ECLI:NL:RBAMS:2010:BN1425

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
21 juni 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
13/650227-10 (PROMIS)
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Gewapende overval op juwelierszaak door minderjarige verdachten met gebruik van geweld en bedreiging

Op 21 juni 2010 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een minderjarige verdachte die betrokken was bij een gewapende overval op een juwelierszaak in Amsterdam. De overval vond plaats op 9 februari 2010, waarbij de verdachte samen met een mededader met een vuurwapen de juwelier bedreigde en sieraden uit de winkel heeft gestolen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig was en dat zij bevoegd was om de zaak te behandelen. De officier van justitie heeft de verdachte beschuldigd van diefstal met geweld, en de rechtbank heeft de bewijsvoering van het openbaar ministerie en de verdediging zorgvuldig gewogen. De rechtbank heeft geconcludeerd dat de verdachte wettig en overtuigend schuldig was aan de tenlastegelegde feiten, ondanks de verweren van de raadsvrouw van de verdachte die pleitte voor vrijspraak. De rechtbank heeft de Amsterdamse oriëntatiepunten voor straftoemeting toegepast en heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 18 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar. De rechtbank heeft ook de Maatregel Hulp en Steun opgelegd, waarbij de verdachte onder toezicht van de jeugdreclassering moet blijven. De rechtbank heeft de ernst van de feiten en de gevolgen voor het slachtoffer in overweging genomen, evenals de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. De uitspraak benadrukt de noodzaak van toezicht en begeleiding om recidive te voorkomen.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM
Parketnummer: 13/650227-10 (PROMIS)
Datum uitspraak: 21 juni 2010
op tegenspraak
VONNIS
van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] (Marokko) op [geboortedatum] 1992,
ingeschreven in de gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens op het adres
[adres], gedetineerd in het Huis van Bewaring "Amsterbaken" te Amsterdam.
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van
7 juni 2010.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie
mr. S.J. van der Heijden-Douwes en van hetgeen door de raadsvrouw van verdachte
mr. W.P.A. Vos en door de verdachte naar voren is gebracht.
1. Tenlastelegging
Aan verdachte is tenlastegelegd dat
hij op of omstreeks 09 februari 2010 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening (in/uit een (winkel)pand, gevestigd Van Woustraat 41) heeft/hebben weggenomen meerdere sieraden (waaronder gouden trouwringen en/of witgouden trouwringen met diamanten en/of gouden armbanden en/of kettingen, in elk geval (telkens) enig(e) goed(eren), geheel of ten dele toebehorende aan [naam 1] en/of [naam 2] en/of juwelierszaak "Van Wou", in elk geval (telkens) aan een ander of anderen dan aan verdachte, en/of zijn
mededader(s), welke diefstal werd voorafgegaan, vergezeld en/of gevolgd van geweld en/of bedreiging met geweld tegen voornoemde [naam 1], gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en/of gemakkelijk te maken en/of om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf en/of aan (een) andere deelnemer(s) aan voormeld misdrijf de vlucht mogelijk te maken en/of het bezit van het gestolene te verzekeren, welk geweld en/of welke bedreiging met geweld hierin bestond(en), dat hij, verdachte en/of zijn mededader(s) eenmaal of meermalen (telkens opzettelijk gewelddadig en/of dreigend):
- op/tegen de/het (slot) (van de) (voor)deur en/of het/de ruit(en) van voornoemd (winkel)pand heeft/hebben getrapt en/of geschopt en/of (vervolgens)
- voornoemde [naam 1] heeft/hebben vastgepakt en/of vastgegrepen en/of vastgepakt houden en/of daarbij een pistool, althans een op een vuurwapen gelijkend voorwerp, heeft/hebben gericht en/of gericht gehouden op/tegen het gezicht van voornoemde [naam 1], in elk geval op/tegen het lichaam van voornoemde [naam 1] en/of (vervolgens)
- (met een pistool, althans een op een vuurwapen gelijkend voorwerp) heeft/hebben geslagen en/of gestompt op/tegen de schouder, in elk geval op/tegen het lichaam van voornoemde [naam 1] en/of (vervolgens)
- een pistool, althans een op een vuurwapen gelijkend voorwerp in de richting van voornoemde [naam 1] heeft/hebben gehouden en/of gericht gehouden toen verdachte en/of zijn mededader(s) in/uit de etalage van voornoemd (winkel)pand een of meer sieraden heeft/hebben gepakt en/of gegrepen en/of (vervolgens)
- (middels een pistool, althans een op een vuurwapen gelijkend voorwerp) de vitrine van voornoemd (winkel)pand heeft/hebben kapot geslagen en/of kapot gemaakt en/of
(daarbij) (telkens dreigend) eenmaal of meermalen de woorden: "Niet bewegen, ik schiet jou dood" en/of "Ik schiet jou echt dood" en/of "Ik/we heb/hebben geld nodig" heeft/hebben toegevoegd, althans (telkens) woorden van gelijke dreigende aard en/of strekking;
(artikel 312 Wetboek van Strafrecht)
2. Voorvragen
De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.
3. Bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
op 9 februari 2010 te Amsterdam tezamen en in vereniging met een ander, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening uit een winkelpand, gevestigd Van Woustraat 41, heeft weggenomen meerdere sieraden toebehorende aan [[naam 1] en/of [naam 2] en/of juwelierszaak "Van Wou", welke diefstal werd voorafgegaan en vergezeld van geweld en bedreiging met geweld tegen voornoemde [naam 1], gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te maken, welk geweld en welke bedreiging met geweld hierin bestonden, dat hij, verdachte en zijn mededader telkens opzettelijk gewelddadig en/of dreigend:
- tegen de voordeur en de ruit van voornoemd winkelpand hebben getrapt en vervolgens
- voornoemde [naam 1] hebben vastgepakt en daarbij een pistool hebben gericht en gericht gehouden op het gezicht van voornoemde [naam 1], en
- (met een pistool) hebben geslagen of gestompt tegen de schouder van voornoemde [naam 1] en
- een pistool, in de richting van voornoemde [naam 1] hebben gehouden en gericht gehouden toen verdachte en zijn mededader uit de etalage van voornoemd winkelpand sieraden hebben gepakt en
- middels een pistool, de vitrine van voornoemd winkelpand hebben kapot geslagen en
daarbij telkens dreigend de woorden: "Niet bewegen, ik schiet jou dood" en "Ik schiet jou echt dood" en "Ik heb geld nodig" hebben toegevoegd;
(artikel 312 Wetboek van Strafrecht)
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in zijn verdediging geschaad.
4. Waardering van het bewijs
4.1. Het standpunt van het openbaar ministerie
De officier van justitie heeft gevorderd dat het telastegelegde feit wettig en overtuigend zal worden bewezen.
De officier van justitie baseert haar vordering op het proces-verbaal van aangifte, de processen-verbaal van diverse getuigen, de processen-verbaal van bevindingen met betrekking tot de schoenafdruk van verdachte, de buit, de scooter, de Dirk van den Broek tas en de aanhouding van verdachte en zijn mededader. Bovendien grondt de officier van justitie de vordering op de resultaten van het glasonderzoek uitgevoerd door het Nederlands Forensisch Instituut (hierna te noemen: het NFI). De officier van justitie is ten slotte van mening dat het ten laste gelegde overtuigend kan worden bewezen, nu verdachte niet een mogelijke alternatieve verklaring ten opzichte van de voor hem belastende inhoud van het dossier biedt en gebruik maakt van zijn zwijgrecht.
Ten aanzien van de verschillende afgelegde getuigenverklaringen en van het proces-verbaal van tijdlijn merkt de officier van justitie op dat de vluchtroute van verdachte en zijn mededader zeer mooi kan worden gereconstrueerd. Bij nauwkeurige lezing van de getuigenverklaringen blijkt volgens de officier van justitie dat de signalementen van verdachte en zijn mededader onderling niet veel van elkaar verschillen. Het is daarnaast van belang dat telkens een combinatie van bepaalde elementen (te weten twee jongens, een scooter, een rode Dirk van den Broek tas, een vuurwapen en de vluchtrichting) wordt gesignaleerd. De officier van justitie stelt dat gelet op de onderlinge samenhang tussen de getuigenverklaringen en de processen-verbaal van bevindingen, verdachte en zijn mededader de gewapende overval hebben gepleegd en dat zij op heterdaad rechtmatig zijn aangehouden.
4.2. Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw van verdachte heeft conform haar ter zitting overgelegde pleitnotities betoogd dat verdachte dient te worden vrijgesproken van het telastegelegde. De raadsvrouw heeft hiertoe de volgende bewijsverweren gevoerd.
4.2.1.
De raadsvrouw betoogt dat de aanhouding van verdachte onrechtmatig is, waardoor bewijs onrechtmatig is verkregen, hetgeen tot bewijsuitsluiting dient te leiden ingevolge artikel 359a van het Wetboek van Strafvordering (hierna te noemen: WvSv). De raadsvrouw stelt dat geen sprake was van een verdenking van verdachte zoals wordt bedoeld in artikel 27 WvSv, nu verdachte op grond van zijn signalement is aangehouden en niet op grond van andere vermoedens van zijn betrokkenheid bij het telastegelegde. Daarnaast bevond verdachte zich ten tijde van zijn aanhouding niet in de nabije omgeving van de juwelier, maar in de nabije omgeving van zijn ouderlijk huis en zijn stageplaats. De raadsvrouw vindt het verder niet logisch dat verdachte wordt aangehouden in de Camperstraat, komende uit de richting Tilanusstraat, terwijl de scooter in de Muntendamstraat is aangetroffen, hetgeen vanaf de Tilanusstraat een stuk lopen is.
4.2.2.
De raadsvrouw zet kanttekeningen bij het vergelijkend onderzoek tussen de aangetroffen schoenafdruk op de toonbank van de juwelier en de zool van de schoen van verdachte. Kort samengevat komt het verweer van de raadsvrouw erop neer dat geen uitgebreid en zorgvuldig onderzoek is gedaan. De raadsvrouw concludeert dat het mogelijk is dat de aangetroffen schoenafdruk niet van verdachte, maar van een andere schoen dan wel ander persoon afkomstig is. De raadsvrouw heeft op de bijgevoegde foto van de zool van de schoen van verdachte beschadigingen omcirkeld die niet overeenkomen met de foto van de aangetroffen schoenafdruk.
4.2.3.
De raadsvrouw brengt verder het volgende naar voren.
