ECLI:NL:RBAMS:2010:BN2873

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
24 juni 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 09/1111 WW44
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • Y.A.A.G. de Vries
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tijdelijke monumentenvergunning voor parkeerterrein op landgoed met divergerende adviezen

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 24 juni 2010 uitspraak gedaan over de aanvraag van een monumentenvergunning voor de aanleg van een tijdelijk parkeerterrein op een gedeelte van de voormalige moestuin van Landgoed [landgoed]. De vergunning was verleend door het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Wijdemeren op 20 januari 2009. Eisers A en B hebben afzonderlijk beroep ingesteld tegen dit besluit. De rechtbank heeft de zaak op 12 mei 2010 ter zitting behandeld, waarbij eisers A en B, bijgestaan door hun gemachtigde, en de verweerder, vertegenwoordigd door zijn gemachtigde, aanwezig waren. Tevens was de vergunninghouder aanwezig.

De rechtbank heeft allereerst de ontvankelijkheid van eiseres B in het beroep beoordeeld, aangezien uit het bestreden besluit niet bleek dat zij een zienswijze had ingediend. De rechtbank concludeert dat het telefoongesprek dat eiseres B op 13 november 2009 heeft gevoerd met verweerder, moet worden aangemerkt als een mondeling ingediende zienswijze, waardoor eiseres B ontvankelijk is in haar beroep.

De rechtbank heeft vervolgens de adviezen van de Rijksdienst voor archeologie, cultuurlandschap en monumenten (RACM) en de monumentencommissie beoordeeld. De RACM had een positief advies uitgebracht, terwijl de monumentencommissie negatief adviseerde. De rechtbank oordeelt dat het negatieve advies van de monumentencommissie berust op een onjuiste feitelijke grondslag, aangezien de waardevolle onderdelen van het landgoed door het plan niet worden aangetast. De rechtbank concludeert dat verweerder het positieve advies van de RACM terecht heeft gevolgd en dat de vergunning terecht is verleend.

