ECLI:NL:RBAMS:2010:BN3003

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
20 mei 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 10/1738 WET en AWB 10/1739 WET
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening+bodemzaak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering beginseltoestemming adoptie op basis van leeftijdsgrenzen en bijzondere omstandigheden

In deze zaak hebben verzoekers, geboren in respectievelijk 1945 en 1957, een verzoek ingediend om beginseltoestemming voor adoptie van een buitenlands kind, in het kader van de Wet opneming buitenlandse kinderen ter adoptie (Wobka). De verzoekers beroepen zich op bijzondere omstandigheden, omdat zij bij het indienen van het verzoek ouder waren dan de wettelijk vastgestelde leeftijdsgrens van 46 jaar. De rechtbank heeft op 20 mei 2010 uitspraak gedaan in deze zaak, waarbij het verzoek tot voorlopige voorziening werd afgewezen en het beroep ongegrond werd verklaard.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de Minister van Justitie het verzoek om beginseltoestemming op 24 september 2009 heeft afgewezen, en dat deze afwijzing is gebaseerd op een advies van de Raad voor de Kinderbescherming. De rechter heeft geoordeeld dat de leeftijdsgrenzen in de Wobka niet zonder meer genegeerd kunnen worden, ook al zijn er bijzondere omstandigheden. De rechtbank heeft de argumenten van verzoekers, waaronder een e-mail van een medewerkster van de Tweede Kamerfractie van de Partij van de Arbeid, niet overtuigend geacht, omdat deze niet in de parlementaire behandeling van het amendement Wolfsen zijn meegenomen.

De rechter heeft geconcludeerd dat de Raad voor de Kinderbescherming voldoende heeft onderbouwd dat nader feitenonderzoek in dit geval onmogelijk is, omdat het gaat om een hypothetisch toekomstscenario. De rechtbank heeft de belangen van het kind vooropgesteld en de risico's van de leeftijdsgrenzen in overweging genomen. De rechter heeft uiteindelijk geoordeeld dat de Minister in redelijkheid de gevraagde beginseltoestemming heeft kunnen weigeren, en dat er geen aanleiding is om het verzoek tot voorlopige voorziening toe te wijzen. De uitspraak is openbaar uitgesproken en de griffier heeft de uitspraak vastgelegd.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM
Sector Bestuursrecht
Zaaknummers: AWB 10/1738 WET en AWB 10/1739 WET
uitspraak van de voorzieningenrechter
in de zaak tussen:
[verzoeker],
verzoeker,
[verzoekster],
verzoekster,
beiden wonende te [woonplaats],
verzoekers,
gemachtigde: mr. P. Baur,
en
de Minister van Justitie,
verweerder,
gemachtigde:
[gemachtigde verweerder].
Procesverloop
Bij besluit van 24 september 2009 heeft verweerder geweigerd om aan verzoekers beginseltoestemming te geven als bedoeld in artikel 2 van de Wet opneming buitenlandse kinderen ter adoptie (hierna: de Wobka). Verzoekers hebben hiertegen bezwaar gemaakt.
Bij besluit van 23 maart 2010 heeft verweerder het bezwaar ongegrond verklaard.
Verzoekers hebben hiertegen beroep ingesteld en onderhavig verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening ingediend.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het verzoek is behandeld ter zitting van 12 mei 2010.
Verzoekster is in persoon verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Verzoeker is niet in persoon verschenen. Verweerder is verschenen bij voornoemde gemachtigde. Tevens is verschenen [persoon 1] (Raad voor de Kinderbescherming).
Overwegingen
1. Feiten en omstandigheden
1.1. Verzoekers, geboren in respectievelijk 1945 en 1957 en de adoptieouders van een zoon genaamd [adoptiekind], hebben verzocht om beginseltoestemming als bedoeld in artikel 2 van de Wobka. Verzoekers hebben zich daarbij beroepen op bijzondere omstandigheden, als bedoeld in het amendement “Wolfsen”, onder meer neergelegd in artikel 3, van de Wobka, omdat zij bij het indienen van het verzoek ouder waren dan 46 jaren.
