ECLI:NL:RBAMS:2010:BN1297

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
19 mei 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 09-212 AWBZ
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van indicatiestelling voor zorg op basis van de AWBZ

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 19 mei 2010 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiser, Stichting Centrum Indicatiestelling Zorg (CIZ), en verweerder, die de indicatiestelling voor zorg uitvoert op basis van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten (AWBZ). Eiser heeft beroep ingesteld tegen het besluit van verweerder, waarin deze heeft bepaald dat eiser voor de periode van 4 juli 2008 tot 4 juli 2009 is geïndiceerd voor Ondersteunende Begeleiding klasse 4. Eiser was van mening dat hij recht had op een hogere indicatie en dat hij ook recht had op de functie Persoonlijke Verzorging, klasse 3.

De rechtbank heeft de zaak behandeld op 7 april 2010, waarbij zowel eiser als verweerder vertegenwoordigd waren. Eiser stelde dat hij continu toezicht en begeleiding nodig had, terwijl verweerder in het bestreden besluit concludeerde dat eiser regelmatig ondersteuning nodig had, maar geen continu toezicht. De rechtbank heeft de bevindingen van de medisch adviseur van verweerder, die de indicatiestelling heeft beoordeeld, als juist en zorgvuldig beschouwd. De rechtbank oordeelde dat er geen medische onderbouwing was voor de stelling van eiser dat hij meer zorg nodig had dan was toegekend.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de indicatiestelling voor zorg is gebaseerd op de AWBZ en de bijbehorende beleidsregels. De rechtbank concludeert dat het bestreden besluit in rechte stand houdt en verklaart het beroep van eiser ongegrond. Tevens is er geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling of vergoeding van het griffierecht. De uitspraak is openbaar uitgesproken en tegen deze uitspraak kan binnen zes weken hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Sector Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 09/212 AWBZ

uitspraak van de enkelvoudige kamer

in de zaak tussen:

[eiser],

wonende te [woonplaats],
eiser,
gemachtigde mr. C.M.E. Schreinemacher,
en

Stichting Centrum Indicatiestelling Zorg (CIZ),

gevestigd te Driebergen,
verweerder,
gemachtigde mr. J.E. Heuvelman-Koedood.

Procesverloop

Bij besluit van 4 juli 2008 (het primaire besluit) heeft verweerder bepaald dat eiser op grond van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten (hierna: AWBZ) voor de periode van 4 juli 2008 tot 4 juli 2009 geïndiceerd is voor de functie Ondersteunende Begeleiding klasse 4.
Bij besluit van 8 december 2008 heeft verweerder het bezwaar van eiser tegen het primaire besluit ongegrond verklaard (het bestreden besluit).
Eiser heeft tegen dit besluit beroep ingesteld. Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft de zaak ter zitting behandeld op 7 april 2010.
Eiser is in persoon verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder is verschenen bij zijn gemachtigde.

