ECLI:NL:RBAMS:2010:BN1025

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
5 juli 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
13/666197-10 en 13/601920-08 (TUL)
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering ex artikel 126nd Wetboek van Strafvordering na (vrijwillige) afgifte camerabeelden

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 5 juli 2010 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen de verdachte, die beschuldigd werd van zware mishandeling van [slachtoffer 1] op 28 februari 2010 te Bussum. De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig was en dat zij bevoegd was om de zaak te behandelen. De verdachte werd beschuldigd van het opzettelijk toebrengen van zwaar lichamelijk letsel aan [slachtoffer 1] door hem met een bierglas in het gezicht te slaan, wat resulteerde in blijvende littekens. De rechtbank heeft de camerabeelden van het incident, die door het café vrijwillig aan de politie waren verstrekt, als bewijs gebruikt. De officier van justitie had een vordering ex artikel 126nd van het Wetboek van Strafvordering ingediend om deze beelden te verkrijgen. De rechtbank oordeelde dat de camerabeelden geen gevoelige gegevens waren en dat de politie rechtmatig gebruik had gemaakt van de beelden. De rechtbank achtte het opzet van de verdachte op het toebrengen van letsel bewezen en oordeelde dat er geen rechtvaardigingsgrond was voor zijn handelen. De verdachte werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van acht maanden, waarvan twee maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaar. Daarnaast werd de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1] tot schadevergoeding toegewezen, en werd de verdachte verplicht om de schadevergoeding te betalen.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM
Parketnummers: 13/666197-10 en 13/601920-08 (TUL)
Datum uitspraak: 5 juli 2010
op tegenspraak
VONNIS
van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte]
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1988,
ingeschreven in de gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens op het adres [adres]
De rechtbank heeft beraadslaagd naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 21 juni 2010.
De rechtbank heeft kennis genomen van het requisitoir en de vordering van de officier van justitie mr. S.J.S. Preenen en van hetgeen door de raadsman van verdachte, mr. F. van Seventer namens mr. A.T.M. Krop, en door verdachte naar voren is gebracht.
1. Tenlastelegging
Aan verdachte is ten laste gelegd dat
hij op of omstreeks 28 februari 2010 te Bussum, in elk geval in Nederland, aan [slachtoffer 1] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel te weten één of meerdere diepe sneden in/op het gezicht (waar die [slachtoffer 1] blijvende littekens aan over zal houden), heeft toegebracht, door voornoemde [slachtoffer 1] met dat opzet (met kracht) met een (bier)glas in het gezicht te slaan;
Subsidiair
hij op of omstreeks 28 februari 2010 te Bussum, in elk geval in Nederland, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer 1] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet die [slachtoffer 1] (met kracht) met een (bier)glas in het gezicht heeft geslagen.
2. Voorvragen
De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.
3. Bewijs
3.1 Bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
op 28 februari 2010 te Bussum, aan [slachtoffer 1] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel te weten (diepe) sneden in het gezicht, waar die [slachtoffer 1] blijvende littekens aan over zal houden, heeft toegebracht, door voornoemde [slachtoffer 1] met dat opzet, met kracht, met een bierglas in het gezicht te slaan.
3.2 Waardering van het bewijs
Feiten en omstandigheden
De rechtbank grondt haar beslissing dat verdachte het bewezen geachte heeft begaan op de navolgende feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat. De bewijsmiddelen zijn opgenomen in voetnoten.
