemster) is laatstelijk werkzaam geweest als UZB-medewerkster machinebediende bij eiseres voor 37,5 uur per week. Op 8 augustus 2006 is zij uitgevallen vanwege gewrichtsklachten ten gevolge van reumatische aandoeningen. In verband hiermee heeft eiseres mede namens haar werkneemster op 1 april 2008 een aanvraag ingediend voor het verkrijgen van een uitkering krachtens de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA).
2.1.2. Naar aanleiding van het rapport van de verzekeringsarts R. Beurskens van 20 juni 2008 en van de arbeidsdeskundige M. Meyer van 24 juni 2008 is verweerder op 25 juli 2008 tot de beslissing gekomen, dat werkneemster vanaf 5 augustus 2008 tot 5 oktober 2011 recht heeft op een loongerelateerde WGA-uitkering.
2.1.3. Bij het bestreden besluit heeft verweerder het besluit van 25 juli 2008 gehandhaafd. Aan dit besluit ligt de rapportage van de bezwaarverzekeringsarts S.N. van Erk-Raes van
5 januari 2009 ten grondslag.
2.1.4. Eiseres heeft in haar beroepschrift gesteld dat het besluit van verweerder niet in stand kan blijven en aan werkneemster een uitkering krachtens de Inkomensverzekering voor volledig en duurzaam arbeidsongeschikten (IVA-uitkering) in plaats van een WGA-uitkering toekomt. Zij moet als duurzaam en volledig arbeidsongeschikt worden aangemerkt. De beoordeling van de duurzaamheid van de klachten van betrokkene heeft niet op zorgvuldige wijze plaatsgevonden, met name niet omdat de bezwaarverzekeringsarts geen informatie bij de behandelende specialisten heeft opgevraagd en dit noodzakelijk en essentieel is voor de beoordeling. Daarnaast is eiseres van oordeel dat verweerder haar eigen beoordelingskader onjuist heeft uitgevoerd.
2.2. Beoordeling
2.2.1. De rechtbank stelt vast dat werkneemster heeft afgezien van deelname aan het geding.
2.2.2. Partijen hebben ter zitting bevestigd dat niet in geschil is de vraag of werkneemster volledig arbeidsongeschikt is, maar uitsluitend of werkneemster duurzaam arbeidsongeschikt is in de zin van de Wet WIA.
2.2.3. De rechtbank stelt vast dat de verzekeringsarts in zijn rapportage van 20 juni 2008 heeft geconcludeerd dat verwacht kan worden dat de medische situatie op korte termijn (binnen drie maanden) niet wezenlijk zal veranderen. De functionele mogelijkheden van werkneemster zullen mogelijk nog verbeteren op middellange termijn, gezien de intensieve therapie waarmee zij recentelijk is gestart. Het effect daarvan dient nog afgewacht te worden, aldus de verzekeringsarts.
2.2.4. Vervolgens heeft de bezwaarverzekeringsarts in zijn rapportage van 5 januari 2009 vastgehouden aan het primaire oordeel van de verzekeringsarts, ondanks dat eiseres in bezwaar heeft gesteld dat de dagbehandeling geen verbetering teweeg heeft gebracht en derhalve vroegtijdig is beëindigd.
2.2.5. Ter zitting heeft verweerder erkend dat de bezwaarverzekeringsarts niet voldoende zorgvuldig heeft gehandeld door vast te houden aan het oordeel van de verzekeringsarts, terwijl hij er van op de hoogte was dat de dagbehandeling vroegtijdig is beëindigd vanwege het gebrek aan resultaten.
2.2.6. De rechtbank overweegt dat de bezwaarverzekeringsarts, gelet op het voorgaande, niet had mogen vasthouden aan het oordeel van de verzekeringsarts. Het had op zijn weg gelegen om nadere informatie op te vragen bij de behandelend sector over de uitkomsten van de dagbehandeling.
Nu de bezwaarverzekeringsarts dit heeft nagelaten, is de rechtbank van oordeel dat het bestreden besluit tot stand is gekomen in strijd met artikel 7:12 en artikel 3:2 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en daarom voor vernietiging in aanmerking komt.
2.2.7. De rechtbank ziet in onderhavige zaak aanleiding om toepassing te geven aan de bestuurlijke lus als bedoeld in artikel 8:51a, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht. Partijen hebben uitdrukkelijk aangegeven hier ook de voorkeur aan te geven uit oogpunt van finale geschilbeslechting.
2.2.8. Verweerder zal in de gelegenheid worden gesteld om binnen zes weken na deze uitspraak via de bezwaarverzekeringsarts informatie van de behandelaars van werkneemster te verkrijgen. Vervolgens zal verweerder, naar aanleiding van de bevindingen van de bezwaarverzekeringsarts, beoordelen of deze informatie leidt tot een wijziging van zijn standpunt met betrekking de duurzaamheid van de arbeidsongeschiktheid van eiseres op de datum in geding en tot wijziging van (de motivering van) het bestreden besluit. Mocht deze termijn te kort blijken, dan zal verweerder de rechtbank daarover voor het einde van die termijn dienen te informeren onder vermelding van de extra tijd die benodigd zal zijn om inhoudelijk te kunnen reageren. Na ontvangst van verweerders onderzoeksbevindingen zal de rechtbank bezien welke vervolgstappen geraden zijn.
2.2.9. In verband met het voorgaande zal met tussenkomst van de gemachtigde van eiseres, mr. J.M. Caro, een machtiging van eiseres moeten worden verkregen voor het opvragen van de nadere medische gegevens.
2.2.10. De rechtbank neemt nog geen beslissing over eventuele vergoeding van het betaalde griffierecht en de gemaakte proceskosten. Zij zal zich daarover uitlaten in de einduitspraak bij het beroep.
3. Beslissing
De rechtbank:
- heropent het onderzoek;
- draagt verweerder op om binnen zes weken na deze uitspraak (al dan niet in besluitvorm) nader gemotiveerd een standpunt in te nemen op de bezwaren van eiseres met inachtneming van hetgeen in deze uitspraak is overwogen;
- houdt iedere verdere beslissing aan.
Deze tussenuitspraak is gedaan door mr. P.H.A. Knol, als rechter,
in aanwezigheid van mr. S.T.A. Sukul, als griffier.
De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 7 april 2010.
de griffier, de rechter,
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan alleen hoger beroep worden ingesteld tegelijk met het hoger beroep tegen de nog te wijzen einduitspraak (artikel 18, derde lid, van de Beroepswet).
Afschrift verzonden op:
D: C
SB