Uiteindelijk verklaart de rechtbank het beroep van eisers A en B ongegrond, zonder dat verweerder in de proceskosten wordt veroordeeld. De uitspraak is openbaar uitgesproken en kan binnen zes weken na verzending worden aangevochten bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM
Sector bestuursrecht
zaaknummers: AWB 09/1111 WW44
AWB 09/1113 WW44
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen
[eisers A],
wonende te [woonplaats],
eisers A,
[eiseres B],
wonende te [woonplaats],
eiseres B,
gemachtigde mr. A. Barada,
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Wijdemeren,
verweerder,
gemachtigde [gemachtigde verweerder],
Tevens als partij aan het geding deelgenomen:
[vergunninghouder],
vergunninghouder.
1. Procesverloop
Bij besluit van 20 januari 2009 heeft verweerder een vergunning als bedoeld in artikel 11 van de Monumentenwet 1988 verleend voor het aanleggen van een tijdelijk parkeerterrein en een dam met duiker over de sloot op het perceel [perceel] te [woonplaats].
Eisers A en eiseres B hebben tegen dit besluit afzonderlijk beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft de zaak ter zitting behandeld op 12 mei 2010. Eiser [eiser A] is verschenen. Eiseres B is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Verweerder is vertegenwoordigd door zijn gemachtigde. Tevens is vergunninghouder verschenen.
2. Overwegingen
1. De gevraagde monumentenvergunning ziet op de aanleg van een parkeerterrein voor circa 44 auto’s en een dam met duiker op een gedeelte van de voormalige moestuin van Landgoed [landgoed], ten behoeve van de restauratie van het koetshuis van het landgoed.
2.1. De rechtbank ziet zich allereerst ambtshalve voor de vraag gesteld of eiseres B ontvankelijk is in het beroep tegen de monumentenvergunning, nu uit het bestreden besluit niet blijkt dat zij een zienswijze tegen het ontwerp-besluit heeft ingediend.
2.2. Ingevolge artikel 14a, eerste lid, van de Monumentenwet 1988 is, voor zover relevant, op de voorbereiding van een besluit op een aanvraag om vergunning als bedoeld in artikel 11 afdeling 3.4 van de Awb van toepassing.
Ingevolge artikel 3:15 van de Awb kunnen belanghebbenden hun zienswijze over het ontwerpbesluit mondeling en schriftelijk naar voren brengen.
Ingevolge artikel 6:13 van de Awb kan geen beroep worden ingesteld door een belanghebbende aan wie redelijkerwijs kan worden verweten dat hij geen zienswijzen naar voren heeft gebracht als bedoeld in artikel 3:15 van de Awb.
2.3. Eiseres B heeft aangevoerd dat zij conform de publicatie op 13 november 2009 telefonisch haar zienswijze naar voren heeft gebracht en dat verweerder dit telefoongesprek ten onrechte niet als zienswijze heeft aangemerkt.
2.4. De rechtbank stelt vast dat in de publicatie van de terinzagelegging van het ontwerpbesluit staat vermeld dat belanghebbenden mondeling hun zienswijze naar voren kunnen brengen door te bellen naar het in de publicatie genoemde telefoonnummer. Verweerder heeft bevestigd dat eiseres B dit telefoonnummer op 13 november 2009 heeft gebeld en dat een gesprek heeft plaatsgevonden. Weliswaar kan de inhoud van dit gesprek niet meer worden vastgesteld, maar de rechtbank heeft geen aanleiding te twijfelen aan de stelling van eiseres B dat zij in dat gesprek conform de publicatie haar bezwaren tegen de gevraagde monumentenvergunning naar voren heeft gebracht. De rechtbank is van oordeel dat dit telefoongesprek dient te worden aangemerkt als een mondeling ingediende zienswijze, zodat eiseres B ontvankelijk is in haar beroep. Verweerder heeft de mondelinge zienswijze van eiseres B ten onrechte niet bij de besluitvorming betrokken. Nu eiseres evenwel in beroep haar bezwaren alsnog naar voren heeft kunnen brengen en deze hierna ook inhoudelijk zullen worden beoordeeld, is eiseres door dit verzuim in dit stadium niet meer benadeeld en zal de rechtbank dit vormverzuim met toepassing van artikel 6:22 van de Awb passeren. Het bestreden besluit zal mitsdien niet op deze grond worden vernietigd.
3.1. Eiseres B stelt dat verweerder, gelet op de adviezen van de Rijksdienst voor archeologie, cultuurlandschap en monumenten (hierna: de RACM) van 15 oktober 2008 en de monumentenadviescommissie van de Stichting Welstandszorg Noord-Holland (hierna: de monumentencommissie) de vergunning niet had mogen verlenen. Het RACM heeft immers aangegeven dat er een integraal plan moet worden gemaakt voor de herinrichting en de restauratie van de moestuin en de boomgaard, en dit plan is tot op heden niet gemaakt. De monumentencommissie heeft een negatief advies uitgebracht omdat een langetermijnvisie voor het parkeerprobleem ontbreekt en omdat er nog restanten aanwezig zijn van het kassencomplex, dat zeer waardevol is en behouden dient te blijven.
3.2. Verweerder heeft besloten het advies van de monumentencommissie niet en het advies van de RACM wel over te nemen en de monumentenvergunning te verlenen.
3.3. Ingevolge artikel 11, tweede lid, van de Monumentenwet 1988 is het verboden zonder of in afwijking van een vergunning:
a. een beschermd monument af te breken, te verstoren, te verplaatsen of in enig opzicht te wijzigen;
b. een beschermd monument te herstellen, te gebruiken of te laten gebruiken op een wijze, waardoor het wordt ontsierd of in gevaar gebracht.
3.4. Verweerder dient bij de beoordeling van een monumentenvergunning als bedoeld in artikel 11 van de Monumentenwet 1988 het belang van het behoud van de monumentale waarden van het pand af te wegen tegen de belangen van de aanvrager van een monumentenvergunning. Verweerder bepaalt het gewicht van het belang van het behoud van de monumentale waarden aan de hand van de adviezen van de RACM en de monumentencommissie (zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: de Afdeling) van 3 februari 2009, te vinden op www.rechtspraak.nl onder LJ-nummer BH2493).