Op 28 februari 2010 worden omstreeks 01.28 uur twee agenten aangesproken voor Café [naam ] te Bussum. Ter plaatse treffen zij [slachtoffer 1] aan met zichtbaar letsel aan het gezicht.i [slachtoffer 1] verklaart in zijn aangifte dat hij door de mensenmassa op weg naar buiten liep en voelde dat iemand zijn rechterschouder raakte. Hij draaide zich met een volledige slag naar rechts om. Er stond een jongen dichtbij met een glas in zijn rechterhand. Meteen nadat hij zich had omgedraaid sloeg de jongen met het glas in het linkergedeelte van het gezicht van [slachtoffer 1]. [slachtoffer 1] zegt veel pijn te hebben. In het ziekenhuis zijn er diverse hechtingen in zijn linkerwang geplaatst en zijn er stukken glas uit zijn wang en kin gehaald. Ook is hij behandeld aan zijn linkeroog. Volgens de dokter moet hij er rekening mee houden dat de gevolgen van de mishandeling altijd zichtbaar zullen blijven.ii Uit een opgemaakte geneeskundige verklaring blijkt dat [slachtoffer 1] ongeveer 9 diepe sneden op de linkerwang en de kin heeft. De grootste snede is 6 cm lang en wijkend tot 2 cm breed. De kans op blijvend letsel in de vorm van littekenweefsel is groot.iii
Getuige [getuige 1] verklaart bij de politie dat hij zag dat [verdachte] plotseling een donkere jongen (de rechtbank begrijpt: [slachtoffer 1]) een duw in zijn rug gaf. Vervolgens ziet hij dat [verdachte] de donkere jongen een glas in het gezicht gooit/duwt.iv
Verdachte verklaart bij de politie dat hij een fluitje in zijn hand had en dat hij naar [slachtoffer 1] uithaalde met dit glas in zijn hand. Hij had het bierglas in zijn rechterhand en raakte [slachtoffer 1] op zijn linkerwang. Het bierglas sprong kapot.v
Uitbater [naam 1] van café [naam ] heeft na het incident dvd's met camerabeelden van de in het café aanwezige beveiligingscamera's aan de politie overhandigd. Hierop is het geweldsincident te zien. Camera 2 registreert van 01.27.21 uur tot en met 01.28.11 uur dat [slachtoffer 1] aan komt lopen uit de richting van de verhoging in het café. Hij wordt gevolgd door [verdachte]. [slachtoffer 1] krijgt een duw in zijn rug van [verdachte]. [slachtoffer 1] valt tegen twee personen aan. Hierop maakt [verdachte] een zwaaiende beweging met zijn rechterarm richting het gelaat van [slachtoffer 1].vi
Bewijsoverwegingen
Camerabeelden
De rechtbank stelt vast dat twee verbalisanten op 28 februari 2010, na sluitingstijd, bovengenoemde camerabeelden hebben bekeken. Op basis van hun waarnemingen is een eerder aangehouden verdachte heengezonden. Op 2 maart 2010 is onder [naam 1] een DVD in beslag genomen met beelden van de beveiligingscamera's in het café. Op 4 maart 2010 is nog een DVD in beslag genomen met daarop eveneens beelden van de beveiligingscamera's. Op beide DVD's is het hierboven genoemde incident waarneembaar. Op 10 maart 2010 heeft de officier van justitie een vordering ex artikel 126nd van het Wetboek van Strafvordering (Hierna: Sv) afgegeven ter verkrijging van de camerabeelden.
Standpunt verdediging
De raadsman heeft zich bij pleidooi op het standpunt gesteld dat een vordering ex artikel 126nf Sv aan de verstrekking van de camerabeelden ten grondslag had moeten liggen, nu de beelden gegevens bevatten die onder het begrip 'private life' vallen als bedoeld in artikel 8 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens. De beelden zijn daarnaast ruim voor de vordering van de officier van justitie d.d. 10 maart 2010 door de politie bekeken en gebruikt in het onderzoek. Volgens de raadsman is het gebruik van de camerabeelden om beide redenen onrechtmatig geweest.
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie heeft met betrekking tot het bekijken van de camerabeelden door de politie op 28 februari 2010 en het beslag onder [naam 1] van een DVD op 2 en 4 maart 2010, betoogd dat het bedrijf Café [naam ] op grond van artikel 8 sub f, juncto artikel 9, juncto artikel 43 van de Wet bescherming persoonsgegevens (hierna: Wbp) de camerabeelden mocht verstrekken aan de politie, in verband met het belang van de opsporing en vervolging van strafbare feiten.
