ECLI:NL:RBAMS:2010:BN2816

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
12 mei 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB-09-3641 WWB en AWB 09-3611 WWB
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking van WWB-uitkering en terugvordering bijstandsbedragen wegens gezamenlijke huishouding

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 12 mei 2010 uitspraak gedaan over de intrekking van de WWB-uitkering van eiseres en de terugvordering van bijstandsbedragen door verweerder, het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Hilversum. De intrekking vond plaats omdat eiseres volgens verweerder samenwoonde met eiser, wat zij niet had gemeld. Eiseres betwistte dat zij en eiser sinds 1 juli 1998 een gezamenlijke huishouding voerden en voerde aan dat zij pas sinds september 2005 samenwoonden. De rechtbank oordeelde dat de verklaringen van eisers over hun woonsituatie niet eenduidig waren en dat er onvoldoende bewijs was voor de conclusie van verweerder dat zij sinds 1 juli 1998 samenwoonden. De rechtbank concludeerde dat de intrekking van de bijstandsuitkering en de terugvordering van de bijstand op een ondeugdelijke motivering berustten. De rechtbank verklaarde het beroep van eisers gegrond, vernietigde het bestreden besluit en droeg verweerder op om binnen zes weken een nieuw besluit te nemen. Tevens werd verweerder veroordeeld in de proceskosten van het geding en moest het griffierecht vergoeden aan eisers.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM
Sector bestuursrecht
zaaknummer: AWB 09/3641 WWB en AWB 09/3611 WWB
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen
[eiseres], eiseres, en
[eiser], eiser,
beiden wonende te [woonplaats],
gezamenlijk te noemen eisers,
gemachtigde mr. H. Veldhuizen,
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Hilversum,
verweerder,
gemachtigde mr. M. Roodhorst.
Procesverloop
Verweerder heeft bij besluit van 29 juni 2007 de bijstandsuitkering van eiseres met ingang van 1 juli 1998 ingetrokken, omdat gebleken is dat eiseres gedurende de periode 1 juli 1998 tot 1 april 2007 samenwoonde met eiser en eiseres dit niet aan verweerder heeft gemeld (hierna: het intrekkingsbesluit).
Bij besluit van 31 juli 2007 heeft verweerder over de periode 1 juli 1998 tot en met
31 maart 2007 een bedrag van € 132.591,97 van eiseres teruggevorderd wegens ten onrechte of teveel ontvangen bijstand (hierna: het terugvorderingsbesluit).
Verweerder heeft voorts bij afzonderlijk besluit van 31 juli 2007 de aan eiseres over de periode 1 januari 1999 tot en met 31 maart 2007 ten onrechte verleende bijstand ten bedrage van €125.937,93 teruggevorderd van eiser (hierna: het medeterugvorderingsbesluit).
Bij besluit van 10 april 2008 heeft verweerder het bezwaarschrift tegen het intrekkingsbesluit niet-ontvankelijk verklaard en het bezwaarschrift tegen het terugvorderingsbesluit ongegrond verklaard. Bij afzonderlijk besluit van 10 april 2008 is het bezwaar tegen het medeterugvorderingsbesluit ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van deze rechtbank van 4 december 2008 (AWB 08/1799 WWB) is het beroep tegen eerstgenoemd besluit van 10 april 2008 gegrond verklaard. De rechtbank heeft het besluit vernietigd en verweerder opgedragen een nieuw besluit te nemen met inachtneming van deze uitspraak.
Bij uitspraak van deze rechtbank van 20 januari 2009 (AWB 08/1800 WWB) is het beroep tegen laatstgenoemd besluit van 10 april 2008 eveneens gegrond verklaard. De rechtbank heeft het besluit vernietigd en verweerder opgedragen een nieuw besluit te nemen met inachtneming van deze uitspraak.
Bij afzonderlijke besluiten van 1 juli 2009 (de bestreden besluiten I en II) heeft verweerder de bezwaren tegen het intrekkingsbesluit en het terugvorderingsbesluit respectievelijk de bezwaren tegen het medeterugvorderingsbesluit ongegrond verklaard.
De rechtbank heeft de zaken gevoegd behandeld ter zitting van 2 oktober 2009. Ter zitting heeft de rechtbank de behandeling geschorst en de zaken verwezen voor behandeling door de meervoudige kamer.
