ECLI:NL:RBAMS:2010:BN2517

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
18 maart 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 09/5288 WAO en AWB 09/5289 WAO
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Schadevergoeding wegens overschrijding redelijke termijn en schending van artikel 8 EVRM

In deze zaak heeft eiser beroep ingesteld tegen een besluit van de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) met betrekking tot de WAO. De rechtbank heeft eerder, op 13 november 2009, uitspraak gedaan en het onderzoek heropend om een nadere uitspraak te doen over het verzoek van eiser om schadevergoeding wegens mogelijke overschrijding van de redelijke termijn, zoals bedoeld in artikel 6 van het EVRM. Tijdens de zitting op 4 februari 2010 hebben partijen verklaard dat er geen geschil meer bestaat over de schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn, aangezien zowel de minister van Justitie als het Uwv eiser een schikkingaanbod hebben gedaan, dat door eiser is geaccepteerd.

Echter, er bleef een geschil bestaan over het verzoek om schadevergoeding wegens schending van artikel 8 van het EVRM. Eiser stelde dat zijn medische dossier zonder toestemming was verzonden naar een deskundige, en vroeg om een schadevergoeding van € 2.500,-, te betalen door de minister van Justitie. De minister van Justitie betwistte dit verzoek en stelde dat het buiten de omvang van het geding viel, aangezien het onderzoek enkel was heropend voor de schadevergoeding wegens schending van artikel 6 van het EVRM.