De officier van justitie heeft zich voorts op het standpunt gesteld dat gegevens die door camera's in het publieke domein worden vastgelegd, geen gegevens zijn die vanwege hun aard een indringende inbreuk kunnen maken op de persoonlijke levenssfeer van betrokkenen. Beeldregistraties van personen, en hun gedragingen, die worden waargenomen met beveiligingscamera's in een openbare gelegenheid als een café zijn volgens de officier van justitie daarom geen gevoelige gegevens als bedoeld in artikel 126nf Sv. Om die reden kon worden volstaan met een vordering ex artikel 126nd Sv. Naar de mening van de officier van justitie zijn de camerabeelden niet onrechtmatig verkregen en mogen de daarvan opgemaakte processen-verbaal van bevindingen gebruikt worden voor het bewijs.
Oordeel rechtbank
Het standpunt van de officier van justitie ten aanzien van de vrijwillige verstrekking op grond van de Wbp, is naar het oordeel van de rechtbank, in dit geval, op zichzelf genomen juist. Opgemerkt moet echter worden, dat de Wbp geen bevoegdheden van de politie en het Openbaar Ministerie regelt. Dat betekent dat een eventuele verstrekking van persoonsgegevens door een verantwoordelijke, in de zin van de Wbp, in strijd met die regeling, niet vanzelfsprekend inhoudt dat het gebruik daarvan in een strafrechtelijk onderzoek onrechtmatig zou zijn.
Voor de beantwoording van de vraag of de politie van vrijwillig verstrekte camerabeelden gebruik mag maken, acht de rechtbank in de eerste plaats van belang of de wetgever met de invoering van de artikelen 126nd en 126nf Sv een einde heeft willen maken aan het gebruik van dergelijke vrijwillig verstrekte, al dan niet gevoelige, persoonsgegevens ten behoeve van strafrechtelijk onderzoek.
Vooropgesteld moet worden dat de wetgever met de invoering van de 'regeling van bevoegdheden tot het vorderen van gegevens' een duidelijk wettelijk kader heeft willen geven, waarbinnen de politie en officier van justitie moeten handelen bij het vorderen van gegevens. De wetgever heeft kennelijk een oplossing willen bieden voor de problemen voortvloeiend uit de tot dan toe bestaande praktijk waarbij de politie derden verzocht om "vrijwillig" gegevens te verstrekken. Dit leidde, aldus de wetgever, onder andere tot de onwenselijke situatie dat deze derde een afweging moest maken of er een dwingende en gewichtige reden was die verstrekking van de gegevens noodzakelijk maakte (als bedoeld in artikel 43 Wbp), terwijl deze derde hiertoe vaak onvoldoende in staat was omdat hij niet goed op de hoogte was van de achtergrond van de zaak (TK, 2003-2004, 29441, nr 3, p. 2). Niettemin heeft de wetgever, bij monde van de toenmalige minister van justitie Donner (TK, 27 oktober 2004, 29 441, 14-816) uitdrukkelijk de mogelijkheid open willen laten dat vrijwillig gegevens worden verstrekt en, zo begrijpt de rechtbank, nadien rechtmatig door politie en justitie worden gebruikt.
Of sprake is van een vrijwillige verstrekking van persoonsgegevens zal afhangen van de omstandigheden van het geval. In dit geval is naar het oordeel van de rechtbank duidelijk dat het bedrijf Café [naam ] vrijwillig de camerabeelden door de politie heeft laten bekijken op 28 februari 2010. Er is geen enkele indicatie dat het bedrijf niet heeft willen meewerken aan opsporing van de dader van het incident in het café, via het bekijken van de beelden van de beveiligingscamera's. In tegendeel: het bedrijf heeft nadien zelf de relevante beelden op twee DVD's gebrand, zonder verzoek daartoe van de politie. Bovendien heeft [naam 1] op 2 maart 2010, voor de inbeslagneming van de eerste DVD, zelf verteld dat de vermoedelijke dader, die op de beelden te zien was, [verdachte] zou heten. Het was aldus de kennelijke bedoeling van het bedrijf dat de politie kennis zou krijgen van de camerabeelden om zo verdachte op te kunnen sporen.