Ten eerste zet de raadsvrouw een aantal kanttekeningen bij de verdenking van verdachte op grond van het signalement. De raadsvrouw zet de door de aangeefster en de getuigen gegeven signalementen kort uiteen en zij benoemt de onderlinge verschillen tussen deze signalementen. De raadsvrouw stelt dat op grond van de gegeven signalementen meerdere personen konden worden aangehouden. De raadsvrouw voert daarbij aan dat de getuigen naderhand niet met verdachte zijn geconfronteerd. De aangeefster is wel met verdachte geconfronteerd, maar heeft verdachte niet herkend, aldus de raadsvrouw.
Ten tweede betoogt de raadsvrouw dat de op straat gevonden latex handschoen geen sporen van verdachte bevat. Op de in de algemene ruimte van de kelderbox aangetroffen scooter zijn eveneens geen sporen van verdachte gevonden. Evenmin zijn op de scooter sporen van het glas van de juwelierszaak aangetroffen.
Het aangetroffen bloed op de scooter heeft wel een hit in de DNA-databank opgeleverd. Hier is geen verder onderzoek naar verricht.
Volgens de raadsvrouw komt op grond van het glas- en DNA-onderzoek niet vast te staan dat de aangetroffen scooter daadwerkelijk de 'vluchtscooter' is geweest. Daarbij zijn in de kelderbox geen andere goederen aangetroffen, zoals het vuurwapen, de buit of kleding. Dat verdachte in het bezit was van de sleutel van de toegangsdeur naar de algemene ruimte van kelderboxen alsmede van de sleutel van één van de kelderboxen, is toeval, aldus de raadsvrouw. De heer [naam 29] heeft verklaard dat hij zijn sleutels aan verdachte had uitgeleend. Verdachte wist niet dat hij zich met deze sleutels toegang kon verschaffen tot de gemeenschappelijke ruimte en één van de kelderboxen.
De rechtbank concludeert dat de raadsvrouw met het voorgaande heeft willen aangeven dat mogelijk een ander dan verdachte de gewapende overval heeft gepleegd.
4.3. Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank grondt haar beslissing dat verdachte het bewezen geachte heeft begaan op de volgende, in samenvattende vorm, weergegeven feiten en omstandigheden, zoals vervat in de als voetnoten weergegeven gebezigde bewijsmiddelen.
De overval.
Op 9 februari 2010 omstreeks 10.27 uur rijden twee jongens op een grijze scooter door de Van Woustraat en zij stoppen ter hoogte van de juwelierszaak "Van Wou".i De twee jongens laten de scooter met draaiende motor op straat staan en begeven zich richting de ingang van de juwelierszaak.ii De twee jongens trappen met kracht tegen de deur en de ruit van de juwelierszaak.iii Uit het proces-verbaal van aangifte blijkt dat zij hierdoor het slot van de voordeur opentrappen. De twee jongens gaan de winkel binnen. Eén van hen heeft een pistool bij zich en hij pakt [[naam 1] vast. Hij richt het pistool op haar gezicht en houdt dit pistool op haar gericht. Ondertussen zegt hij meermalen tegen die [naam 1]: "Niet bewegen, ik schiet jou dood" en "Ik schiet jou echt dood" en "Ik heb geld nodig". De andere jongen neemt sieraden weg uit de etalage. De dader met het pistool slaat vervolgens het glas van een vitrine kapot en hij en zijn mededader nemen uit deze vitrine sieraden weg. De sieraden stoppen de daders in een rode Dirk van den Broek tas.iv Door de geconstateerde verwondingen bij voornoemde [naam 1] is achteraf gebleken dat zij gedurende de overval (met een pistool) is geslagen of gestompt tegen haar schouder.v De aangeefster en de getuigen geven vervolgens een signalement van de daders aan de politie door. Volgens de aangeefster gaat het om twee jongens van Marokkaanse afkomst. De gegeven signalementen van de aangeefster en de getuigen komen verder in die zin overeen dat het gaat om twee jonge jongens, gekleed in donkere kleding, in het bezit van een rode Dirk van den Broek tas en een vuurwapen.vi
De vluchtroute.
De twee daders verlaten het winkelpand.vii Getuige [naam 7] neemt waar dat één van de daders een op een wapen gelijkend voorwerp probeert te verbergen.viii De daders rijden vervolgens weg op de scooter en de rode Dirk van den Broek tas is op dat moment nog steeds in hun bezit.
Zij slaan rechtsaf de Govert Flinckstraat in en rijden richting de Amsteldijk.ix Getuige [naam 7] merkt op dat het schotbord onder het stuur van de scooter niet goed aansluit, dat het kentekenplaatje klappert en dat het kenteken begint met [..].x
Op de kruising Stadhouderskade/Mauritskade worden door getuige [naam 3] omstreeks 10.33 uur twee jongens van Marokkaanse afkomst opgemerkt. Zij lijken moeite te hebben met het starten van een grijze scooter. De getuige [naam 3] ziet dat de twee jongens zwarte kleding aan hebben, in het bezit zijn van een op een rode Dirk van den Broek gelijkende tas en van een vuurwapen. De ene dader heeft een geschoren en de andere dader heeft een ongeschoren uiterlijk.xi De rechtbank concludeert op grond van het voorgaande dat het in het licht van de onderlinge samenhang tussen de gegeven signalementen, waarbij de opvallende afzonderlijke elementen zoals de rode tas, het vuurwapen en de donkere kleding telkens worden waargenomen, gaat om de twee daders van voornoemde gewapende overval.