De rechtbank oordeelde dat er geen aanleiding was voor een veroordeling tot schadevergoeding, omdat het beroep eerder ongegrond was verklaard. De rechtbank wees het verzoek om schadevergoeding wegens schending van artikel 8 van het EVRM af, evenals het verzoek om vergoeding van de proceskosten. De rechtbank concludeerde dat er geen grond was voor een veroordeling in de proceskosten, zowel ten laste van de minister van Justitie als het Uwv. De uitspraak werd openbaar uitgesproken op 18 maart 2010.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM
Sector Bestuursrecht
Zaaknummers: AWB 09/5288 WAO en AWB 09/5289 WAO
uitspraak van de meervoudige kamer in de zaken tussen
[eiser],
wonende te [woonplaats],
eiser,
gemachtigde mr. G. Beydals,
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen,
gemachtigde: [gemachtigde],
en
de minister van Justitie,
gemachtigde: mr. F.E. de Bruin.
1. Procesverloop
Eiser heeft beroep ingesteld, geregistreerd onder het nummer AWB 03/4725 WAO, tegen het besluit van 18 december 2003 van de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna ook te noemen: het Uwv).
Bij uitspraak van 13 november 2009 heeft de rechtbank uitspraak gedaan op het beroep. Daarbij heeft de rechtbank, met verdragsconforme toepassing van artikel 8:73, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), bepaald dat het onderzoek wordt heropend ter voorbereiding van een nadere uitspraak over het verzoek van eiser om schadevergoeding met betrekking tot mogelijke overschrijding van de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM), en heeft de rechtbank naast het Uwv, de Staat der Nederlanden (de Minister van Justitie), aangemerkt als partij in die procedure.
Namens eiser is bij brief van 7 december 2009 een uiteenzetting gegeven.
Namens de minister van Justitie is bij brief van 25 januari 2010 een uiteenzetting gegeven.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 4 februari 2010, alwaar partijen zich hebben doen vertegenwoordigen door hun gemachtigden voornoemd. Het onderzoek is vervolgens ter zitting gesloten.
2. Overwegingen
2.1 Ter zitting hebben partijen verklaard dat ten aanzien van de schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 van het EVRM niet langer een geschil bestaat nu zowel de minister van Justitie als het Uwv eiser een schikkingaanbod heeft gedaan en beide door eiser zijn geaccepteerd. In geschil is thans nog het verzoek om schadevergoeding wegens schending van artikel 8 van het EVRM en het verzoek om vergoeding van de proceskosten.
2.2 Namens eiser is gesteld dat sprake is van een schending van artikel 8 van het EVRM nu het medische dossier van eiser, zonder diens toestemming, is toegestuurd aan de door de rechtbank ingeschakelde deskundige. De schadevergoeding hiervoor dient redelijkerwijs te worden vastgesteld op € 2.500,-, te betalen door de minister van Justitie. Verder is verzocht om vergoeding van de proceskosten, te weten voor het indienen van een schriftelijke uiteenzetting en het bijwonen van de zitting, te betalen door het Uwv en de minister van Justitie elk voor de helft.
2.3 Namens de minister van Justitie is gesteld dat het verzoek om schadevergoeding wegens schending van artikel 8 van het EVRM buiten de omvang van het geding valt nu het onderzoek enkel is heropend ten aanzien van de schadevergoeding wegens schending van artikel 6 van het EVRM. Verder is aangevoerd dat reeds voor de zitting een schikkingsaanbod was gedaan, zodat de zitting nodeloos is, en dat de schriftelijke uiteenzetting niet op verzoek van de rechtbank is ingediend, zodat geen sprake is van een voor vergoeding in aanmerking komende proceshandeling. Het verzoek om vergoeding van de proceskosten ten laste van de minister van Justitie dient dan ook te worden afgewezen.
2.4 Namens het Uwv is gesteld dat er geen aanleiding bestaat voor een vergoeding van de in deze nadere procedure gemaakte proceskosten. Het Uwv heeft zich verder aangesloten bij de visie van de minister.
2.5 Ten aanzien van het verzoek om schadevergoeding wegens schending artikel 8 van het EVRM, stelt de rechtbank vast dat bij uitspraak van 13 november 2009 het beroep ongegrond is verklaard. Er is dus niet voldaan aan de eis van gegrondverklaring van het beroep zoals bepaald in 8:73 van de Awb om de minister van Justitie tot schadevergoeding te veroordelen. Anders dan door de gemachtigde van eiser ter zitting is betoogd, ziet de rechtbank geen aanleiding voor verdragsconforme toepassing van artikel 8:73 van de Awb ten aanzien van schending van artikel 8 van het EVRM nu dit artikel een geheel andere materie bestrijkt dan artikel 6 van het EVRM; een materie waarbij de noodzaak tot verdragsconforme toepassing ook een andere is dan onder artikel 6 van het EVRM. Daarnaast is het onderzoek enkel heropend voor de vaststelling van de schadevergoeding met betrekking tot mogelijke overschrijding van de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 van het EVRM, zodat ook om die reden geen ruimte bestaat voor de beoordeling van het verzoek van eiser. Het verzoek wordt dan ook afgewezen.
2.6 Het verzoek om vergoeding van de proceskosten ten laste van de minister van Justitie, wijst de rechtbank eveneens af nu het verzoek om schadevergoeding wegens schending van artikel 8 van het EVRM wordt afgewezen. In navolging van hetgeen door de gemachtigde van de minister van Justitie is gesteld, ziet de rechtbank ook anderszins (en dus ook ten aanzien van het Uwv) geen grond voor een veroordeling in de proceskosten.
3. Beslissing
De rechtbank
- wijst het verzoek om schadevergoeding wegens schending van artikel 8 van het EVRM af;
- wijst het anders of meer gevorderde af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. H.J. Tijselink, voorzitter, en mrs. J.H.M. van de Ven en
A.W.C.M. van Emmerik, leden, in tegenwoordigheid van mr. K.D. Jibodh, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 18 maart 2010.
De griffier, De voorzitter,
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kunnen een belanghebbende en het bestuursorgaan gedurende zes weken na toezending van deze uitspraak hoger beroep instellen bij de Centrale Raad van Beroep te Utrecht.
Afschrift verzonden op:
DOC: B
SB