Gelet op het voorgaande komt de rechtbank tot de conclusie dat de politie gebruik heeft mogen maken van de vrijwillig afgegeven camerabeelden. Een vordering op basis van artikel 126nd of 126nf Sv was reeds daarom niet vereist.
Ook overigens is de rechtbank van oordeel dat in het onderhavige geval kon worden volstaan met een vordering als bedoeld in artikel 126nd. Daarbij zijn de volgende wettelijke bepalingen van belang:
- art. 126nd leden 1 en 2 Sv:
1. In geval van verdenking van een misdrijf als omschreven in artikel 67, eerste lid, kan de officier van justitie in het belang van het onderzoek van degene van wie redelijkerwijs kan worden vermoed dat hij toegang heeft tot bepaalde opgeslagen of vastgelegde gegevens, vorderen deze gegevens te verstrekken.
2. Een vordering als bedoeld in het eerste lid kan niet worden gericht tot de verdachte. Artikel 96a, derde lid, is van overeenkomstige toepassing. De vordering kan niet betrekking hebben op persoonsgegevens betreffende iemands godsdienst of levensovertuiging, ras, politieke gezindheid, gezondheid, seksuele leven of lidmaatschap van een vakvereniging.
- art. 126nf leden 1 en 3 Sv:
1. In geval van verdenking van een misdrijf als omschreven in artikel 67, eerste lid, dat gezien zijn aard of de samenhang met andere door de verdachte begane misdrijven een ernstige inbreuk op de rechtsorde oplevert, kan de officier van justitie, indien het belang van het onderzoek dit dringend vordert, van degene van wie redelijkerwijs kan worden vermoed dat hij toegang heeft tot gegevens als bedoeld in artikel 126nd, tweede lid, derde volzin, deze gegevens vorderen.
2. (...)
3. Een vordering als bedoeld in het eerste lid kan slechts worden gedaan na voorafgaande schriftelijke machtiging, op vordering van de officier van justitie te verlenen door de rechter-commissaris."
- art. 8 Wbp:
Persoonsgegevens mogen slechts worden verwerkt indien:
(...)
f. de gegevensverwerking noodzakelijk is voor de behartiging van het gerechtvaardigde belang van de verantwoordelijke.
- art. 16 Wbp:
De verwerking van persoonsgegevens betreffende iemands godsdienst of levensovertuiging, ras, politieke gezindheid, gezondheid, seksuele leven, alsmede persoonsgegevens betreffende het lidmaatschap van een vakvereniging is verboden behoudens het bepaalde in deze paragraaf. Hetzelfde geldt voor strafrechtelijke persoonsgegevens en persoonsgegevens over onrechtmatig of hinderlijk gedrag in verband met een opgelegd verbod naar aanleiding van dat gedrag.
- art. 18 Wbp:
Het verbod om persoonsgegevens betreffende iemands ras te verwerken als bedoeld in artikel 16, is niet van toepassing indien de verwerking geschiedt:
a. met het oog op de identificatie van de betrokkene en slechts voor zover dit voor dit doel onvermijdelijk is;
b. (...)
De memorie van toelichting bij het wetsvoorstel dat heeft geleid tot de wet van 16 juli 2005 tot wijziging van het Wetboek van Strafvordering en enkele andere wetten in verband met de regeling van bevoegdheden tot het vorderen van gegevens (Stb. 2005, 390) houdt het volgende in:
"4.4. Bevoegdheid tot het vorderen van gevoelige gegevens (artikelen 126nf en 126uf).
