Parketnummer: 13/660309-10
Datum uitspraak: 16 juli 2010
van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1989,
ingeschreven in de gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens op het adres [adres], gedetineerd in het Huis van Bewaring “Het Schouw” te Amsterdam.
De rechtbank heeft beraadslaagd naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 2 juli 2010.
Aan verdachte is tenlastegelegd dat hij op of omstreeks 23 maart 2010 te Hilversum, op of aan de openbare weg, de Schering, in elk geval op of aan een openbare weg, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening heeft weggenomen een wit-roze (boodschappen)tas met inhoud (onder meer een portemonnee inhoudende een geldbedrag van ongeveer 15 euro en/of een aantal folders en/of een broodje en/of een mes en/of een plamuurmes) en/of een witte plastic tas inhoudende een hoeveelheid groente en/of fruit, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer] (geboren op [geboortedatum] 1918), in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, en/of zijn mededader(s), welke diefstal werd voorafgegaan, vergezeld en/of gevolgd van geweld en/of bedreiging met geweld tegen die [slachtoffer], gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en/of gemakkelijk te maken en/of om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf en/of aan (een) andere deelnemer(s) aan voormeld misdrijf de vlucht mogelijk te maken en/of het bezit van het gestolene te verzekeren, welk geweld en/of welke bedreiging met geweld hierin bestond(en), dat verdachte en/of zijn mededader die [slachtoffer] te voet (door het centrum van Hilversum) heeft/hebben gevolgd en/of op die [slachtoffer] is/zijn afgerend en/of die [slachtoffer] (van achteren) (met kracht) heeft/hebben geduwd, waardoor die [slachtoffer] ten val is gekomen en/of de tassen uit de hand van die [slachtoffer] heeft/hebben getrokken, welk feit voor die [slachtoffer] zwaar lichamelijk letsel, te weten een polsfractuur,
ten gevolge heeft gehad;
De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.
3. Waardering van het bewijs
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte op 23 maart 2010 te Hilversum, op de openbare weg, de Schering, tezamen en in vereniging met een ander, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een wit-roze boodschappentas met inhoud (onder meer een portemonnee inhoudende een geldbedrag van ongeveer 15 euro en een aantal folders en een broodje en een mes en een plamuurmes) en een witte plastic tas inhoudende een hoeveelheid groente en fruit, toebehorende aan [slachtoffer] (geboren op [geboortedatum] 1918), welke diefstal werd vergezeld van geweld tegen die [slachtoffer], gepleegd met het oogmerk om die diefstal gemakkelijk te maken, welk geweld hierin bestond, dat verdachte en/of zijn mededader die [slachtoffer] te voet door het centrum van Hilversum hebben gevolgd en op die [slachtoffer] zijn afgerend en de tassen uit de hand van die [slachtoffer] heeft getrokken, waardoor die [slachtoffer] ten val is gekomen, welk feit voor die [slachtoffer] zwaar lichamelijk letsel, te weten een polsfractuur, ten gevolge heeft gehad.
Voorzover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in zijn verdediging geschaad.
Zwaar lichamelijk letsel
De rechtbank is van oordeel dat in het onderhavige geval sprake is van zwaar lichamelijk letsel bij het slachtoffer. Een gebroken pols zal vanwege het doorgaans tijdelijke karakter van het letsel in veel gevallen niet worden aangemerkt als zwaar lichamelijk letsel, maar onder omstandigheden kan een dergelijke breuk zwaar lichamelijk letsel opleveren. De zwaarte van het letsel ligt in het onderhavige geval besloten in het feit dat sprake is van een breuk in combinatie met de leeftijd van het slachtoffer (91 jaar), de lange en de moeizame herstelperiode van botbreuken bij slachtoffers van die leeftijd. Uit een proces-verbaal van bevindingen van 28 juni 2010 met daarin de weergave van een telefoongesprek van de verbalisant met het slachtoffer blijkt dat zij drie maanden na het voorval en na een kennelijk noodzakelijk geachte operatie nog steeds last heeft van haar pols en rechterknie en dat die polsfunctie hoogstwaarschijnlijk nooit volledig zal herstellen.
De rechtbank grondt haar beslissing dat verdachte het bewezen geachte heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat.
5. De strafbaarheid van het feit
Het bewezen geachte feit is volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.
6. De strafbaarheid van verdachte
De rechtbank gaat uit van de conclusies zoals vermeld in het Pro Justitia psychiatrisch rapport van 15 juni 2010. Bij verdachte is sprake van een ziekelijke stoornis van zijn geestvermogens, in de vorm van een IQ op zwakbegaafd niveau, een stoornis in het autismespectrum te weten PDD-NOS (pervasieve ontwikkelingsstoornis niet anderszins omschreven) en er is sprake van antisociale persoonlijkheidstrekken. Op grond van de invloed van de gebrekkige ontwikkeling van zijn geestvermogens op zijn uiteindelijke gewelddadige impulsen kan hij naar de mening van onderzoeker voor het ten laste gelegde feit als verminderd toerekeningsvatbaar worden beschouwd.