Die [naam 3] ziet dat de twee daders de naast de weg gelegen woonwijk ingaan en hij besluit de woonwijk in te rijden teneinde te zien waar de twee daders zijn gebleven. [naam 3] ziet aldaar een politiebus staan en hij geeft zijn waarneming door aan de aanwezige agenten.xii Deze agenten relateren vervolgens in het proces-verbaal van bevindingen dat zij in de Swammerdamstraat door een getuige worden benaderd en dat de daders volgens de getuige zijn weggerend richting Weesperzijde.xiii De rechtbank concludeert dat dit getuige [naam 3] is geweest.
De buurtregisseur, dienstdoende bij Wijkteam 's-Gravesandeplein, wordt portofonisch op de hoogte gesteld van voornoemde overval en hoort dat een getuige mogelijk de twee daders heeft gezien in de Swammerdamstraat. De buurtregisseur is hierop in de richting van de Camperstraat gereden en ziet in de Camperstraat twee jongens van Marokkaanse afkomst lopen, komende uit de richting van de Tilanusstraat.xiv
De aanhouding van verdachte en de medeverdachte.
De buurtregisseur merkt op dat de jongens naast elkaar lopen, maar bij het zien van de buurtregisseur uiteengaan. De jongens gedragen zich zenuwachtig en kijken een aantal keer achterom. De ene jongen draagt zwarte bovenkleding en de andere jongen draagt lichte bovenkleding. Gelet op hun gedragingen vraagt de buurtregisseur om assistentie teneinde de personalia van beide jongens vast te stellen dan wel om een nader onderzoek in te stellen. Op het moment dat de assistentie arriveert, rent de jongen met zwarte bovenkleding hard weg.xv Gelet op voornoemde overval, de looprichting van de jongens, het tijdsbestek en het doorgegeven signalement van de daders, vermoedt de politie dat de jongens betrokken zijn bij de overval.xvi De jongen met de lichte bovenkleding wordt aangehouden en blijkt verdachte te zijn.xvii De jongen met de zwarte bovenkleding wordt na een vluchtpoging elders aangehouden blijkt de medeverdachte te zijn.xviii Tijdens de fouillering van verdachte blijkt dat de wit/grijze jas van verdachte aan de binnenzijde geheel zwart was. Aan de zwarte zijde van de jas bevinden zich twee steekzakken. De politie concludeert hieruit dat verdachte de jas ten tijde van zijn aanhouding binnenste buiten droeg.xix Tevens worden sleutels bij verdachte aangetroffen, die op de toegangsdeur van de algemene ruimte naar de kelderboxen en op de deur van één van de kelderboxen passen alwaar de scooter is aangetroffen.xx
Gelet op de overeenkomsten tussen de beschrijving van de scooter door voornoemde getuigen, de beschrijving van de aangetroffen scooter door de politie en de foto's van de aangetroffen scooter in het dossierxxi, concludeert de rechtbank dat het om de vluchtscooter gaat.
De rechtbank verwerpt gelet op het voorgaande het onder 4.2.1. genoemde verweer van de raadsvrouw van verdachte en overweegt daartoe als volgt.
Door de politie zijn gelet op het voorgaande voldoende feiten en omstandigheden in de processen-verbaal van hun bevindingen gerelateerd waardoor de aanhouding van verdachte wordt gerechtvaardigd. Niet alleen de aanwezigheid en het wegrennen van de medeverdachte, maar tevens de vluchtroute, het tijdsbestek en het signalement van verdachte heeft geleid tot een verdenking van betrokkenheid bij de overval. Verdachte voldeed in voldoende mate aan de door aangeefster en voornoemde getuigen - in onderling verband en samenhang bezien - opgegeven signalementen, zodat ten aanzien van hem sprake was van een redelijke vermoeden van schuld aan feit 1.
De rechtbank is van oordeel dat, mede gelet op de in het dossier aanwezige uitvergrote plattegrond van de stad Amsterdamxxii, de daders in staat waren om binnen tien minuten van de plaats delict zich te begeven naar de Camperstraat waarbij tot aan de Mauritskade gebruik is gemaakt van een scooter. Op voornoemde plattegrond is duidelijk te zien dat de Mauritskade en de Tilanusstraat/Camperstraat niet dermate ver uit elkaar liggen dat een persoon van jonge leeftijd niet binnen vier minuten deze afstand lopend zou kunnen overbruggen.
Technisch bewijs
De aangeefster meldt dat één van de daders over de toonbank is gesprongen en daarbij op de toonbank heeft gestaan. Op die toonbank is een schoenafdruk van deze dader aangetroffen.xxiii Deze schoenzoolafdruk is veiliggesteld en gefotografeerd ten behoeve van nader onderzoek.xxiv
Het schoenspoor is vergeleken met de afdruk van de zolen van de schoenen van verdachte en van de schoenen van de medeverdachte. Uit de resultaten van dit onderzoek blijkt dat:
- het profiel van de linkerschoen van verdachte met het schoenspoor overeenkomt,
- de maatvoering van de linkerschoen van verdachte met het schoenspoor overeenkomt,
- tenminste vier onregelmatigheden in het afgenomen schoenspoor qua plaats en in vorm overeenkomen met beschadigingen in de zool van de linkerschoen van verdachte.