1.2. Bij besluit van 24 september 2009 heeft verweerder dit verzoek afgewezen. Verweerder heeft aan dit besluit een advies van de Raad voor de Kinderbescherming Regio Noord-Holland (hierna: de Raad) van 13 augustus 2009 ten grondslag gelegd. Verweerder heeft zich in dit besluit - kort samengevat - op het standpunt gesteld, dat de door verzoekers aangevoerde bijzondere omstandigheden niet opwegen tegen de vastgestelde risico’s.
1.3. Bij advies van 22 januari 2010 heeft de Raad voor Strafrechtstoepassing en Jeugdbescherming (hierna: RSJ) geadviseerd om nader onderzoek te verrichten. Volgens dit advies dient extra onderzoek te worden gedaan naar de gevolgen van de plaatsing van een tweede kind voor dit kind en voor [adoptiekind]. Verder heeft de RSJ gesteld dat er ten onrechte geen onderzoek is gedaan naar de specifieke kansen die plaatsing van een tweede kind en [adoptiekind] zouden kunnen geven.
1.4. Bij het bestreden besluit heeft verweerder het besluit van 24 september 2009 gehandhaafd. Verweerder heeft aan dit besluit een nader advies van de Raad van 8 februari 2010 ten grondslag gelegd, waarbij de Raad heeft gepersisteerd bij het advies van
13 augustus 2009. Bij brief van 29 april 2010 heeft de Raad nog een aanvullende toelichting gegeven.
1.5. Verzoekers hebben de voorzieningenrechter verzocht om bij wijze van voorlopige voorziening verweerder op te dragen om het besluit van 22 maart 2010 herzien in dier voege dat alsnog de toestemming tot adoptie wordt verleend. Volgens verzoekers is het bestreden besluit onvoldoende gemotiveerd, omdat verweerder er niet toe is overgegaan om, overeenkomstig het advies van de RSJ, nader onderzoek te verrichten. Verweerder heeft in de plaats daarvan de Raad verzocht om nader te adviseren, terwijl de Raad geen nader onderzoek heeft verricht. Verweerder heeft vervolgens dit nadere advies zonder meer overgenomen, zonder zich ervan te vergewissen dat dit onderzoek zorgvuldig tot stand is gebracht, aldus verzoekers.
1.6. Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld, dat het besluit zorgvuldig tot stand is gekomen. Naar aanleiding van het advies van de RSJ is immers nader advies gevraagd aan de Raad, aldus verweerder.
2. Het wettelijke kader
2.1. Ingevolge artikel 2 van de Wobka is de opneming in Nederland van een buitenlands kind met het oog op adoptie uitsluitend toegestaan, indien van Onze Minister een voorafgaande schriftelijke mededeling is verkregen, dat deze in beginsel voor zodanige opneming toestemming verleent.
2.2. Ingevolge artikel 3, eerste lid, van de Wobka, geldt de beginseltoestemming voor een periode van drie jaren en kan telkens voor een periode van drie jaren worden verlengd. De periode waarvoor zij wordt verleend of verlengd, overschrijdt evenwel niet het tijdstip waarop een van de aspirant-adoptiefouders de leeftijd van zesenveertig jaren zal hebben bereikt, tenzij bijzondere omstandigheden daartoe aanleiding geven.
2.3. Ingevolge artikel 5, vijfde lid, aanhef en onder b, van de Wobka, beslist Onze Minister afwijzend op een verzoek tot verlening van een beginseltoestemming: indien een der aspirant-adoptiefouders op het tijdstip van de indiening van het verzoek de leeftijd van tweeënveertig jaren heeft bereikt, tenzij bijzondere omstandigheden inwilliging van het verzoek naar zijn oordeel wenselijk maken.
Ingevolge het zesde lid, beslist Onze Minister afwijzend op een verzoek tot verlening of verlenging van de geldigheidsduur van een beginseltoestemming indien te verwachten is dat op het tijdstip waarop een buitenlands kind zou kunnen worden opgenomen, het verschil in leeftijd tussen een der aspirant-adoptiefouders en het buitenlandse kind meer dan veertig jaren bedraagt, tenzij bijzondere omstandigheden inwilliging van het verzoek naar zijn oordeel wenselijk maken.
