ECLI:NL:RBAMS:2010:BN3017

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
14 juli 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 10/1732 WWB
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering bijstandsaanvraag op basis van deelname aan re-integratietraject

In deze zaak heeft eiser, een inwoner van Amsterdam, een aanvraag ingediend voor bijstandsverlening op basis van de Wet werk en bijstand (WWB). De aanvraag werd door het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam afgewezen, omdat eiser weigerde deel te nemen aan een aangeboden re-integratietraject bij het Praktijkcentrum. Eiser stelde dat hij al voldoende werkervaring had en daarom niet verplicht was om aan het traject deel te nemen. Het college was van mening dat deze weigering een reden was om de bijstandsaanvraag af te wijzen, omdat eiser redelijkerwijs over voldoende middelen zou kunnen beschikken door de stagevergoeding die hij zou kunnen ontvangen.

De rechtbank heeft de zaak op 29 juni 2010 behandeld en geconcludeerd dat de weigering van eiser om deel te nemen aan het traject niet als een geldige reden kon worden aangemerkt voor het afwijzen van de bijstandsaanvraag. De rechtbank oordeelde dat er geen stageovereenkomst was tot stand gekomen en dat eiser dus niet kon worden verweten dat hij niet meewerkte aan het traject. Bovendien is het vaste rechtspraak dat het niet meewerken aan een re-integratietraject geen reden is om de bijstandsverlening op te schorten of in te trekken.

