ECLI:NL:RBAMS:2010:BN2864

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
25 juni 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 09-5051 WWB
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toekenning van bijstandsuitkering en de toepassing van artikel 16 WWB in relatie tot artikel 3 EVRM

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 25 juni 2010 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser, vertegenwoordigd door mr. J. Kruseman, en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Amsterdam, vertegenwoordigd door mr. J.M. Boegborn. De eiser had een aanvraag ingediend voor een bijstandsuitkering, die door verweerder was afgewezen. Eiser heeft bezwaar gemaakt tegen het uitblijven van een besluit en later beroep ingesteld tegen de afwijzing van zijn aanvraag. De rechtbank heeft de zaak behandeld en vastgesteld dat eiser geen vreemdeling is in de zin van de Wet werk en bijstand (WWB), maar dat hij onder artikel 16, tweede lid, van de WWB valt. Dit betekent dat hij geen recht heeft op bijstand, zelfs niet in zeer dringende gevallen. Eiser heeft aangevoerd dat het niet verlenen van bijstand in strijd is met artikel 3 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM), maar de rechtbank oordeelde dat eiser nog steeds opgevangen en verzorgd wordt en dat er geen strijd met het EVRM is. De rechtbank verklaarde het beroep tegen het bestreden besluit I niet-ontvankelijk en het beroep tegen het bestreden besluit II ongegrond. De proceskosten werden toegewezen aan eiser voor het beroep tegen het bestreden besluit I, maar niet voor het beroep tegen het bestreden besluit II.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM
Sector bestuursrecht
zaaknummer: AWB 09/5051 WWB
uitspraak van de meervoudige kamer in de zaak tussen
[eiser],
wonende te [woonplaats],
eiser,
gemachtigde: mr. J. Kruseman,
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Amsterdam,
verweerder,
gemachtigde: mr. J.M. Boegborn.
Procesverloop
Bij brief van 26 april 2009 is namens eiser een aanvraag gedaan om een bijstandsuitkering om te kunnen voorzien in de noodzakelijke kosten van zijn bestaan en om bijzondere bijstand voor de kosten van mentorschap en bewindvoering.
Op 30 september 2009 is namens eiser bezwaar gemaakt tegen het uitblijven van een besluit op zijn aanvraag.
Bij besluit van 6 oktober 2009 heeft verweerder de aanvraag afgewezen (het primaire besluit).
Bij besluit van 13 oktober 2009 heeft verweerder het bezwaar van eiser tegen het primaire besluit niet-ontvankelijk verklaard (bestreden besluit I).
Eiser heeft tegen dit besluit beroep ingesteld.
Bij besluit van 23 november 2009 heeft verweerder het besluit van 13 oktober 2009 ingetrokken en het bezwaar van eiser tegen het primaire besluit ongegrond verklaard (bestreden besluit II).
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft de zaak ter zitting behandeld op 21 januari 2010. Eiser is vertegenwoordigd door mr. W.G. Fischer, kantoorgenoot van bovengenoemde gemachtigde. Verweerder is vertegenwoordigd door voornoemde gemachtigde.
Bij beslissing van 1 maart 2010 heeft de rechtbank het onderzoek heropend en de zaak doorverwezen naar de meervoudige kamer.
De meervoudige kamer heeft de zaak ter zitting behandeld op 27 mei 2010. Eiser is vertegenwoordigd door mr. W.G. Fischer, kantoorgenoot van bovengenoemde gemachtigde. Verweerder is vertegenwoordigd door zijn gemachtigde.
Overwegingen
1. Ten aanzien van bestreden besluit I
1.1. Verweerder heeft met het bestreden besluit II een besluit genomen in de zin van artikel 6:18 van de Awb en dit besluit komt niet geheel tegemoet aan het beroep. Het beroep wordt dan ook, gelet op artikel 6:19, eerste lid, van de Awb, geacht mede te zijn gericht tegen het bestreden besluit II.
1.2. Nu niet gesteld of gebleken is dat eiser nog belang heeft bij een oordeel over zijn beroep voor zover dat is gericht tegen bestreden besluit I, zal de rechtbank het beroep van eiser tegen het bestreden besluit I vanwege het ontbreken van procesbelang niet-ontvankelijk verklaren.
1.3. Verweerder zal worden veroordeeld in de proceskosten die eiser met het instellen van beroep tegen het bestreden besluit I heeft gemaakt. Deze kosten worden met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht forfaitair begroot op € 437. Het door eiser betaalde griffierecht wordt geacht mede te zijn voldaan ten behoeve van het beroep tegen bestreden besluit II.