2.4. Ingevolge artikel 7, eerste lid, van de Wobka, wint - voor zover hier van belang - ten behoeve van de beslissing op bezwaar tegen een besluit, inhoudende de afwijzing van een verzoek tot verlening van een beginseltoestemming Onze Minister, onder overlegging van de op de zaak betrekking hebbende bescheiden, schriftelijk advies in van de RSJ. Artikel 7:13, tweede tot en met zevende lid, van de Awb, is van overeenkomstige toepassing.
3. Beoordeling
3.1. De voorzieningenrechter (hierna ook: de rechter) doet met toepassing van artikel 8:86, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) onmiddellijk uitspraak in de hoofdzaak. Partijen hebben daarmee ook ingestemd.
3.2. Partijen worden ten principale verdeeld gehouden over belang en betekenis van het zogeheten “amendement Wolfsen”. Als gevolg van de aanvaarding van dit amendement is in de artikelen 3, eerste lid, van de Wobka de mogelijkheid opgenomen om in bijzondere omstandigheden af te wijken van de in dit artikelonderdeel opgenomen leeftijdsgrens van 46 jaren.
3.3. De wetgever heeft de “bijzondere omstandigheden”-clausule geformuleerd als een uitzondering op de hoofdregel van de leeftijdsgrens. Gelet daarop dient die clausule beperkt te worden uitgelegd, zoals dit bij elke uitzonderingsbepaling het geval is. Naar blijkt uit de (door verweerder in het bestreden besluit aangehaalde) toelichting van Wolfsen in het Algemeen Overleg van 28 juni 2007, is het ook de uitdrukkelijke bedoeling dat deze clausule beperkt wordt toegepast. Wolfsen spreekt in de toelichting zelfs van een zeer beperkte toepassing. Tegelijkertijd moet er echter in zeer bijzondere omstandigheden ontheffing kunnen worden verleend, aldus Wolfsen. De rechter is dan ook van oordeel, dat uitsluitend in geval van bijzondere omstandigheden de mogelijkheid bestaat om af te wijken van de leeftijdsgrens van 46 jaar voor aspirant-adoptiefouders.
3.4. Met verweerder ziet de rechter geen grond voor het oordeel dat de leeftijdsgrenzen in het geheel geen rol meer kunnen spelen bij de beantwoording van de vraag of er sprake is van zeer bijzondere omstandigheden op grond waarvan alsnog moet worden overgegaan tot het verlenen van beginseltoestemming. Daaraan staat in de weg dat de Wobka is geschreven primair met het oog op de belangen van het kind, in welk kader die leeftijdsvereisten inhoudelijk niet irrelevant zijn te achten. Die relevantie kan (inderdaad) worden geconcretiseerd in het “Instrumentarium Bijzondere Omstandigheden” (IBO). Anders dan verzoekers ziet de rechter echter geen aanleiding voor het oordeel dat die leeftijdsgrenzen uitsluitend een rol mogen spelen in dat kader. De wet dwingt niet tot een dergelijke uitleg. Wel blijkt uit de wet dat in bijzondere gevallen die leeftijdsgrenzen niet absoluut en niet zonder meer mogen worden tegengeworpen.
Verzoekers hebben een email van 21 juli 2009 overgelegd van [persoon 2], medewerkster van de Tweede Kamerfractie van de Partij van de Arbeid (van welke fractie Wolfsen in het verleden deel uitmaakte). In die mail wordt gesteld dat wanneer het gezins- en het psychologisch rapport oké is, en de adspirant-adoptiefouders fit en gezond, de leeftijd geen rol meer kan spelen. Dit brengt de rechter niet tot een ander oordeel, reeds omdat die email en de daarin weergegeven visie geen rol hebben gespeeld in de parlementaire behandeling van het amendement Wolfsen. Los daarvan wijst de rechtbank erop, dat die uitleg op zijn minst op gespannen voet staat met de wettelijke handhaving van de leeftijdsgrenzen. Dit laatste is eens te meer relevant, waar in de toelichting van het amendement Wolfsen uitdrukkelijk is opgemerkt dat het amendement overigens ook gezien moet worden als een pleidooi om de (leeftijds-) grenzen intact te houden.