De rechtbank verklaarde het beroep van eiser gegrond en droeg het college op om binnen zes weken een nieuw besluit te nemen op het bezwaar, met inachtneming van de overwegingen in deze uitspraak. Tevens werd het college veroordeeld tot het vergoeden van de proceskosten van eiser en het griffierecht. De uitspraak werd openbaar uitgesproken op 14 juli 2010.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM
Sector bestuursrecht
zaaknummer: AWB 10/1732 WWB
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen
[eiser],
wonende te [woonplaats],
eiser,
gemachtigde mr. T.A. Vetter,
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Amsterdam,
verweerder,
gemachtigde mr. S.S. Kisoentewari.
Procesverloop
Bij besluit van 26 oktober 2009 (het primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser om een uitkering ingevolge de Wet werk en bijstand (WWB) afgewezen.
Bij besluit van 1 maart 2010 heeft verweerder het bezwaar van eiser tegen het primaire besluit ongegrond verklaard (het bestreden besluit).
Eiser heeft tegen dit besluit beroep ingesteld.
De rechtbank heeft de zaak ter zitting behandeld op 29 juni 2010. Eiser en verweerder zijn ieder vertegenwoordigd door hun eigen gemachtigde.
Overwegingen
1. Feiten en omstandigheden
1.1. Eiser heeft zich op 23 oktober 2009 gemeld bij de Dienst Werk en Inkomen (DWI) om een bijstandsuitkering aan te vragen.
1.2. Op het op 23 oktober 2009 door eiser ingevulde en ondertekende aanvraagformulier heeft eiser opgemerkt: ‘Ik ga niet meer naar praktijkcentrum Z.O. omdat ik al genoeg werkervaring hebt.’
1.3. Verweerder heeft eisers aanvraag afgewezen en het bezwaar van eiser daartegen ongegrond verklaard. Verweerder stelt zich op het standpunt dat eiser zich niet beschikbaar wil stellen voor een traject (stage met stagevergoeding) bij het Praktijkcentrum. De stagevergoeding waarop eiser aanspraak kan maken, is even hoog als de voor eiser geldende bijstandsnorm. Met ingang van 23 oktober 2009 heeft eiser dus redelijkerwijs kunnen beschikken over voldoende middelen om in de noodzakelijke kosten van het bestaan te kunnen voorzien. Eiser behoort daardoor niet tot de in artikel 11, eerste lid, van de WWB omschreven doelgroep en komt niet voor bijstandverlening in aanmerking, aldus verweerder.
1.4. In beroep heeft eiser onder meer aangevoerd dat verweerder hem met de stage bij het Praktijkcentrum een op arbeidsinschakeling gerichte voorziening heeft aangeboden. Als eiser een verwijt te maken valt van zijn weigering om aan die voorziening mee te werken, is verweerder ingevolge artikel 18, tweede lid, van de WWB gehouden om eiser een maatregel op te leggen. Verweerder was niet bevoegd om eisers aanvraag af te wijzen.
2. Wettelijk kader
2.1. Ingevolge artikel 9, eerste lid, onder b, van de WWB is de belanghebbende van
18 jaar of ouder doch jonger dan 65 jaar, vanaf de dag van melding als bedoeld in artikel 44, tweede lid, verplicht gebruik te maken van een door het college aangeboden voorziening, waaronder begrepen sociale activering, gericht op arbeidsinschakeling, alsmede mee te werken aan een onderzoek naar zijn mogelijkheden tot arbeidsinschakeling.
2.2. Ingevolge artikel 11, eerste lid, van de WWB heeft iedere in Nederland woonachtige Nederlander die hier te lande in zodanige omstandigheden verkeert of dreigt te geraken dat hij niet over de middelen beschikt om in de noodzakelijke kosten van het bestaan te voorzien recht op bijstand van overheidswege.
2.3. Ingevolge artikel 18, tweede lid, van de WWB verlaagt het college overeenkomstig de verordening, bedoeld in artikel 8, eerste lid, onderdeel b, de bijstand indien de belanghebbende de uit deze wet voortvloeiende verplichtingen niet of onvoldoende nakomt. Van een verlaging wordt afgezien, indien elke vorm van verwijtbaarheid ontbreekt.
2.4. Ingevolge artikel 31, eerste lid, van de WWB worden tot de middelen alle vermogens- en inkomensbestanddelen gerekend waarover de alleenstaande of het gezin beschikt of redelijkerwijs kan beschikken.
3. Beoordeling
3.1. Tussen partijen is niet in geschil en ook voor de rechtbank staat vast dat het aanbieden van een traject (stage met stagevergoeding) bij het Praktijkcentrum moet worden beschouwd als een door het college aangeboden voorziening in de zin van artikel 9, eerste lid, onder b, van de WWB.
3.2. Vast staat dat eiser door (reeds bij voorbaat) te weigeren deel te nemen aan dat traject, de op hem rustende verplichting om gebruik te maken van de door verweerder aangeboden voorziening gericht op arbeidsinschakeling en sociale activering niet wenst na te komen.
3.3. De rechtbank is van oordeel dat verweerder hieraan ten onrechte het gevolg heeft verbonden dat eisers aanvraag moest worden afgewezen op de grond dat hij redelijkerwijs heeft kunnen beschikken over voldoende middelen om in de noodzakelijke kosten van het bestaan te kunnen voorzien.
3.4. Tussen eiser en verweerder is nog geen stageovereenkomst tot stand gekomen. Eiser kan de nakoming van die overeenkomst en de betaling van een stagevergoeding dus niet afdwingen. Verweerder kan dat net zo min. Er kan dan ook niet gezegd worden dat eiser redelijkerwijs heeft kunnen beschikken over voldoende middelen om in de noodzakelijke kosten van het bestaan te kunnen voorzien.
3.5. Het is bovendien vaste rechtspraak dat wanneer een betrokkene een bijstandsuitkering ontvangt, het niet meewerken aan een traject zoals het onderhavige geen reden is om de bijstand op te schorten of in te trekken (zie uitspraken van de Centrale Raad van Beroep van 30 januari 2007 met vindplaats LJN: AZ8403 en de uitspraak van 8 januari 2008 met vindplaats LJN: BC2387 zoals gepubliceerd op www.rechtspraak.nl). Bij een verwijtbare niet-nakoming van die verplichting is een sanctie op grond van artikel 18, tweede lid, van de WWB aangewezen.
3.6. De wet biedt geen aanknopingspunten voor het door verweerder gemaakte onderscheid tussen mensen die een bijstandsuitkering ontvangen en weigeren aan een re-integratietraject deel te nemen en mensen die een bijstandsuitkering aanvragen en reeds in hun aanvraag laten weten deelneming aan een traject te (zullen) weigeren. Ook ten aanzien van de laatsten is verweerder gehouden artikel 18, tweede lid, van de WWB toe te passen, omdat anders de sociale vangnetfunctie van de WWB zinledig wordt. Eisers weigering deel te nemen aan het traject bij het Praktijkcentrum had voor verweerder dus geen reden mogen zijn om zijn aanvraag af te wijzen.
3.7. Het beroep van eiser is gegrond. Het bestreden besluit kan wegens strijd met de wet in rechte geen stand houden. De rechtbank zal verweerder opdragen om een nieuwe beslissing op bezwaar te nemen. Verweerder zal bij het nemen van die nieuwe beslissing tevens aandacht moeten besteden aan de vraag in hoeverre er termen aanwezig zijn om de door eiser verzochte schade aan hem te vergoeden.
3.8. Nu het beroep gegrond wordt verklaard, ziet de rechtbank aanleiding verweerder te veroordelen in de proceskosten van eiser, die onder toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht worden begroot op € 874,- (1 punt voor indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, € 437,- per punt). Eiser heeft geprocedeerd met een toevoeging. De proceskosten moeten daarom aan de griffier worden betaald. Verweerder dient het door eiser betaalde griffierecht van € 41,00 aan eiser te vergoeden.
Beslissing
De rechtbank
- verklaart het beroep gegrond;
- draagt verweerder op binnen zes weken na de dag van verzending van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen op het bezwaar met inachtneming van hetgeen in deze uitspraak is overwogen;
- bepaalt dat verweerder aan eiser het door hem betaalde griffierecht van
€ 41,- (zegge: éénenveertig euro) vergoedt;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van het geding tot een bedrag van
€ 874,- (zegge: achthonderd vierenzeventig euro), te betalen aan de griffier van deze rechtbank.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R. Raat, rechter, in aanwezigheid van mr. N. van Slooten, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 14 juli 2010.
de griffier de rechter
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.
Afschrift verzonden op:
D: B
SB