RECHTBANK AMSTERDAM
Sector bestuursrecht
zaaknummer: AWB 09/3288 AOW
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen
[eiseres],
wonende te [woonplaats] (België),
eiseres,
gemachtigde [gemachtigde eiseres],
de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank,
verweerder,
gemachtigde mr. N. Zuidersma - Hovers.
Bij besluit van 15 januari 2008 (het primaire besluit) heeft verweerder eiseres met ingang van september 2007 een AOW-pensioen toegekend.
Bij besluit van 11 april 2008 heeft verweerder het bezwaar van eiseres tegen het primaire besluit deels gegrond verklaard in die zin dat de ingangsdatum van het AOW-pensioen van eiseres wordt vastgesteld op november 2006.
Eiseres heeft tegen dit besluit beroep ingesteld. Bij mondelinge uitspraak van 20 mei 2009 heeft deze rechtbank het besluit van 11 april 2008 vernietigd en verweerder opgedragen een nieuw besluit te nemen.
Bij besluit van 2 juli 2009 (het bestreden besluit) heeft verweerder aan deze uitspraak uitvoering gegeven en de ingangsdatum van het AOW-pensioen van eiseres vastgesteld op december 2004.
Eiseres heeft tegen dit besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft de zaak ter zitting behandeld op 14 april 2010.
Eiseres is niet in persoon verschenen en heeft zich evenmin ter zitting laten vertegenwoordigen. Verweerder is vertegenwoordigd door zijn gemachtigde mr. N. Zuidersma - Hovers.
1. feiten en omstandigheden
1.1. Eiseres is geboren op [geboortedatum] 1936. Zij heeft de Britse nationaliteit en is op [datum] gehuwd met [gemachtigde eiseres] (hierna: [gemachtigde eiseres]). [gemachtigde eiseres] is geboren op [geboortedatum] 1941 en ontvangt met ingang van november 2006 een AOW-pensioen.
1.2. Eiseres en [gemachtigde eiseres] hebben afwisselend in verschillende landen gewoond. Eiseres heeft tot juli 1968 in Engeland gewoond, van juli 1968 tot september 1973 in Nederland en vanaf die datum tot heden in België. [gemachtigde eiseres] heeft tot april 1964 in Nederland gewoond en van april 1964 tot juli 1968 in Engeland. Vanaf die laatste datum was hij samen met eiseres tot september 1973 weer woonachtig in Nederland. Van september 1973 tot heden woont [gemachtigde eiseres] met eiseres in België.
1.3. Eiseres heeft van september 1969 tot en met augustus 1970 in Nederland gewerkt. Daarvóór heeft eiseres meer dan vijftien jaar in Engeland gewerkt. In België heeft eiseres geen werkzaamheden verricht. [gemachtigde eiseres] heeft afwisselend in Duitsland, Nederland en Engeland gewerkt.
1.4. Eiseres ontvangt sinds 29 juli 1996 een ouderdomspensioen uit Engeland.
1.5. Op 12 december 2005 heeft [gemachtigde eiseres] bij het Belgische orgaan een aanvraag om een Nederlands AOW-pensioen ingediend. Verweerder is in het bestreden besluit bij de vaststelling van de ingangsdatum van het AOW-pensioen van eiseres van deze datum uitgegaan en heeft op grond daarvan deze ingangsdatum vastgesteld op één jaar daarvoor, te weten december 2004.
1.6. Ter zitting heeft verweerder zich op het standpunt gesteld dat de ingangsdatum van het AOW-pensioen van eiseres had moeten worden vastgesteld op november 2004. Bij de vaststelling van de ingangsdatum moet worden uitgegaan van het emailcontact dat heeft plaatsgevonden op 28 november 2005, aldus verweerder. Naar de mening van verweerder bestaat er geen aanleiding om de ingangsdatum van het AOW-pensioen van eiseres op een eerdere datum dan november 2004 vast te stellen.
2.1. In artikel 14, eerste lid, van de AOW is bepaald dat het ouderdomspensioen alsmede een verhoging van het ouderdomspensioen op aanvraag wordt toegekend door de Sociale verzekeringsbank. Het tweede lid van dit artikel bepaalt dat in afwijking van het bepaald in het vorige lid de Sociale verzekeringsbank bevoegd is het ouderdomspensioen of een verhoging daarvan ambtshalve toe te kennen.