Op 12 maart 2010 is de gevoegde behandeling voortgezet door de meervoudige kamer. Eisers zijn in persoon verschenen, bijgestaan door hun gemachtigde. Verweerder is verschenen bij voornoemde gemachtigde.
Overwegingen
Achtergrond
1.1 Eiseres ontvangt sinds 13 juli 1989 een bijstandsuitkering naar de norm van een alleenstaande ouder. Uit haar relatie met eiser is op [geboortedatum] 1997 een kind, dochter [dochter], geboren. Eiseres stond ten tijde van belang in de Gemeentelijke Basis Administratie (GBA) ingeschreven op het adres [adres 1], terwijl eiser stond ingeschreven op het adres [adres 2].
Standpunten van partijen
1.2 Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat uit onderzoek van de sociale recherche, met name uit de verklaring van eiseres, naar voren is gekomen dat eisers in ieder geval sinds 1 juli 1998 een gezamenlijke huishouding voeren en dat eiseres haar inlichtingenplicht heeft geschonden door dit niet te melden aan verweerder. Aangezien eiser als partner mede heeft geprofiteerd van de ten onrechte verstrekte bijstand is hij mede verantwoordelijk voor de terugvordering. Anders dan door eiser onder verwijzing naar de uitspraak van de Hoge Raad van 5 april 1995 is aangevoerd, is de vraag of eiser al dan niet op de hoogte was van de bijstandsuitkering van eiseres geen voorwaarde om van hem te kunnen terugvorderen.
1.3 Eiseres heeft in beroep aangevoerd dat eisers pas sinds september 2005 samenwonen. Verweerder heeft te veel belang gehecht aan de verklaring die eiseres op
2 mei 2007 heeft afgelegd ten overstaan van rechercheur [rechercheur] (hierna: [rechercheur]).
Ten eerste is aan eiseres voorafgaand aan het verhoor niet de cautie gegeven. Daarnaast heeft eiseres tijdens dat verhoor ook verklaard dat eisers pas sinds september 2005 samenwonen. Het proces-verbaal van het verhoor biedt niet een juiste en volledige weergave van alles wat eiseres heeft gezegd tijdens het verhoor. [rechercheur] heeft eiseres bewerkt en eiseres heeft zich laten leiden door [rechercheur] omdat zij in de war en vermoeid was. Eiseres heeft voorts de verklaring waaronder zij haar handtekening heeft gezet niet zelf kunnen doorlezen. Aan de herroepen en gewijzigde verklaring van eiseres moet derhalve doorslaggevende betekenis worden toegekend. Volgens eiseres blijkt uit de mutaties van de bankrekening van eiser niet dat sinds 1 juli 1998 sprake is van een gezamenlijke huishouding. Eiser heeft voor de in [woonplaats] verrichte pinbetalingen een verklaring gegeven, namelijk dat hij regelmatig bij eiseres en zijn dochter op bezoek kwam. De door de andere personen afgelegde verklaringen kunnen verweerders conclusie evenmin dragen. Eiseres betwist de betrouwbaarheid van de getuigenverklaringen. Zo kon getuige [getuige] eiser niet herkennen van een foto en is de niet objectieve ex-echtgenoot van eiseres geen buurman van haar. Zo aan hun verklaringen al enige waarde gehecht kan worden dan zeggen zij alleen iets over de vraag óf eisers samenwoonden, maar niet over de vraag vanaf welk moment. Daarbij is een ontlastende verklaring van de buurvrouw van eiser, [buurvrouw], ten onrechte niet in het rapport van de sociale recherche opgenomen.
1.4 Eiser heeft verwezen naar hetgeen eiseres in dit beroep heeft aangevoerd. Hij heeft voorts aangevoerd aan dat uit jurisprudentie, onder meer de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep (hierna: CRvB) van 19 oktober 2004 (02/6278 NABW), volgt dat hij niet hoofdelijk aansprakelijk is als hij aannemelijk maakt ten tijde van de bijstandverlening aan eiseres daarvan onkundig te zijn geweest. Verweerder heeft dit onrechte niet beoordeeld. Eiser was bekend met de uitkering van eiseres in het verleden maar mocht er onder de gegeven omstandigheden vanuit gaan dat eiseres inmiddels een arbeidsongeschiktheids-uitkering ontving, onder meer nu zij wegens rugklachten is afgekeurd. Eiseres heeft eiser niet verteld dat zij bijstand genoot. Subsidiair heeft eiser betoogd dat terugvordering tot een onevenredig groot nadeel zal leiden. Eiser is niet in staat tot terugbetaling. Dit zal leiden tot gedwongen verkoop van eisers woning, waarop de gemeente al beslag heeft gelegd en waarin de zoon van eiseres en zijn vriendin wonen. Hun belangen leveren een dringende reden op om van terugvordering af te zien.