Voorgesteld wordt in het Wetboek van Strafvordering een bevoegdheid op te nemen tot het vorderen van gevoelige gegevens. Onder gevoelige gegevens worden verstaan gegevens, bedoeld in artikel 16 van de Wet bescherming persoonsgegevens: gegevens over bijvoorbeeld iemands godsdienst, ras, politieke gezindheid, gezondheid of seksuele leven. Gevoelige gegevens zijn gegevens die vanwege hun aard een indringende inbreuk kunnen maken op de persoonlijke levenssfeer. Om die reden dient de bevoegdheid aan zwaardere voorwaarden te zijn gebonden dan de bevoegdheid tot het vorderen van andere gegevens." (Kamerstukken II, 2003-2004, 29 441, nr. 3, p. 10)
De memorie van toelichting bij het wetsvoorstel dat heeft geleid tot de Wet bescherming persoonsgegevens (Stb. 2000, 302) houdt het volgende in:
"Paragraaf 2 De verwerking van bijzondere gegevens Artikel 16 (...)
Afgezien van gegevens die als zodanig betrekking hebben op een gevoelig kenmerk - aangeduid als 'direct' gevoelige gegevens - worden tot de gevoelige gegevens ook gerekend de gegevens die weliswaar als zodanig daarop geen betrekking hebben, maar waaruit wel de aanwezigheid van een gevoelig kenmerk rechtstreeks kan worden afgeleid. Een eerder genoemd voorbeeld van het laatste is de administratie van een kerkgenootschap waarin alle namen en adressen van de leden zijn opgenomen. Weliswaar hebben deze namen en adressen op zichzelf beschouwd geen betrekking op een gevoelig kenmerk, doch uit de opneming van deze gegevens in de administratie van het kerkgenootschap vloeit dwingend voort dat het gaat om gegevens betreffende de godsdienstige overtuiging van betrokkenen. (...)
Voor het overige is er de voorkeur aan gegeven dezelfde begrippen te blijven gebruiken als in artikel 1 van de Grondwet en de Algemene wet gelijke behandeling. De begrippen ras, godsdienst, levensovertuiging en politieke gezindheid hebben in het Nederlandse recht inmiddels een gevestigde traditie. Het is onwenselijk om daarvan af te wijken. Dit is mogelijk omdat met de terminologie in de richtlijn geen andere resultaten worden beoogd. Met name is van belang om op te merken dat het begrip "ras" naar Nederlands recht ruim wordt uitgelegd en ook het in de richtlijn gebruikte begrip "etnische afkomst" omvat. (...) (Kamerstukken II, 1997-1998, 25 892, nr. 3, p. 101-102)
Artikel 18
(...)
In de toelichting bij artikel 16 is reeds ingegaan op de keuze voor het begrip "ras". Dit begrip heeft hier dezelfde betekenis als in artikel 1 van de Grondwet en moet mede in het licht worden gezien van het Internationaal Verdrag inzake de uitbanning van alle vormen van rassendiscriminatie. Het begrip moet ruim worden opgevat en omvat ook huidskleur, afkomst en nationale of etnische afstamming. Daarmee worden de begrippen uit de richtlijn, waarin wordt gesproken over "raciale of etnische afkomst" afgedekt. Het eerste lid voorziet in een ontheffing van het verbod om gegevens betreffende iemands ras te verwerken met het oog op de identificatie van de betrokken persoon. Een voorbeeld is de met foto's voorziene identiteitspasjes die door een werkgever aan zijn werknemers worden verstrekt. Omdat een kopie van dergelijke pasjes in de regel door de werkgever wordt bewaard in een kaartenbak die volgens meerdere criteria toegankelijk is of door de werkgever geautomatiseerd is opgeslagen, is doorgaans sprake van een verwerking van persoonsgegevens in de zin van de richtlijn. Aangezien van de foto op het pasje het ras van de werknemer kan worden afgeleid, valt de hier bedoelde verwerking tevens onder de reikwijdte van artikel 8 van de richtlijn. Een dergelijk pasje kan verstrekt worden met het oog op de identificatie van de betrokken persoon bij het betreden van het gebouw van de werkgever. Het belang van de werkgever kan met zich brengen dat invoering van een pasjessysteem noodzakelijk is. Dit zal zich bijvoorbeeld kunnen voordoen bij grote werkgevers die veel werknemers in dienst hebben en waarbij identificatie bij het betreden van het terrein van de werkgever slechts deugdelijk kan plaatsvinden aan de hand van een van een foto voorzien identiteitsbewijs. Omdat het gaat om een gevoelig gegeven, stelt het eerste lid wel een harde eis." (Kamerstukken II, 1997-1998, 25 892, nr. 3, p. 104-105).