2.2. Ingevolge het bepaalde in artikel 16, eerste lid, van de AOW gaat het ouderdomspensioen in op de eerste dag der maand, waarin de belanghebbende aan de voorwaarden voor het recht op ouderdomspensioen voldoet. Het tweede lid van dit artikel bepaalt dat in afwijking van het eerste lid een ouderdomspensioen niet vroeger kan ingaan dan een jaar vóór de eerste dag der maand, waarin de aanvraag werd ingediend of waarin ambtshalve toekenning plaatsvond. De Sociale verzekeringsbank kan voor bijzondere gevallen van het bepaalde in de vorige volzin afwijken.
3. inhoudelijke beoordeling
3.1. Verweerder heeft zich ter zitting op het standpunt gesteld dat het bestreden besluit geen stand kan houden, nu de ingangsdatum van het AOW-pensioen van eiseres niet op december 2004 maar op november 2004 moet worden vastgesteld. Het bestreden besluit dient reeds hierom te worden vernietigd.
3.2. De rechtbank ziet in het kader van de finale geschillenbeslechting echter aanleiding te onderzoeken of verweerder niet van een (nog) eerdere ingangsdatum had moeten uitgaan dan de nu vastgestelde 1 november 2004. Daartoe overweegt de rechtbank het volgende.
3.3. Uit de bovengenoemde dwingendrechtelijke bepalingen van de AOW volgt als hoofdregel dat een AOW-pensioen op aanvraag wordt toegekend.
3.4. De rechtbank begrijpt de stellingen van eiseres zo dat zij bedoelt dat verweerder haar ambtshalve een AOW-pensioen toe had dienen te kennen.
3.5. Van ambtshalve toekenning is sprake als een pensioen wordt toegekend zonder dat er een aanvraag aan ten grondslag ligt. Van deze bevoegdheid wordt door verweerder slechts bij in het buitenland wonenden gebruik gemaakt. Verweerder gaat over tot ambtshalve toekenning van het ouderdomspensioen in alle gevallen waarin hij reeds een uitkeringsrelatie heeft met de betrokkene of diens partner. Dit betekent dat ambtshalve ouderdomspensioen wordt toegekend aan de volgende personen:
- de jongere partner van de pensioengerechtigde;
- de Anw-gerechtigde;
- gerechtigden op een remigratie-uitkering, alsmede hun partners.
3.6. De rechtbank acht het voorgaande beleid inzake ambtshalve toekenning, waarin het bestaan van een uitkeringsrelatie met de partner of de betrokkene essentieel is, niet onredelijk. Nu de situatie van eiseres niet valt onder het door verweerder gehanteerde beleid, behoefde verweerder dan ook niet op grond van zijn beleid van zijn bevoegdheid tot ambtshalve toekenning van het AOW-pensioen gebruik te maken.
3.7. Voor verweerder bestond voorts geen enkele reden om louter naar aanleiding van het in juli 1996 aan eiseres toegekende Engelse ouderdomspensioen en de in het kader daarvan opgevraagde informatie ten aanzien van haar arbeidsverleden een zodanige relatie met eiseres aan te nemen dat haar ambtshalve een AOW-pensioen toegekend had moeten worden. Het Europese recht verplicht verweerder niet een verdergaande terugwerkende kracht toe te kennen aan de ingangsdatum van het AOW-pensioen van eiseres. Uit artikel 36, vierde lid, van Verordening 574/72 volgt dat een ouderdomspensioen in een andere lidstaat slechts behoeft te worden vastgesteld indien dat ook daadwerkelijk vastgesteld kan worden. In 1996 was eiseres nog geen 65 jaar oud, en zou zij dat evenmin op korte termijn worden. De toekenning en uitkering van een AOW-pensioen aan haar was op dat moment dus nog een toekomstig en onzeker voorval. Verweerder was niet verplicht daarop vooruit te lopen.
3.8. De enkele omstandigheid dat verweerder weet had of had kunnen hebben van de datum waarop eiseres 65 jaar zou worden betekent niet dat verweerder louter daarom ambtshalve aan haar een AOW-pensioen diende toe te kennen per de datum waarop zij 65 jaar zou worden. Als dat wel zo zou zijn, dan zou dat gelden voor zeer vele anderen en zou feitelijk de keuze van de wetgever voor de aanvraag als hoofdregel van toekenning van een AOW-pensioen worden doorkruist.