Er worden geen onverklaarbare verschillen waargenomen. De verbalisanten concluderen dan ook op grond van het onderzoek dat het spoor is veroorzaakt met de linkerschoen van verdachte. Aan het proces-verbaal zijn foto's van de zool van de schoen van verdachte, een proefspoor van de schoen van verdachte en van het aangetroffen schoenspoor toegevoegd, waarop de overeenkomstige beschadigingen zijn omcirkeld.xxv
De rechtbank concludeert op grond van het voorgaande dat het aangetroffen schoenspoor afkomstig is van de linkerschoen van verdachte en verwerpt het onder 4.2.2. genoemde verweer van de raadsvrouw. De rechtbank acht het onaannemelijk dat dit schoenspoor door een andere schoen dan die van verdachte is veroorzaakt, aangezien de (overeenkomstige) beschadigingen dermate karakteristiek zijn dat het algemeen bekend is dat dit de afdruk van de zool van de schoen van verdachte in hoge mate uniek maakt.
De raadsvrouw heeft getracht verschillen tussen het schoenspoor en de schoenafdruk van verdachte aan te duiden door beschadigingen te omcirkelen die in de schoenafdruk van verdachte, maar niet in het schoenspoor zichtbaar zijn. De rechtbank is van oordeel dat de raadsvrouw die beschadigingen in de schoenafdruk van verdachte heeft omcirkeld die überhaupt niet zijn waar te nemen op de foto van het schoenspoor. Dat gedeelte van de aangetroffen schoenafdruk staat immers niet op de foto dan wel is geheel zwart en hierdoor niet zichtbaar.
Ondanks dat niet, zoals het NFI, is gewerkt met hypotheses en dat niet exact is omschreven hoe de maat van het schoenspoor is vastgesteld, acht de rechtbank het onderzoek in de vorm van een vergelijkingsonderzoek voldoende zorgvuldig. Gezien de karakteristieke overeenkomsten overweegt de rechtbank dat verdergaand onderzoek niet noodzakelijk is. De bevindingen van het onderzoek dragen derhalve de conclusie.
Op grond van de bevindingen van het NFIxxvi en de ter zitting afgelegde verklaring van de deskundige ir. M.L. Hordijkxxvii, werkzaam bij het NFI, alsmede op grond van voornoemde verklaring van de aangeefster acht de rechtbank bewezen dat de medeverdachte één van de daders van de gewapende overval is geweest. Op grond van het voorgaande en voornoemde verklaringen van zowel de aangeefster en de getuigen, is de rechtbank van oordeel dat verdachte samen met de medeverdachte de gewapende overval heeft gepleegd en dat sprake is geweest van een nauwe en bewuste samenwerking tussen beiden.
Dat eveneens niet voor verdachte belastend bewijsmateriaal in het dossier aanwezig is, maakt dit oordeel niet anders. Hoewel dit bewijsmateriaal verdachte niet belast, ontkracht het de gebezigde bewijsmiddelen niet. Hierdoor is het niet ontlastend voor verdachte.
De rechtbank verwerpt op grond van het voorgaande het onder 4.2.3. genoemde verweer van de raadsvrouw.
5. De strafbaarheid van de feiten
De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.
6. De strafbaarheid van verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.
7. Motivering van de straffen en maatregelen
7.1. Het standpunt van het openbaar ministerie
De officier van justitie heeft bij requisitoir gevorderd dat verdachte ter zake van het door haar bewezen geachte feit zal worden veroordeeld tot een jeugddetentie voor de duur van een 18 (achttien) maanden, met aftrek van voorarrest, waarvan 6 (zes) maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 (twee) jaren. De officier van justitie heeft verder gevorderd de Maatregel Hulp en Steun (hierna te noemen: de MHS) op te leggen. Gelet op de leeftijd van verdachte kan, indien wenselijk, de Reclassering Nederland worden belast met de uitvoering van de MHS.
Ten aanzien van het beslag heeft de officier van justitie gevorderd dit te ontrekken aan het verkeer.
7.2. Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft primair vrijspraak bepleit ten aanzien van het telastegelegde. Volgens de raadsvrouw is verdachte niet het type jongen dat strafbare feiten pleegt. De raadsvrouw benadrukt dat het zwijgen van verdachte niet bij voorbaat in zijn nadeel mag worden geïnterpreteerd. Hij is immers zomaar aangehouden en hij is ervan overtuigd dat iedere verklaring die hij aflegt nooit in zijn voordeel zal worden uitgelegd.
Indien het telastegelegde bewezen wordt verklaard, heeft de raadsvrouw betoogd dat de vordering van de officier van justitie fors is. Verdachte heeft vrijwel geen justitiële documentatie. Hij doet het goed op school, hij heeft een vrijetijdsbesteding en hij heeft een inkomen. De raadsvrouw heeft verzocht de vordering van de officier van justitie bij bewezenverklaring te matigen en een voorwaardelijke jeugddetentie op te leggen gelijk aan het voorarrest van verdachte. Daaraan kan de MHS worden verbonden, aldus de raadsvrouw.
7.3. Het oordeel van de rechtbank
Ten aanzien van de strafmaat
De rechtbank ziet aanleiding om bij de strafoplegging acht te slaan op de afspraken zoals deze ten aanzien van een aantal delictsgroepen zijn neergelegd in de oriëntatiepunten straftoemeting jeugd Amsterdam (hierna te noemen: de Amsterdamse oriëntatiepunten). Genoemde oriëntatiepunten dienen ter bevordering van de rechtseenheid in de strafoplegging en worden regelmatig geactualiseerd. Bij de vaststelling van deze oriëntatiepunten wordt uitgegaan van het modale feit.