De Wbp voorziet in de implementatie van richtlijn 95/46/EG van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Gemeenschappen. Deze richtlijn betreft de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens en betreffende het vrije verkeer van die gegevens. Terzijde wordt nog opgemerkt dat in de preambule bij de richtlijn is vermeld dat verwerkingen van geluid- en beeldgegevens, zoals gegevens van videobewaking, niet binnen de werkingssfeer van de richtlijn vallen als deze verwerkingen plaatsvinden met het oog op o.a. de activiteiten van een Staat op strafrechtelijke gebied. Eén en ander is neergelegd in artikel 3 lid 2 van de richtlijn.
De Hoge Raad heeft bij arrest van 23 maart 2010vii, in een geval waarbij de officier van justitie op grond van de art. 126nd/126ud Sv historische gegevens te weten een "lijst met daarop de barcodes van de gebruikers van het tourniquet systeem op de metrostations Maashaven en de Heemraadlaan in de nacht van 6 maart 2007 22:00 uur tot 7 maart 2007 00:00 uur, om te zetten in naam, adres, postcode, woonplaats en eventuele foto van deze gebruikers" vorderde, geoordeeld dat de rechtbank terecht tot uitgangspunt had genomen dat ook gegevens waaruit informatie over het ras van een persoon kan worden afgeleid, zoals een foto van een persoon, als "gevoelige" informatie moet worden aangemerkt, die door de officier van justitie slechts kan worden gevorderd op de voet van de art. 126nd jo 126nf Sv, dus na daartoe door de rechter-commissaris verleende machtiging.
Tegen deze achtergrond ligt ter beoordeling voor of ook de in dit geval gevorderde camerabeelden gevoelige gegevens zijn in de zin van artikel 126nf Sv, waarvan slechts na daartoe verleende machtiging afgifte kan worden gevorderd. De rechtbank beantwoordt die vraag ontkennend.
Daarbij is allereerst van belang dat hier, anders dan in het hiervoor genoemde arrest van de Hoge Raad, geen samenstel van gegevens is gevorderd waaruit, door de gestructureerd verwerkte combinatie van 'naw- gegevens' met bijbehorende afbeelding, het ras van een door de verstrekte gegevens te identificeren persoon kan worden afgeleid. De vordering ziet immers slechts op de met een camera in café [naam ] opgenomen beelden, waarop niet meer is te zien dan een weergave van een bepaalde stand van zaken die zich op enig moment in die voor het publiek toegankelijke ruimte heeft voorgedaan. Meer in het bijzonder geldt daarbij dat de beelden niet meer of andere informatie bevatten dan hetgeen door iedere willekeurige op dat moment in het café aanwezige omstander ook had kunnen worden waargenomen, terwijl de beelden ook niet meer of andere informatie bevatten omtrent een van de daarop waar te nemen personen.