3.9. Eiseres heeft voorts een beroep gedaan op de ambtshalve toekenning in de zaak [zaak].
3.10. De rechtbank stelt vast dat verweerder in het bestreden besluit op een feitelijk vergelijkbare wijze als in de zaak [zaak] is uitgegaan van de koppeling van de toekenning aan de aanvraag van de partner. In zoverre is eiseres in ieder geval niet slechter behandeld dan [zaak].
3.11. Eiseres heeft ook aangevoerd dat het beleid van verweerder voor zover daarin slechts een ambtshalve toekenning is voorzien voor de jongere partner (terwijl zij juist de oudere partner is), discriminatoir is. Ook deze stelling baat eiseres niet. Eiseres wordt door verweerder uiteindelijk niet slechter behandeld dan die jongere partner, nu verweerder ook in het geval van eiseres een koppeling heeft aangebracht tussen de aanvraag van haar partner en haar eigen aanvraag.
3.12. Het vorenstaande betekent dat verweerder mocht uitgaan van het vereiste van een aanvraag.
3.13. Op grond van artikel 16, tweede lid van de AOW kan een ouderdomspensioen niet vroeger ingaan dan een jaar vóór de eerste dag der maand, waarin de aanvraag werd ingediend.
3.14. Algemeen bekend is dat het recht op AOW-pensioen ontstaat bij 65 jaar. In de situatie van eiseres ziet de rechtbank geen reden om aan te nemen dat zij niet wist of kon weten dat zij op haar 65ste in aanmerking kon komen voor een AOW-pensioen. Zij heeft immers een periode in Nederland gewoond en gewerkt. Bovendien heeft ook [gemachtigde eiseres] (die de Nederlandse nationaliteit bezit) lange tijd in Nederland gewoond en gewerkt. De rechtbank verwijst ter ondersteuning van dit oordeel naar de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep (de hoogste Nederlandse rechter in sociale zekerheidszaken) van 28 januari 2010, gepubliceerd op www.rechtspraak.nl onder LJN: BL1665. De rechtbank ziet dan ook geen grond voor het oordeel dat in het geval van eiseres sprake is van bijzondere omstandigheden op grond waarvan een eerdere ingangsdatum gekozen had dienen te worden dan één jaar voor de eerste dag der maand waarin de aanvraag is ingediend. Dat is in het geval van eiseres 1 november 2004.
3.15. Ook overigens is er geen reden aan te wijzen dat verweerder verder terugwerkende kracht had dienen te verlenen aan het AOW-pensioen van eiseres. Verweerder heeft al een ruime mate van terugwerkende kracht verleend aan de ingangsdatum van haar AOW-pensioen. Het uitgangspunt van het wettelijk systeem is de datum van de aanvraag en eiseres heeft niets aangevoerd dat aanleiding zou moeten geven een verdergaande terugwerkende kracht aan haar AOW-pensioen toe te kennen.
3.16. Het voorgaande betekent dat verweerder zich naar het oordeel van de rechtbank uiteindelijk terecht op het standpunt heeft gesteld dat geen verder terugwerkende kracht aan de ingangsdatum van het AOW-pensioen van eiseres wordt aangenomen dan 1 november 2004.
3.17. De rechtbank zal daarom op grond van artikel 8:72 van de Algemene wet bestuursrecht zelf in de zaak voorzien en bepalen dat eiseres recht heeft op een AOW-pensioen met ingang van november 2004.
3.18. Daarbij neemt de rechtbank aan dat verweerder zich tevens zal beraden over een eventuele toeslag voor de partner van eiseres. Teneinde ongerechtvaardigde verwachtingen te voorkomen merkt de rechtbank nog op dat hiermee niet is gezegd dat er ook een recht op toeslag bestaat.
3.19. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding, aangezien er geen sprake is van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand.
3.20. Wel dient verweerder het door eiseres betaalde griffierecht ter hoogte van € 41,- aan haar te vergoeden.
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- bepaalt dat eiseres recht heeft op een AOW-pensioen met ingang van november 2004;
- bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde bestreden besluit;
- bepaalt dat verweerder aan eiseres het door haar betaalde griffierecht van € 41,- vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door H.J. Tijselink, rechter, in aanwezigheid van P.H. Broier, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 17 juni 2010.
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.
Afschrift verzonden op:
D: C
SB