Er is overigens geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.
7. Motivering van de straf en maatregel
De officier van justitie heeft bij requisitoir gevorderd dat verdachte ter zake van het door haar bewezen geachte feit zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 15 maanden, met aftrek van voorarrest, waarvan 5 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren, onder de bijzondere voorwaarden zoals vermeld in het rapport van de Reclassering d.d. 29 juni 2010.
Tevens heeft zij toewijzing van de gehele vordering van de benadeelde partij [slachtoffer] gevorderd, met wettelijke rente en met toepassing van de schadevergoedingsmaatregel, waarvoor verdachte hoofdelijk aansprakelijk is.
Tot slot heeft de officier van justitie gevorderd dat de in beslag genomen tas van Witteveen terug dient te gaan naar rechthebbende.
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals van een en ander ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Verdachte heeft zich samen met zijn mededader schuldig gemaakt aan een straatroof gepleegd op een weerloze, hoogbejaarde (91-jarige) vrouw. Zij is als gevolg van een ruk aan haar weggenomen tassen hard op de grond terecht gekomen en heeft naast een polsfractuur, verwondingen in het gezicht en aan de knie opgelopen. De fysieke en psychische gevolgen van het handelen van verdachte en zijn mededader op het slachtoffer blijken onder andere uit een nagezonden proces-verbaal van bevindingen van 28 juni 2010. Niet alleen heeft [slachtoffer] aanzienlijk lichamelijk letsel opgelopen, waar zij naar alle waarschijnlijkheid blijvend last van zal ondervinden, ook zijn haar veiligheidsgevoelens aangetast. Ze is schrikachtiger geworden, terwijl zij daar voorheen geen last van had. De impact op het slachtoffer is derhalve groot geweest en de rechtbank rekent verdachte zijn laffe daad zeer aan.
Blijkens een verdachte betreffend Uittreksel uit de Justitiële Documentatie d.d. 25 maart 2010 is verdachte eerder wegens een geweldsdelict veroordeeld tot een werkstraf. Dit heeft verdachte er niet van weerhouden wederom een dergelijk delict te plegen. De rechtbank heeft dit gegeven in het nadeel van verdachte betrokken bij het oordeel over de op te leggen straf.
De rechtbank ziet aanleiding een aanzienlijk deel van de op te leggen gevangenisstraf in voorwaardelijke vorm op te leggen met daaraan verbonden na te noemen bijzondere voorwaarden. Het voorwaardelijk deel strekt er mede toe verdachte ervan te weerhouden zich in de toekomst wederom aan strafbare feiten schuldig te maken. De rechtbank heeft acht geslagen op het Pro Justitia psychiatrisch onderzoek van 15 juni 2010 en het reclasseringsadvies van 29 juni 2010, waarin wordt geconcludeerd dat het recidiverisico hoog is en dat het als noodzakelijk wordt gezien dat verdachte - gezien de directe samenhang van zijn stoornis en zijn criminele gedrag - klinisch wordt behandeld in bijvoorbeeld de JP van den Bent stichting, alwaar hij ook langdurig zou kunnen verblijven. Verdachte is reeds aangemeld voor dit project en hij kan hier aansluitend aan zijn detentie terecht. De Reclassering adviseert de rechtbank derhalve om bij een voorwaar¬delijke veroordeling bijzondere voorwaarden te verbinden bestaande uit een verplicht reclasseringscontact met een meldingsgebod, opname in een zorginstelling en behandelverplichting. De rechtbank neemt dit advies over.
De rechtbank is van oordeel dat aanleiding bestaat om bij de straftoemeting ten gunste van verdachte af te wijken van hetgeen door de officier van justitie is gevorderd. De rechtbank zal niet overgaan tot het opleggen van een gevangenisstraf voor de duur zoals door de officier van justitie geëist, nu daarmee naar het oordeel van de rechtbank geen ander strafdoel wordt gediend dan speciale preventie, welk doel naar het oordeel van de rechtbank in de op te leggen straf reeds voldoende wordt vormgegeven. De rechtbank heeft voorts in het voordeel van verdachte meegewogen diens jeugdige leeftijd. De rechtbank houdt daarbij ook rekening met de persoonlijke omstandigheden van verdachte, met name zijn psychische gesteldheid en zijn zwakbegaafdheid, die hem mede heeft gedreven tot het begaan van een dergelijk feit en hem verminderd toerekeningsvatbaar maakt.
Ten aanzien van de benadeelde partij en de schadevergoedingsmaatregel
Uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat een deel van de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer], van zo eenvoudige aard is dat zij zich leent voor de behandeling in dit strafgeding. Tevens is komen vast te staan dat de benadeelde partij als gevolg van het hiervoor bewezen geachte feit, rechtstreeks schade heeft geleden. De rechtbank waardeert deze op een bedrag van € 1.673,47 (zestienhonderdendrieënzeventig euro en zevenenveertig eurocent). De vordering kan dan ook tot dat bedrag worden toegewezen.