Wettelijk kader
2.1 Met ingang van 1 januari 2004 is de WWB in werking getreden en is de Algemene bijstandswet (hierna: Abw) ingetrokken. De bestreden besluiten zijn tot stand gekomen onder de werking van de WWB. Uit vaste jurisprudentie van de CRvB, onder meer de uitspraak van 21 april 2005 (te vinden op www.rechtspraak.nl, onder LJ-nummer AT4358), volgt dat verweerder zijn bevoegdheid tot herziening of intrekking en tot terugvordering na 1 januari 2004 aan de artikelen 54, 58 en 59 van de WWB ontleent, ook indien de bijstandverlening betrekking heeft op een voor deze datum gelegen periode. De inlichtingenverplichting van artikel 65, eerste lid, Abw is van toepassing gebleven tot 1 januari 2004.
2.2 Ingevolge artikel 3, vierde lid, aanhef en onder b, van de WWB wordt - voor zover van belang - in ieder geval een gezamenlijke huishouding aanwezig geacht indien de belanghebbenden hun hoofdverblijf hebben in dezelfde woning en uit hun relatie een kind is geboren.
Ingevolge artikel 65, eerste lid, van de Abw en artikel 17, eerste lid, van de WWB, voor zover hier van belang, is een belanghebbende verplicht om op verzoek of onverwijld uit eigen beweging het college mededeling te doen van alle feiten en omstandigheden waarvan hem redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat zij van invloed kunnen zijn op het recht op bijstand.
Ingevolge artikel 59, tweede lid, van de WWB kunnen, indien de bijstand als gezinsbijstand aan gehuwden had moeten worden verleend, maar zulks achterwege is gebleven, omdat de belanghebbende de verplichtingen, bedoeld in artikel 17, of artikelen 30c, tweede lid en derde lid, van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen, niet of niet behoorlijk is nagekomen, de kosten van bijstand mede worden teruggevorderd van de persoon met wiens middelen als bedoeld in paragraaf 3.4, bij de verlening van bijstand rekening had moeten worden gehouden.
Ingevolge het derde lid van artikel 59 van de WWB zijn de in het eerste en tweede lid bedoelde personen hoofdelijk aansprakelijk voor de terugbetaling van kosten van bijstand die worden teruggevorderd.
Boordeling van het geschil
Het beroep in de zaak AWB 09/3641tegen het bestreden besluit I (de intrekking en terugvordering ten aanzien van eiseres)
3.1 Aangezien uit de relatie van eisers een kind is geboren dat door eiser is erkend, is voor de beantwoording van de vraag of eisers gedurende de periode van 1 juli 1998 tot en met 31 maart 2007 een gezamenlijke huishouding hebben gevoerd slechts bepalend of eisers hun hoofdverblijf in dezelfde woning hebben gehad.
3.2 Naar vaste rechtspraak van de CRvB dient de vraag of in een bepaald geval sprake is van hoofdverblijf te worden beantwoord aan de hand van objectieve criteria. Daarbij zijn omstandigheden die tot het verblijf hebben geleid, de motieven van de betrokkenen en de aard van hun onderlinge relatie niet van belang (zie CRvB 26 januari 2010 LJ-nummer BL1629).
3.3 De rechtbank stelt allereerst vast dat eisers niet langer betwisten dat zij vanaf
1 september 2005 samen hun hoofdverblijf hebben gehad in de woning van eiseres aan de [adres 1]. Daarmee beperkt het geschil zich tot de vraag of eisers in periode van 1 juli 1998 tot en met 31 augustus 2005 ook hun hoofdverblijf hebben gehad in de woning van eiseres te [woonplaats].
3.4 Uit het onderzoek van de sociale recherche, neergelegd in het rapport van
24 mei 2007, heeft verweerder geconcludeerd dat eisers sinds 1 juli 1998 hun gezamenlijk hoofdverblijf hebben te [woonplaats]. In het kader van dat onderzoek heeft [rechercheur] eiseres gehoord op 2 mei 2007. Eiser is op 2 mei 2007 gehoord door rechercheur [rechercheur] en op 3 mei 2007 door [rechercheur].