In de onderhavige zaak gelden de volgende oriëntatiepunten. Het betreft een diefstal met geweld, waarbij het slachtoffer letsel is toegebracht. Als uitgangspunt voor strafoplegging hiervoor geldt dat een jeugddetentie voor de duur van tenminste vier maanden zal worden opgelegd. Daarbij is in het onderhavige geval een wapen gebruikt en heeft de overval in een besloten pand plaatsgevonden. Voor deze afzonderlijke factoren geldt als uitgangspunt dat een jeugddetentie voor de duur van tenminste zes maanden zal worden opgelegd. Bij samenloop van bovenstaande factoren, te weten letsel, wapen en besloten pand, geldt dat de straf zal worden verzwaard.
De rechtbank heeft kennisgenomen van een Uittreksel Justitiële Documentatie d.d.
12 februari 2010. Hieruit blijkt dat verdachte voorheen eenmaal door de kinderrechter te Amsterdam is veroordeeld. Ingevolge de Amsterdamse oriëntatiepunten zal gezien het voorgaande een verhoging van de straf van hoogstens vijftig procent of een andere strafmodaliteit worden toegepast.
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals van een en ander ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Verdachte heeft zich samen met zijn mededader schuldig gemaakt aan een gewapende overval. Zij zijn op gewelddadige wijze het winkelpand binnengedrongen en hebben het slachtoffer met een vuurwapen bedreigd. Daarbij is eveneens dreigende taal geuit. Door voornoemde gedragingen, het stukslaan van de glazen vitrines en het toebrengen van fysiek letsel aan het slachtoffer, hebben verdachte en zijn mededader grote angst ingeboezemd bij het slachtoffer. De rechtbank overweegt dat verdachte, zijn mededader en het slachtoffer zich gedurende de overval in een besloten winkelpand bevonden, hetgeen voor het slachtoffer nog beangstigender moet zijn geweest. Door toedoen van verdachte en zijn mededader is bij het slachtoffer thans een posttraumatische stress stoornis gediagnosticeerd. Zij tracht door het innemen van medicatie de voor haar traumatische gebeurtenis te verwerken. Het slachtoffer durft niet meer haar werkzaamheden in de winkel te vervullen. Bovendien zijn het slachtoffer en haar man, zijnde de eigenaar van de juwelierszaak, voornemens om hun bedrijf te sluiten naar aanleiding van dit gepleegde misdrijf. De financiële schade die aan de onderneming door verdachte en zijn mededader is toegebracht, wordt op een aanzienlijk bedrag geschat. De gevolgen van de gedragingen van verdachte en zijn mededader zijn voor het slachtoffer, haar man en de onderneming derhalve desastreus te noemen. De rechtbank rekent dit verdachte zwaar aan.
Dergelijke feiten zijn zeer ernstig van aard en veroorzaken gevoelens van angst en onveiligheid in de maatschappij in het algemeen en bij de slachtoffers in het bijzonder. Het is een feit van algemene bekendheid dat slachtoffers van dergelijke gebeurtenissen nog geruime tijd zowel lichamelijk als psychisch nadelige gevolgen hiervan kunnen ondervinden.
Gezien het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat in beginsel de gevorderde vrijheidsbenemende straf op zijn plaats is.
De rechtbank heeft verder kennisgenomen van onder meer de volgende rapportages, die in het kader van de persoonlijke omstandigheden van verdachte zijn opgemaakt:
- een rapportage van de Raad voor de Kinderbescherming (hierna te noemen: de Raad) d.d. 11 februari 2010;
- een adviesrapportage van de jeugdreclassering, namens het Bureau Jeugdzorg Agglomeratie Amsterdam (hierna te noemen: het BJAA), d.d. 16 april 2010;
- een rapportage pro justitia omtrent verdachte d.d. 18 april 2010, opgemaakt door
prof. dr. J.J. Baneke, klinisch en forensisch psycholoog;
- een schriftelijk strafadvies van de Raad d.d. 4 juni 2010.
Verdachte heeft niet meegewerkt aan het psychologisch onderzoek. Hierdoor heeft de klinisch en forensisch psycholoog geen gefundeerd advies kunnen opstellen.
De Raad en het BJAA hebben geadviseerd bij bewezenverklaring van het telastegelegde een deels voorwaardelijke jeugddetentie op te leggen, zodat de MHS aan het voorwaardelijke deel kan worden gekoppeld.
De rechtbank neemt het advies van de Raad en het BJAA over en maakt dit tot de hare.
Bij het bepalen van de op te leggen duur van de vrijheidsbenemende straf ziet de rechtbank gelet op het voorgaande geen aanleiding om af te wijken van de eis van de officier van justitie. De rechtbank acht het zeer zorgelijk dat verdachte geen openheid van zaken heeft willen geven en dat hij zich hierdoor in het geheel geen rekenschap heeft gegeven van het leed dat door zijn handelen aan het slachtoffer is toegebracht. Hoewel verdachte geen zorgelijke signalen in zijn dagelijks functioneren vertoont, is de rechtbank van oordeel dat het gezien de aard en de ernst van dit feit noodzakelijk is dat toezicht wordt gehouden op verdachte en dat hij wordt begeleid teneinde na zijn detentie recidive te voorkomen.