Zoals de Afdeling heeft overwogen bij uitspraak van 22 augustus 2007 (www.rechtspraak.nl onder LJ-nummer BB2148) heeft de wetgever de keuze tussen divergerende adviezen van de gemeentelijke monumentencommissie en de RACM primair aan het gemeentebestuur gelaten. Indien het gemeentebestuur ter motivering van een besluit verwijst naar een met het oog daarop uitgebracht advies, dient het zich wel ervan te vergewissen dat het advies inhoudelijk concludent is en zorgvuldig tot stand is gekomen.
3.5. Op 25 augustus 2008 heeft de RACM een positief advies uitgebracht ten aanzien van het verlenen van de monumentenvergunning. Het advies luidt, voor zover relevant, als volgt:
“ Het ingediende plan voldoet dus aan het eerder verwoorde advies. Uit het oogpunt van monumentenzorg heb ik dan ook geen bezwaar tegen het plan. Wel merk ik op dat in het advies van 2006 reeds is geadviseerd om een integraal plan voor de herinrichting en restauratie van de moestuin en boomgaard te laten maken door een landschapsarchitect met kennis en kunde op het gebied van historische parken. In dit geval is enkel een plan ingediend voor de aanleg van het parkeerterrein. Aangezien het in dit geval echter een tijdelijke situatie betreft heb ik hier geen bezwaar tegen. Ik adviseer om op termijn wel een integraal plan voor deze zone van de buitenplaats te laten maken op basis waarvan een definitieve invulling gerealiseerd kan worden.”
3.6. Op 27 augustus 2008 heeft de monumentencommissie een negatief advies uitgebracht ten aanzien van het verlenen van de monumentenvergunning. Het advies luidt, voor zover relevant als volgt:
“In haar reactie zegt de commissie dat zij de lange termijnvisie mist voor het parkeerprobleem. De commissie zou het betreuren als het parkeren op deze manier wordt opgelost omdat zij denkt dat dit geen tijdelijke oplossing is. De kans dat er ooit nog een moestuin op die plek wordt teruggebracht is vrijwel nihil als er eenmaal geparkeerd wordt. Het aanleggen van deze tijdelijke parkeerplaats zou een gemiste kans zijn voor de toekomstige ontwikkelingen van de buitenplaats. Naast de moestuinmuur zijn er ook nog restanten aanwezig van het kassencomplex wat zeer waardevolle onderdelen zijn van het landgoed. Naar mening van de commissie dient dit behouden te worden en dient er zorgvuldig mee te worden omgegaan.”
3.7. De rechtbank stelt vast dat de monumentencommissie weliswaar negatief heeft geadviseerd, maar niet omdat door het plan monumentale waarden onevenredig worden aangetast. De reden voor het negatieve advies van de monumentencommissie is dat de moestuinmuur en de restanten van het kassencomplex behouden dienen te worden. Uit de bij de aanvraag gevoegde tekening, die ter zitting is besproken, blijkt evenwel dat deze waardevolle onderdelen van het landgoed door het plan niet worden aangetast, maar in hun geheel behouden blijven. Het negatieve advies van de monumentencommissie berust dan ook op een onjuiste feitelijke grondslag. Het positieve advies van de RACM berust daarentegen, voor wat betreft de aantasting van monumentale waarden, wel op een juiste grondslag terwijl gesteld noch gebleken is dat dit advies ofwel inhoudelijk niet concludent ofwel onzorgvuldig tot stand gekomen is. De rechtbank ziet dan ook geen grond voor het oordeel dat verweerder in het bestreden besluit niet naar het positieve advies van de RACM had mogen verwijzen.
4. Eiseres B heeft voorts gesteld dat de aanleg van een parkeerterrein een visuele aantasting zal zijn van “het beeld” (de rechtbank leest: haar uitzicht) naar het landgoed. Eisers A hebben gesteld dat er niet is gekeken naar de belangen van de buurtbewoners en naar de aanzienlijke overlast die het plan meebrengt. Uit de Memorie van Toelichting op de Monumentenwet 1988 (Tweede Kamerstukken, 1986-1987, 19 881, nr.3, p. 20) blijkt dat er bij de belangenafweging voor het verlenen van een monumentenvergunning als bedoeld in artikel 11 van de Monumentenwet 1988 geen ruimte is om de belangen van omwonenden daarbij te betrekken. Bij het verlenen van een monumentenvergunning gaat het om de afweging van het belang van het behoud van de monumentale waarden van het pand tegen de belangen van de aanvrager. Bezwaren over visuele aantasting dan wel overlast horen thuis in een eventuele procedure over de aanlegvergunning van het parkeerterrein. Deze beroepsgronden kunnen niet slagen.
5. Eisers A hebben in beroep gesteld dat de vergunning ten onrechte is aangevraagd en vergund voor een onderdeel van het perceel [perceel]. Verweerder heeft gesteld dat hij bij de perceelsaanduiding is afgegaan op het in het Register van de Rijksdienst voor cultureel erfgoed (voorheen: RACM) vermelde adres. De rechtbank ziet hierin geen grond om het bestreden besluit te vernietigen. Met verweerder is de rechtbank van oordeel dat het voor alle partijen vanaf het begin af aan duidelijk geweest om welk perceel het gaat en waar het parkeerterrein is gelegen.
6. Eisers A hebben voorts gesteld dat de “tijdelijkheid” van de vergunning niet is onderbouwd. Ook dit is geen grond voor vernietiging van het bestreden besluit, nu de Monumentenwet niet voorziet in tijdelijke vergunningen, en de belangenafweging van verweerder, gelet op het positieve advies van de RACM, niet onredelijk is.
7. Eisers A hebben ten slotte gesteld dat het parkeerterrein een bedreiging vormt voor de aanwezige flora en fauna. Ook dit kan niet leiden tot vernietiging van het bestreden besluit, nu een beoordeling als bedoeld in de Flora- en Faunawet niet thuishoort bij de belangenafweging die in het kader van de Monumentenwet moet plaatsvinden.
8. Het beroep van eisers A en B zal ongegrond worden verklaard. De rechtbank ziet geen aanleiding verweerder te veroordelen in de proceskosten in beroep en evenmin voor vergoeding van het griffierecht.
3. Beslissing
De rechtbank
Ten aanzien van eisers A
- verklaart het beroep ongegrond.
Ten aanzien van eiseres B
- verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. Y.A.A.G. de Vries, rechter, in aanwezigheid van
mr. S.P.M. van Boheemen, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken
op 24 juni 2010.
de griffier de rechter
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State te
’s-Gravenhage.
Afschrift verzonden op:
Doc: B
SB