3.5 Op de vraag sinds wanneer eisers samenwonen heeft eiseres het volgende verklaard:
“Ik kan dat niet precies zeggen. Dat is er langzaam ingeslopen. Toen [dochter] klein was woonde [eiser] nog niet bij mij. […] Op een gegeven moment is hij toen wel bij mij komen wonen, maar daar is een lange periode overheen gegaan.”
Op een later moment tijdens het verhoor heeft rechercheur [rechercheur] nadere vragen gesteld ten aanzien van eisers verblijf op het adres van eiseres. In het proces-verbaal van het verhoor is daarover de volgende passage opgenomen:
“Ik wil nog even uitgebreid met je doorpraten over de periode dat [eiser] bij jou is ingetrokken en jullie samenwonen. Vanochtend sprak je over 1 à 1 ½ jaar. We zijn er nu wel over uit dat dat niet klopt. Je vertelde dat dat een beetje was gekomen door de schrik. Ik vraag je nu nog een keer hoe lang [eiser] en jij al samenwonen. In juni 1996 is er door medewerkers van de afdeling bijzondere controle van de sociale dienst een huisbezoek bij je gebracht in verband mat bij de dienst ontvangen informatie dat je zou samenwonen met [eiser].
Ja, dat klopt. Ik kan me dat nog goed herinneren. Ze wilden overal kijken, zelfs op zolder. Ik verklaar nu, met mijn hand op mijn hart, dat [eiser] op dat moment nog niet bij mij woonde. [dochter] was toen drie jaar oud en zat op de crèche. Ik weet nog dat [dochter] toen ze op de kleuterschool zat een keer tegen een vriendinnetje zei dat haar papa ergens anders woonde, Dat vriendinnetje was tussen de middag mee gekomen om een boterham te eten.
Zoals ik je al heb verteld hebben we de dagafschriften opgevraagd van de bankrekening van [eiser]. Die hebben we opgevraagd vanaf september 1997 tot maart 2007. Tot december 1997 vonden slechts 27 mutaties plaats. In deze periode werd de bankrekening gevoed door drie kasstortingen. Vanaf januari 1998 zien we dat er geld binnenkomt op de rekening die gerelateerd kunnen worden aan facturen. Vanaf dat moment zijn ook de betalingen bij betaalautomaten en pinbetalingen bij supermarkten hoofdzakelijk in de omgeving van [woonplaats]. Wat kun je daarover vertellen?
Het klopt wel wat je allemaal verteld. Vanaf die periode kwam [eiser] steeds vaker bij mij. Ik kan echt niet meer precies de datum noemen dat [eiser] in hoofdzaak bij mij ging verblijven. Ik denk wel dat dat in de loop van 1998 is gebeurd.
Hebben we daarmee dan vastgesteld dat [eiser] al ongeveer 9 jaar bij jou in [woonplaats] woont?
Ja, ik denk het wel, Het kan ook 8½ zijn of 9½. In ieder geval al heel lang.”
3.6 Eiser heeft tijdens het verhoor van 2 mei 2007 onder meer als volgt verklaard:
Ik vind het moeilijk te begrijpen dat je 13 jaar na de geboort van [dochter] ineens frequenter bij [eiseres] gaat verblijven.
Ik doe dat vanaf september 2005. In september 2005 (…) woonden [naam 1] en [naam 2] al in mijn huis (…).
Vanaf wanneer vindt u nu dat u in [woonplaats] woont bij [eiseres]?
Ik heb het idee dat ik vanaf september 2005 wat meer afstand genomen heb van [woonplaats].
Eiser heeft tijdens het verhoor van 3 mei 2007 onder meer als volgt verklaard:
Ik heb u geconfronteerd met gedeelten uit de verklaring van [eiseres]. Zij verklaart dat u in de loop van 1998 bij haar bent komen wonen. Wat kunt u daarover zeggen?
Ik denk dat haar wens de vader van de gedachte is. Dat gevoel heeft zij en zo beleeft zij dat.
3.7 Verweerder heeft zijn conclusie dat eisers al sinds 1998 hun hoofdverblijf in dezelfde woning hebben met name gebaseerd op de hiervoor onder 3.5 genoemde verklaring van eiseres. De rechtbank ziet zich, gelet op de beroepsgronden van eiseres, allereerst voor de vraag gesteld of die verklaring gebruikt mag worden, nu eisers hebben aangevoerd dat bij het verhoor en het opstellen en uitwerken van het proces-verbaal onzorgvuldig is gehandeld.