Nu verdachte geen enkele (plausibele) verklaring heeft willen geven, kan de rechtbank niet anders concluderen dan dat verdachte slechts op persoonlijk gewin uit is geweest en dat hij daarbij de belangen van de slachtoffers op grove wijze heeft veronachtzaamd. De rechtbank zal de vordering van de officier van justitie volgen en een jeugddetentie voor de duur van achttien maanden opleggen, waarvan een deel voorwaardelijk en de MHS.
8. Toepasselijke wettelijke voorschriften
De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 77a, 77g, 77m, 77n, 77x, 77y, 77z, 77aa en 312 van het Wetboek van Strafrecht.
De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
9. Beslissing
Verklaart bewezen dat verdachte het telastegelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 3 is aangegeven.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is telastegelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezenverklaarde levert op:
Diefstal voorafgegaan en vergezeld van geweld en bedreiging met geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te maken, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte, [verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 18 (achttien) maanden.
Beveelt dat van deze straf het gedeelte van 6 (zes) maanden niet ten uitvoer gelegd zal worden, tenzij de rechter later anders mocht gelasten.
Stelt daarbij een proeftijd van 2 (twee) jaren vast.
De tenuitvoerlegging kan worden gelast indien veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd aan een strafbaar feit schuldig maakt.
Tevens kan de tenuitvoerlegging worden gelast indien veroordeelde gedurende de proeftijd de hierna vermelde bijzondere voorwaarde niet naleeft.
Stelt als bijzondere voorwaarde:
- Veroordeelde moet zich onmiddellijk onder toezicht en leiding van Bureau Jeugdzorg Agglomeratie Amsterdam dan wel van Reclassering Nederland stellen. Vervolgens moet hij gedurende de proeftijd onder toezicht en leiding van Bureau Jeugdzorg Agglomeratie Amsterdam dan wel van de Reclassering Nederland blijven en zich naar de door of namens die instelling te geven aanwijzingen gedragen, zolang deze instelling dat nodig vindt.
Geeft aan genoemde instellingen opdracht veroordeelde bij de naleving van die voorwaarden hulp en steun te verlenen.
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Dit vonnis is gewezen door
mr. H.P.H.I. Cleerdin, voorzitter,
mrs. M.I. Heyning en J.A.H.M. Janssen, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. E. Huls, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 21 juni 2010.
De jongste rechter is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
i Een ambtsedig proces-verbaal nummer 2010034726-24 van 9 februari 2010, opgemaakt door [naam 8], hoofdagent van politie van de regiopolitie Amsterdam-Amstelland, inhoudende de aangifte (pagina 63 e.v.).
ii Een ambtsedig proces-verbaal nummer 2010034726-24 van 9 februari 2010, opgemaakt door [naam 8], hoofdagent van politie van de regiopolitie Amsterdam-Amstelland, inhoudende de aangifte (pagina 63 e.v.).
Een ambtsedig proces-verbaal nummer 2010034726-48 van 10 februari 2010, opgemaakt door [naam 8], hoofdagent van politie van de regiopolitie Amsterdam-Amstelland, inhoudende de verklaring van getuige [naam 7] (pagina 7 e.v.).
iii Een ambtsedig proces-verbaal nummer 2010034726-24 van 9 februari 2010, opgemaakt door [naam 8], hoofdagent van politie van de regiopolitie Amsterdam-Amstelland, inhoudende de aangifte (pagina 63 e.v.). Een ambtsedig proces-verbaal nummer 2010034726-2 van 9 februari 2010, opgemaakt door [naam 9], surveillant van politie van de regiopolitie Amsterdam-Amstelland, inhoudende de verklaring van getuige [naam 10] (pagina 3 e.v.). Een ambtsedig proces-verbaal nummer 2010034726-48 van 10 februari 2010, opgemaakt door [naam 8], hoofdagent van politie van de regiopolitie Amsterdam-Amstelland, inhoudende de verklaring van getuig[naam 7] (pagina 7 e.v.).
iv Zie voetnoot 1.
v Een ambtsedig proces-verbaal nummer 2010034726-52 van 10 februari 2010, opgemaakt op 11 februari 2010 door [naam 11], hoofdagent van politie van de regiopolitie Amsterdam-Amstelland, inhoudende zijn bevindingen (pagina 36 e.v.). Een ambtsedig proces-verbaal nummer 2010034726-58 van 18 februari 2010, opgemaakt door [naam 11] en [naam 27], beiden hoofdagent van politie van de regiopolitie Amsterdam-Amstelland, inhoudende hun bevindingen met als bijlage een overzicht journaalregels van de arts van de aangeefster (pagina 147 e.v.).
vi Zie voetnoot 3.
vii Zie voetnoot 3.
viii Een ambtsedig proces-verbaal nummer 2010034726-48 van 10 februari 2010, opgemaakt door [naam 8], hoofdagent van politie van de regiopolitie Amsterdam-Amstelland, inhoudende de verklaring van getuig[naam 7] (pagina 7 e.v.).