2. Ten aanzien van bestreden besluit II
2.1. Feiten en standpunten
2.1.1. In het bestreden besluit II heeft verweerder overwogen dat eiser niet in het bezit is van een vergunning tot verblijf in Nederland zoals bedoeld in artikel 11 van de Wet werk en bijstand (hierna: WWB). Eiser heeft volgens verweerder daarom geen recht op bijstand. Voorts overweegt verweerder dat bijstandverlening op grond van dringende redenen als bedoeld in artikel 16, eerste lid, van de WWB is uitgesloten op grond van het tweede lid van dit artikel. Verweerder heeft tenslotte opgemerkt dat eiser zich voor een financiële ondersteuning moet melden bij het Centraal Orgaan opvang Asielzoekers (hierna: COA).
2.1.2. In beroep is namens eiser aangevoerd dat het weigeren om kwetsbare mensen te helpen in strijd is met artikel 3 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (hierna: EVRM). Eiser is ernstig dement waardoor hij niet weet wie of waar hij is. Hij heeft de hulp van een bewindvoerder nodig die door de kantonrechter is benoemd, om ervoor te zorgen dat hij de noodzakelijke zorg krijgt. Als de rekening van de bewindvoerder niet betaald wordt, komt eiser weer zonder enige zorg op straat terecht. Verder is namens eiser aangevoerd dat de € 17,18 per week die hij van het COA ontvangt geen toereikende voorliggende voorziening is. Het COA heeft de aanvraag van eiser om vergoeding van de kosten van de bewindvoering afgewezen.
2.1.3. In het verweerschrift heeft verweerder aangegeven dat de verwijzing naar het COA in bestreden besluit II van informatieve aard is en dat niet bedoeld is om daarmee aan te geven dat sprake zou zijn van een voorliggende voorziening. De aanvraag om bijstand is afgewezen omdat eisers verblijfstatus in de weg staat aan bijstandverlening.
2.2. Beoordeling
2.2.1. De rechtbank stelt vast dat niet in geschil is dat eiser geen vreemdeling is in de zin van artikel 11, tweede en derde lid, van de WWB. Als gevolg hiervan valt eiser onder artikel 16, tweede lid, van de WWB en kan aan hem zelfs uit hoofde van zeer dringende redenen, zoals bedoeld in het eerste lid van dat artikel, geen uitkering ingevolge de WWB worden toegekend.
2.2.2. Eiser heeft aangevoerd dat artikel 16, tweede lid, van de WWB in zijn geval buiten toepassing gelaten dient te worden, omdat het niet verlenen van bijstand aan hem leidt tot schending van artikel 3 van het EVRM. Op grond van artikel 3 van het EVRM mag niemand worden onderworpen aan folteringen of aan onmenselijke behandelingen of bestraffingen.
2.2.3. Nu de gemachtigde van eiser ter zitting heeft verklaard dat eiser nog altijd opgevangen en verzorgd wordt, op dit moment in verpleeghuis [verpleeghuis], is de rechtbank van oordeel dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat de handelwijze van verweerder tegenover eiser een met deze verdragsbepaling strijdige situatie oplevert. Kennelijk is eiser niet uitgesloten van de medische zorg die hij nodig heeft. De rechtbank is bovendien niet gebleken dat, indien eisers belangen niet langer behartigd zouden worden door zijn mentor / bewindvoerder, er wel een situatie zou ontstaan die strijd met artikel 3 van het EVRM oplevert. De rechtbank is dan ook van oordeel dat verweerder geen aanleiding had hoeven zien om artikel 16, tweede lid, van de WWB bij eisers aanvraag om bijstand buiten toepassing te laten.
2.2.4. Tot slot merkt de rechtbank op dat uit de uitspraak van de CRvB van 19 april 2010 (gepubliceerd op www.rechtspraak.nl met LJ-nummer BM1992) volgt dat ook indien sprake zou zijn van een schending van artikel 3 van het EVRM niet per definitie, met voorbijgaan aan het in artikel 16, tweede lid, van de WWB neergelegde koppelingsbeginsel, op grond van artikel 16, eerste lid, van de WWB bijstand behoort te worden toegekend. De schending van artikel 3 EVRM moet worden opgeheven met op de situatie van eiser toegesneden voorzieningen. Uit voornoemde uitspraak is af te leiden dat het COA in het geval van een vreemdeling die is uitgesloten van bijstandverlening het aangewezen orgaan is om deze voorzieningen te treffen.
2.2.5. Gelet op het voorgaande zal de rechtbank het beroep tegen bestreden besluit II ongegrond verklaren. Voor een veroordeling in de proceskosten die eiser in verband met het beroep tegen bestreden besluit II heeft moeten maken ziet de rechtbank geen aanleiding.
Beslissing
De rechtbank:
- verklaart het beroep tegen het bestreden besluit I niet-ontvankelijk;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser inzake het beroep tegen het bestreden besluit I tot een bedrag van € 437, te betalen aan eiser;
- verklaart het beroep tegen het bestreden besluit II ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. L.C. Bachrach, voorzitter, en mrs. M.P. Verloop en
P. Sloot, leden, in aanwezigheid van mr. M.W. Speksnijder, griffier.
De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 25 juni 2010.
de griffier, de voorzitter,
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.
Afschrift verzonden op:
D: B
SB