3.8 De rechtbank stelt vast dat in het proces-verbaal van het verhoor is aangekruist dat de cautie is gegeven en dat eiseres het proces-verbaal van haar verklaring op elke pagina afzonderlijk en zonder voorbehoud heeft ondertekend. Bovendien heeft [rechercheur] in de strafrechtelijke procedure ter zitting van 2 september 2009 onder ede verklaard dat zij aan eiseres de cautie heeft gegeven. Gelet hierop gaat de rechtbank ervan uit dat de cautie is gegeven. De overige aangevoerde omstandigheden kunnen naar het oordeel van de rechtbank niet aangemerkt worden als omstandigheden op grond waarvan zou moeten worden afgeweken van het in bestendige jurisprudentie geldende uitgangspunt dat een persoon gehouden kan worden aan een tegenover een sociaal rechercheur afgelegde en vervolgens ondertekende verklaring (zie CRvB 15 december 2009, LJ-nummer BK9845). Dat op eiseres ontoelaatbare druk is uitgeoefend is de rechtbank niet gebleken.
3.9 De stelling van eiseres dat het proces-verbaal onbetrouwbaar is omdat daarin is opgenomen dat eiseres de verklaring na afloop zelf heeft doorgelezen, terwijl de verklaring aan haar is voorgelezen, wordt niet door andere stukken of verklaringen bevestigd. Ook overigens, wat er verder zij van deze stelling, kan dit niet afdoen aan het oordeel van de rechtbank dat eiser gehouden mag worden aan haar verklaring. De slotsom is dat de verklaring die eiseres heeft afgelegd ten overstaan van [rechercheur] gebruikt mag worden als bewijsmiddel.
3.10 Uit de verklaringen van eisers ten overstaan van de sociale recherche leidt de rechtbank af dat tussen eiser en eiseres een verschil in beleving en in waardering bestaat ten aanzien van hun feitelijke woonsituatie in de periode in geding. De verklaringen met betrekking tot de lengte van het samenwonen moeten in het licht van deze beleving en waardering van eisers worden gezien. De beleving van eiseres is gericht op de wens om samen te wonen, terwijl in de beleving van eiser niet snel van samenwonen gesproken kan worden. Naar het oordeel van de rechtbank zijn de verklaringen van eisers niet eenduidig ten aanzien van de vraag of zij sedert 1 juli 1998 hun hoofdverblijf hebben in genoemde woning in [woonplaats]. In deze verklaringen zijn in ieder geval te weinig feitelijke aanknopingspunten te vinden voor de conclusie van verweerder dat eiser daadwerkelijk met ingang van
1 juli 1998 zijn hoofdverblijf heeft gehad in de woning van eiseres. Van een duidelijk omslagpunt is naar het oordeel van de rechtbank pas sprake in september 2005, het moment dat de zoon van eiseres [zoon eiseres] en zijn vriendin [vriendin] hun intrek namen in de woning van eiser te [woonplaats].
3.11 Ook de andere door verweerder overgelegde stukken bieden onvoldoende grondslag voor de conclusie dat eisers al sinds 1 juli 1998 samenwonen in [woonplaats], zowel los als bezien in samenhang met de verklaringen van eisers. Uit het pingedrag van eiser valt naar het oordeel van de rechtbank niet af te leiden dat eiser zijn hoofdverblijf had in [woonplaats], maar hooguit dat eiser regelmatig in (de omgeving van) [woonplaats] was. Dit betwisten eisers ook niet, nu dochter [dochter] bij eiseres in [woonplaats] woonde en eiser haar met regelmaat bezocht. De overige verklaringen van buurtbewoners, zowel in [woonplaats] als in [woonplaats], acht de rechtbank te weinig concreet om te kunnen vaststellen sinds wanneer eisers samenwonen in [woonplaats]. De rechtbank merkt daarbij op dat een buurman in [woonplaats] eiser niet herkende van een foto en dat de verklaring van de wijkagent in [woonplaats] juist ruimte laat voor de conclusie dat eiser feitelijk niet op het adres van eiseres woonde. De verklaringen van de getuigen hadden voorts betrekking op de situatie in 2007 en niet op de thans nog in geschil zijnde periode van 1 juli 1998 tot en met 31 augustus 2005.