3.5. Anders dan verzoekers is de rechter van oordeel, dat het bestreden besluit is voorzien van een afdoende motivering. Immers, het bestreden besluit is voorafgegaan door een advies van zowel de RSJ als van een nader advies van de Raad, dat voortbouwt op een eerder advies. In dat eerdere advies, van 13 augustus 2009, is de Raad na intensief onderzoek, onder meer bestaande uit gesprekken met verzoekers, tot de conclusie gekomen dat er een viertal risicofactoren zijn die het verlenen van beginseltoestemming in de weg staat. Naar het oordeel van de rechter is dit advies afdoende zorgvuldig tot stand gekomen.
3.6. Naar het oordeel van de rechter kan de grond van verzoekers, dat het bestreden besluit onvoldoende is gemotiveerd, omdat verweerder er niet toe is overgegaan om, overeenkomstig het advies van de RSJ, nader onderzoek te verrichten, maar daar in de plaats nader advies te vragen aan de Raad, niet slagen. Naar het oordeel van de rechter mocht verweerder in de plaats van uitvoering geven aan het advies van de RSJ door nader onderzoek te verrichten, nader advies vragen aan de Raad. Er is geen rechtsregel die daaraan in de weg staat. In dit verband wijst de rechter er in het bijzonder op dat het advies van de RSJ niet bindend is voor verweerder. Overigens kan ook het vragen van nader advies aan de Raad worden gezien als een invulling van de onderzoeksverplichting.
3.7. Naar het oordeel van de rechter heeft de Raad ook afdoende onderbouwd dat nader feitenonderzoek in dit geval onmogelijk is, omdat het gaat om een hypothetisch toekomstscenario met een denkbeeldig adoptiekind. Daarnaast is de rechter van oordeel dat verweerder afdoende is ingegaan op de kritiekpunten van de RSJ.
In de kern is van belang enerzijds de aanwezigheid van een adoptiekind ([adoptiekind]) met special needs. Dat legt extra beslag op het gezin (zij het minder dan in het verleden). Aan de andere kant speelt de overschrijding van de leeftijdsvereisten door beide verzoekers. Deze is in dit ook geval niet beperkt, maar aanzienlijk. Daardoor is een risico van vroegtijdig overlijden extra groot; er bestaat grotere kans op een (door de ogen van het kind) te “oud” oudermodel en is de kans extra groot dat de ouders met name in de puberteit niet meer de flexibiliteit, beschikbaarheid en energie kunnen opbrengen die nodig zijn en die door jongere ouders wel kunnen worden opgebracht. Op deze punten gaat het om een toekomstverwachting, die naar zijn aard ook niet geheel kan worden ingekleurd door een IBO of verder onderzoek van verweerder of de Raad. Niet kan worden gezegd dat verweerders inschatting daarvan onzorgvuldig tot stand is gekomen of onredelijk is, met name niet nu sprake is van een combinatie van meerdere belastende factoren.
3.8. Gelet op het bovenstaande is de rechter van oordeel dat verweerder in redelijkheid de gevraagde beginseltoestemming heeft kunnen weigeren. Het beroep van eiseres dient ongegrond te worden verklaard. Er is geen aanleiding om het verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening toe te wijzen. De rechter ziet evenmin aanleiding voor vergoeding van het griffierecht en de door verzoekers gemaakte proceskosten.
Beslist wordt als volgt.
Beslissing:
De voorzieningenrechter:
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. H.J. Tijselink, rechter, in tegenwoordigheid van
mr. F. Nales, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 20 mei 2010.
De griffier, De rechter,
Belanghebbenden en het bestuursorgaan kunnen tegen de uitspraak in de hoofdzaak (AWB 10/1739 WET) hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State te ’s-Gravenhage. De termijn voor het indienen van een beroepschrift bedraagt zes weken. Tegen de uitspraak op het verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening (AWB 10/1738 WET) staat geen rechtsmiddel open.
Afschrift verzonden op:
D: C
SB