ix Een ambtsedig proces-verbaal nummer 2010034726-2 van 9 februari 2010, opgemaakt door [naam 9], surveillant van politie van de regiopolitie Amsterdam-Amstelland, inhoudende de verklaring van getuige [naam 10] (pagina 3 e.v.). Een ambtsedig proces-verbaal nummer 2010034726-48 van 10 februari 2010, opgemaakt door [naam 8], hoofdagent van politie van de regiopolitie Amsterdam-Amstelland, inhoudende de verklaring van getuige [naam 7] (pagina 7 e.v.).
x Zie voetnoot 8.
xi Een ambtsedig proces-verbaal nummer 2010034726 van 9 februari 2010, opgemaakt door [naam 28], hoofdagent-rechercheur van politie van de regiopolitie Amsterdam-Amstelland, inhoudende de verklaring van getuige [naam 3] (pagina 11 e.v.).
xii Zie voetnoot 11.
xiii Een ambtsedig proces-verbaal nummer 2010034726-9 van 9 februari 2010, opgemaakt door [naam 12] en [naam 13], beiden brigadier van politie van de regiopolitie Amsterdam-Amstelland, inhoudende hun bevindingen (pagina 18 e.v.).
xiv Een ambtsedig proces-verbaal nummer 2010034726-17 van 18 februari 2010, opgemaakt door [naam 4], belast met de buurtregie, inspecteur van politie van de regiopolitie Amsterdam-Amstelland, inhoudende zijn bevindingen (pagina 15 e.v.).
xv Zie voetnoot 14.
xvi Een ambtsedig proces-verbaal nummer 2010034726-27 van 9 februari 2010, opgemaakt door [naam 15] en [naam 16], beiden hoofdagent van politie van de regiopolitie Amsterdam-Amstelland, inhoudende hun bevindingen (pagina 21 e.v.).
xvii Zie voetnoot 13.
xviii Een ambtsedig proces-verbaal nummer 2010034726-27 van 9 februari 2010, opgemaakt door [naam 15] en [naam 16], beiden hoofdagent van politie van de regiopolitie Amsterdam-Amstelland, inhoudende hun bevindingen (pagina 21 e.v.). Een ambtsedig proces-verbaal nummer 2010034726-21 van 9 februari 2010, opgemaakt door [naam 17], brigadier van politie van de regiopolitie Amsterdam-Amstelland, inhoudende zijn bevindingen (pagina 26 e.v.).
xix Een ambtsedig proces-verbaal nummer 2010034726-19 van 9 februari 2010, opgemaakt door [naam 18] en [naam 19], beiden brigadier van politie van de regiopolitie Amsterdam-Amstelland, inhoudende hun bevindingen (pagina 68 e.v.).
xx Een ambtsedig proces-verbaal nummer 2010034726-9 van 9 februari 2010, opgemaakt door [naam 12] en [naam 13], beiden brigadier van politie van de regiopolitie Amsterdam-Amstelland, inhoudende hun bevindingen (pagina 18 e.v.). Een ambtsedig proces-verbaal nummer 2010034726-54 van 11 februari 2010, opgemaakt door [naam 11], hoofdagent van politie van de regiopolitie Amsterdam-Amstelland, inhoudende zijn bevindingen (pagina 46 e.v.). Een ambtsedig proces-verbaal nummer 2010034726-36 van 9 februari 2010, opgemaakt door [naam 20] en [naam 21], respectievelijk adspirant agent van politie van de regiopolitie Amsterdam-Amstelland en kornet der Koninklijke Marechaussee, dienstdoende bij de regiopolitie Amsterdam-Amstelland, inhoudende hun bevindingen (pagina 40 e.v.).
xxi Een ambtsedig proces-verbaal nummer 2010034726-61 van 9 februari 2010, opgemaakt door [naam 22] en [naam 23], beiden ambtenaar van politie van de regiopolitie Amsterdam-Amstelland, inhoudende hun bevindingen (pagina 227 e.v.).
xxii Een ambtsedig proces-verbaal nummer 2010034726 van 11 maart 2010, opgemaakt door [naam 14] brigadier van politie van de regiopolitie Amsterdam-Amstelland, inhoudende de tijdlijn (pagina 245 e.v.).
xxiii Een ambtsedig proces-verbaal nummer 2010034726-15 van 9 februari 2010, opgemaakt door [naam 8], hoofdagent van politie van de regiopolitie Amsterdam-Amstelland, inhoudende haar bevindingen (pagina 9 e.v.).
xxiv Een ambtsedig proces-verbaal nummer 2010034726-57 van 18 februari 2010, opgemaakt door [naam 24], inspecteur van politie van de regiopolitie Amsterdam-Amstelland, inhoudende zijn bevindingen (pagina 145 e.v.).
xxv Een ambtsedig proces-verbaal nummer 201006939-5 van 4 maart 2010, opgemaakt door [naam 25] en [naam 26], beiden inspecteur, Forensische Opsporing, van korps Noord-Holland Noord, tevens deskundigen schoen- en bandsporen, inhoudende hun bevindingen (pagina 236 e.v.).
xxvi Een verslag van het Nederlands Forensisch Instituut, d.d. 16 maart 2010, nummer 2010.03.03.119, opgemaakt door ir. M.L. Hordijk op de door hem als vast gerechtelijk deskundige afgelegde eed.
xxvii De verklaring die de deskundige ter terechtzitting van 7 juni 2010 heeft afgelegd, zoals neergelegd in het proces-verbaal van die terechtzitting.
Parketnummer: 13/650227-10 (PROMIS) [verdachte]