3.12 De rechtbank komt tot de slotsom dat de feitelijke omstandigheden zoals die naar voren komen uit het dossier niet verweerders conclusie kunnen dragen dat eisers met ingang van 1 juli 1998 hun hoofdverblijf hebben gehad in dezelfde woning en dat dus met ingang van 1 juni 1998 sprake was van een gezamenlijke huishouding. Dit betekent dat de intrekking en terugvordering van de bijstand, zoals neergelegd in het bestreden besluit I, op een ondeugdelijke motivering berusten. De rechtbank zal het beroep tegen het bestreden besluit I daarom gegrond verklaren en wegens schending van artikel 7:12 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) vernietigen.
Het beroep in de zaak AWB 09/3611 tegen het bestreden besluit II (de medeterugvordering ten aanzien van eiser)
3.13 Nu de rechtbank van oordeel is dat de intrekking en de terugvordering van de bijstand aan eiseres niet kunnen standhouden, komt reeds daarom bestreden besluit II eveneens voor vernietiging in aanmerking. Het beroep van eiser zal daarom eveneens gegrond worden verklaard. De rechtbank ziet evenwel aanleiding ten aanzien van eisers beroepsgronden nog het volgende te overwegen.
3.14 Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat voor de bevoegdheid tot medeterugvordering op grond van artikel 59 van de WWB, niet van belang is dat de verzwegen partner op de hoogte moet zijn van de bijstandverlening. Verweerder heeft daarbij verwezen naar de uitspraak van de CRvB van 2 januari 2007 (LJ-nummer AZ6073).
3.15 De rechtbank is met eiser van oordeel dat onkundigheid van de (alleen) aan de partner verleende bijstand relevant is voor de vraag of van een persoon met wiens middelen rekening gehouden had moeten worden, kan worden teruggevorderd. De rechtbank vindt steun voor dit oordeel in de uitspraak van de CRvB van 19 oktober 2004 (LJ-nummer AR4890). De door verweerder genoemde uitspraak kan aan dat oordeel niet afdoen, aangezien zich in die zaak een andere situatie voordeed. Anders dan in het geval van eisers was aan betrokkenen in die zaak gezinsbijstand toegekend, zodat op beide partners de inlichtingenverplichting rustte. De rechtbank is dan ook van oordeel dat verweerder ten onrechte niet heeft onderzocht of eiser aannemelijk heeft gemaakt dat hij van de bijstandverlening aan eiseres onkundig was.
Ten aanzien van beide beroepen
3.16 Nu de rechtbank de beroepen van eisers gegrond zal verklaren ziet de rechtbank aanleiding verweerder te veroordelen in de proceskosten begroot op € 563,50 per persoon (gelet op artikel 3 van het besluit proceskosten bestuursrecht, 1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 0,5 punt voor het verschijnen ter samenhangende zitting en 0,25 punt voor het verschijnen op een nadere samenhangende zitting). De rechtbank ziet eveneens aanleiding om te bepalen dat verweerder het door ieder van eisers betaalde griffierecht dient te vergoeden. Eiseres heeft geprocedeerd met een toevoeging, zodat de proceskosten betaald moeten worden aan de griffier van de rechtbank.
Beslissing
De rechtbank
In de zaak AWB 09/3641 WWB:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- draagt verweerder op binnen zes weken na de dag van verzending van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen op het bezwaar van eiseres met inachtneming van hetgeen in deze uitspraak is overwogen;
- bepaalt dat verweerder aan eiseres het door haar betaalde griffierecht van € 41,- (zegge: eenenveertig euro) vergoedt;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van het geding tot een bedrag van
€ 563,50 (zegge: vijfhonderd drieënzestig euro en vijftig cent) te betalen aan de griffier van de rechtbank.
In de zaak AWB 09/3611 WWB:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- draagt verweerder op binnen zes weken na de dag van verzending van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen op het bezwaar van eiser met inachtneming van hetgeen in deze uitspraak is overwogen;
- bepaalt dat verweerder aan eiser het door hem betaalde griffierecht van € 41,- (zegge: eenenveertig euro) vergoedt;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van het geding tot een bedrag van
€ 563,50 (zegge: vijfhonderd drieënzestig euro en vijftig cent) te betalen aan eiser.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.P. Smit, voorzitter, mrs. H.J.M. Baldinger en
N.R. Docter, leden, in aanwezigheid van mr. J.M.T. Plouvier, griffier.
De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 12 mei 2010.
de griffier de voorzitter
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.
Afschrift verzonden op:
D: B
SB