Alle door de benadeelde opgebrachte kostenposten komen voor vergoeding in aanmerking, behoudens de volledige kosten die benadeelde heeft gevorderd voor maaltijdbezorging van € 585,-. De rechtbank plaats bij die kosten de kanttekening dat benadeelde, indien zij geen schade had geleden als gevolg van het bewezen geachte feit, ook kosten had moeten maken om zich in warme maaltijden te voorzien. Om die reden ziet de rechtbank aanleiding om het door de benadeelde gevorderde bedrag te matigen. De rechtbank waardeert deze zelf te maken kosten op 5 euro per dag en dus op 35 euro per week. Nu benadeelde voor de maaltijdbezorging gedurende 13 weken 10 euro meer per week heeft uitgegeven dan normaal schat de rechtbank de totale schade op € 130,- in plaats van de gevorderde € 585,-.
Daarnaast heeft de benadeelde partij aanspraak op vergoeding van de wettelijke rente over het totaalbedrag van € 1.673,47 vanaf het moment van het ontstaan van de schade tot aan de dag van voldoening.
Als daarnaast een ander of anderen worden veroordeeld om dezelfde schade te vergoeden, hoeft verdachte alleen het bedrag te betalen dat niet al door of namens die ander is betaald.
Voorts dient de verdachte te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog zal maken.
Het overige deel van de vordering van de benadeelde partij is niet van zo eenvoudige aard dat dit zich leent voor behandeling in dit strafgeding. Gelet hierop zal de rechtbank bepalen dat de benadeelde partij in dat deel van de vordering niet-ontvankelijk is. De benadeelde partij kan dat deel van de vordering bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
In het belang van [slachtoffer] voornoemd wordt, als extra waarborg voor betaling aan laatstgenoemde, de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht aan verdachte opgelegd.
8. Toepasselijke wettelijke voorschriften
De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 36f en 312 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze wettelijke voorschriften zijn toepasselijk zoals geldend ten tijde van het bewezengeachte.
De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart bewezen dat verdachte het tenlastegelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 3.1 is aangegeven.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezenverklaarde levert op:
Diefstal vergezeld van geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal gemakkelijk te maken, terwijl het feit zwaar lichamelijk letsel ten gevolge heeft, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte, [verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 12 maanden.
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Beveelt dat een gedeelte, groot 8 maanden, van deze gevangenisstraf niet tenuitvoergelegd zal worden, tenzij later anders wordt gelast.
Stelt daarbij een proeftijd van 2 jaar vast.
De tenuitvoerlegging kan worden gelast indien veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd aan een strafbaar feit schuldig maakt.
De tenuitvoerlegging kan ook worden bevolen, als veroordeelde tijdens de proeftijd de volgende bijzondere voorwaarden niet naleeft.
Stelt als bijzondere voorwaarden:
- verdachte dient aansluitend aan zijn detentie, te verblijven in de JP van den Bent stichting te Amersfoort of Huizen en zich te houden aan het dagprogramma dat deze in overleg met de Reclassering heeft opgesteld;
- verdachte stelt zich en blijft onder toezicht van de Reclassering Nederland en gedraagt zich naar de aanwijzingen van die instelling, zolang die instelling dat nodig oordeelt, daaronder begrepen de verplichting om zich bij die instelling te melden en de verplichting zich, middels een inzichtgevende- of psychomotorische therapie of anderszins, te laten behandelen.
Wijst de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer], wonende op het adres [adres] toe tot een bedrag van € 1.673,47 (zestienhonderdendrieënzeventig euro en zevenenveertig eurocent), te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf 23 maart 2010 tot aan de dag van voldoening.
Veroordeelt verdachte aan [slachtoffer] voornoemd, het toegewezen bedrag te betalen.
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Bepaalt dat de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in haar vordering is.
Legt aan verdachte de verplichting op, aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer], te betalen de som van € 1.673,47 (zestienhonderdendrieënzeventig euro en zevenenveertig eurocent), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door hechtenis voor de duur van 26 dagen, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de hiervoor opgelegde verplichting niet opheft.
Als daarnaast een ander of anderen worden veroordeeld om dezelfde schade te vergoeden, hoeft verdachte alleen het bedrag te betalen dat niet al door of namens die ander is betaald.
Bepaalt dat, indien en voorzover verdachte heeft voldaan aan een van voornoemde betalingsverplichtingen, daarmee de andere is vervallen.
Heft op het bevel tot voorlopige hechtenis van verdachte met ingang van het tijdstip waarop de duur van de voorlopige hechtenis gelijk wordt aan die van het onvoorwaardelijke gedeelte van de opgelegde vrijheidsstraf.
Gelast de teruggave aan rechthebbende [slachtoffer] van:
2 1.00 STK Tas X
-
56954; witte plastic tas met opschrift Witt
Dit vonnis is gewezen door
mr. W.M. van den Bergh, voorzitter,
mrs. A.W.H. Vink en B.C. Langendoen, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. N. Tanoglu, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 16 juli 2010.