Overwegingen

feiten en standpunten
1.
Bij eiser ([geboortedatum]) is al lange tijd sprake van therapieresistente psychopathologie zonder kans op herstel. Zijn (voormalig) echtgenote, die naast andere familieleden steeds mantelzorg verleende, is in 2008 wegens echtscheiding elders gaan wonen. Eiser heeft op 11 april 2008 om uitbreiding van de reeds aan hem verleende indicatie voor Ondersteunende Begeleiding klasse 4 verzocht.
2.
Verweerder overweegt in het - op aanwijzing van het CVZ aangepaste - bestreden besluit dat op grond van de bevindingen van de medisch adviseur eiser regelmatig ondersteuning nodig heeft, maar geen continu toezicht. Het verstrekken van medicatie valt onder de functie Ondersteunende Begeleiding en niet onder de functie Persoonlijke Verzorging. Eiser kan de medicijnen zelf innemen, maar moet daartoe alleen aangespoord (begeleid) worden, aldus verweerder. Daarnaast is overwogen dat de medisch adviseur heeft aangegeven dat teveel zorg een invaliderend effect heeft en de afhankelijkheid van eiser vergroot.
3.
Eiser stelt dat hij voortdurend toezicht en begeleiding nodig heeft en hij voor de functie Ondersteunende Begeleiding ingedeeld zou moeten worden in klasse 5. Daarnaast stelt hij tevens geïndiceerd te moeten worden voor de functie Persoonlijke Verzorging, klasse 3. Daarbij stelt eiser zich op het standpunt dat het toedienen van medicijnen onder de functie Persoonlijke Verzorging gerekend moet worden. Ter zitting heeft eiser erop gewezen dat hij blijkens het indicatiebesluit van 25 februari 2010 thans door verweerder is geïndiceerd voor de functie Persoonlijke Verzorging in klasse 3 en de functie Begeleiding individueel in klasse 2.
wettelijk kader
4.
De indicatiestelling voor zorg, die door verweerder wordt uitgevoerd, is gebaseerd op de AWBZ, het Besluit Zorgaanspraken AWBZ (Bza) en het Zorgindicatiebesluit. Op grond van artikel 11 van het Zorgindicatiebesluit heeft de minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport tevens beleidsregels indicatiestelling AWBZ (de beleidsregels) vastgesteld.
5.
Ingevolge artikel 6, eerste lid, van het Bza, zoals dit artikel ten tijde van belang luidde, omvat ondersteunende begeleiding ondersteunende activiteiten in verband met een somatische, psychogeriatrische of psychiatrische aandoening of beperking, een verstandelijke, lichamelijke of zintuiglijke handicap of een psychosociaal probleem, gericht op bevordering of behoud van zelfredzaamheid of bevordering van de integratie van de verzekerde in de samenleving, te verlenen door een instelling.
beoordeling
6.
Uit jurisprudentie van de Centrale Raad van Beroep (onder meer de uitspraak van
4 februari 2004, LJN: AO3722) volgt dat aan een indicatieorgaan als verweerder, gelet op de bij hem aanwezige deskundigheid, in beginsel een ruime mate van vrijheid toekomt met betrekking tot de binnen het kader van de toepasselijke regelgeving bij zijn beoordeling aan te leggen indicatiemaatstaven, behoudens uiteraard voorzover geschreven en ongeschreven rechtsregels of algemene rechtsbeginselen daaraan in de weg zouden staan.
7.
Uit het indicatierapport van 4 juli 2008 blijkt dat naar aanleiding van eisers aanvraag op 20 juni 2008 een huisbezoek heeft plaatsgevonden door de medisch adviseur van verweerder. Zij heeft, na bestudering van het vorige medisch advies van 12 juli 2007 en telefonisch contact met eisers behandelend psychiater op 27 juni 2008, een medisch advies uitgebracht. Voorts is, nadat eiser bezwaar had gemaakt, nog informatie bij de behandelend psychiater ingewonnen. De medisch adviseur concludeert dat er geen medische onderbouwing is die noodzaakt tot een uitbreiding van de zorg. De rechtbank heeft geen reden om aan te nemen dat de bevindingen van de medisch adviseur onjuist zijn of onzorgvuldig tot stand zijn gekomen, zodat zij van de juistheid daarvan uitgaat. Dat eiser vrijwel niets zelf kan en continu toezicht nodig heeft, zoals hij zelf stelt, acht de rechtbank bij gebreke van enige (medische) onderbouwing niet aangetoond of aannemelijk gemaakt.
8.
De in het indicatierapport van 4 juli 2008 door de medisch adviseur voorgestelde activiteiten, komen neer op het ondersteunen bij het aanbrengen van structuur, het voeren van regie en het ondersteunen bij vaardigheden/handelingen ten behoeve van zelfredzaamheid. Gelet op bijlage 6 van de beleidsregels (ondersteunende begeleiding), waarin een overzicht wordt gegeven van handelingen die deel uitmaken van deze functie, vallen deze activiteiten onder de functie ondersteunende begeleiding. De beoordeling die verweerder op basis van het indicatierapport heeft gemaakt van de omvang van de indicatie, acht de rechtbank verder niet onredelijk. Daarbij is van belang dat eiser de stelling dat er meer tijd nodig is voor de handelingen en activiteiten niet met medische stukken heeft onderbouwd.
9.
De vraag of de hulp bij het innemen van medicijnen gerekend moet worden tot de functie Persoonlijke Verzorging of de functie Ondersteunende Begeleiding behoeft niet langer beantwoording, nu eisers gemachtigde ter zitting heeft aangegeven dat het eiser erom gaat dat hij drie keer per dag vijf minuten geholpen wordt bij het innemen van zijn medicijnen en eiser deze hulp blijkens het bestreden besluit ook is toegekend.
10.
Naar aanleiding van eisers opmerking ter zitting dat aan hem in het indicatiebesluit van 25 februari 2010 wel de functie Persoonlijke Verzorging is toegekend, heeft verweerder toegelicht dat een en ander een gevolg is van wijzigingen in het beleid, waardoor (onder meer) hulp bij het innemen van medicijnen onder het huidige beleid wordt geplaatst onder de functie Persoonlijke Verzorging. Eiser heeft dit niet bestreden. De rechtbank verwijst in dit kader ook nog naar hetgeen in de vorige paragraaf is overwogen.
11.
Het bestreden besluit houdt dan ook in rechte stand en het beroep van eiser is ongegrond.
12.
Voor een proceskostenveroordeling of vergoeding van het griffierecht ziet de rechtbank geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank
- verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C.A.E. Wijnker, rechter, in aanwezigheid van mr. H. van Hoeven, griffier
.De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 19 mei 2010.
de griffier,
de rechter,
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.
Afschrift verzonden op:
DOC: C
SB