Op grond van artikel 8 Wbp is het bedrijven toegestaan beveiligingscamera's te gebruiken om hun bedrijf te beveiligen. Het achterliggende doel voor het plaatsen van dergelijke camera's is beveiliging, niet identificatie op zich. Er worden ook geen namen gekoppeld aan de beelden. Daarmee vindt de verwerking - dat wil zeggen opslag - tegen een geheel andere achtergrond plaats dan wanneer het gaat om foto's in een leden- of personeelsadministratie dan wel een registratiesysteem voor houders van bepaalde passen, zoals in de wetsgeschiedenis ten voorbeeld gesteld. Vooraf is onbekend van welke personen beelden worden gemaakt.viii
De rechtbank verwijst in dit verband nog naar de uitspraak van het EHRM in de zaak Perry vs UKix, waarin is overwogen dat het normale gebruik van beveiligingscamera's op een openbare plaats geen inbreuk oplevert op iemands privéleven. Met het enkele maken van de beelden op een voor het publiek toegankelijke plaats met een legitiem en voorzienbaar doel wordt geen indringende inbreuk gemaakt op de persoonlijke levenssfeer van de gefilmde personen. Er is in deze uitleg geen sprake van schending van enig privacybelang, zolang geen koppeling wordt gemaakt tussen de beelden en een concrete persoon.x Wel kan - en zal veelal - sprake zijn van een inbreuk op iemands privéleven in het geval sprake is van opslag en verwerking van data, zodanig dat daarbij een verband wordt of kan worden gelegd tussen de camerabeelden en een bepaalde identificeerbare persoon. Dat is hier echter niet het geval geweest.
De gevorderde en verkregen camerabeelden zijn niet meer dan een waardeneutrale registratie van een gebeurtenis in het café, die pas na inbeslagneming, door nader onderzoek door de politie in verband is gebracht met de persoon van verdachte. Dit brengt mee dat de in dit geval door de officier van justitie op de voet van 126nd Sv gevorderde camerabeelden op zichzelf genomen niet kunnen worden aangemerkt als (gevoelige) persoonsgegevens betreffende iemands godsdienst of levensovertuiging, ras, politieke gezindheid, gezondheid, seksuele leven of lidmaatschap van een vakvereniging in de zin van artikel 126nf lid 1 jo 126nd lid 2 Sv, waarvan slechts na daartoe verleende machtiging door de rechter-commissaris afgifte kan worden gevorderd.
Deze beslissing is in overeenstemming met de antwoorden van de minster van justitie Hirsch Ballin d.d. 24 juni 2010 op kamervragen betreffende de uitleg van het hiervoor genoemde arrest van de Hoge Raad van 23 maart 2010 (AH, vergaderjaar 2009-2010, nr. 2724). Op de vraag of deze uitspraak gevolgen kan hebben voor de werkwijze van de politie bij het opvragen van camerabeelden, en de rechter-commissaris niet onnodig en belemmerend moet worden ingeschakeld, heeft de minister het volgende geantwoord: "Ik sta op het standpunt dat deze uitspraak niet de in de vraag bedoelde gevolgen heeft. Beelden van particuliere bewakingscamera's zijn naar mijn oordeel van een andere aard dan een bestand met pasfoto's en daaraan gekoppelde andere persoonsgegevens. (...) In geval van bewakingscamera's is vooraf onbekend of en van welke personen beelden worden gemaakt en wat daarop wel of niet zichtbaar zal zijn. Ook zijn daarbij geen andere persoonsgegevens bekend. Dergelijke camerabeelden worden om die reden bij de toepassing van de Wet bescherming persoonsgegevens niet als bijzondere (de rechtbank begrijpt: gevoelige) persoonsgegevens gezien".
Anders is dat met betrekking tot de opgevraagde rijbewijsfoto. Ook hieraan lag een vordering op grond van artikel 126nd van het Wetboek van Strafvordering ten grondslag. Gelet echter op meergenoemde uitspraak van de Hoge Raad, is hier wel sprake van het vorderen van gevoelige gegevens, als bedoeld in artikel 126nf lid 1 jo 126nd lid 2 Sv. Er was derhalve een machtiging van de rechter-commissaris nodig geweest. Nu deze niet is gevorderd en verkregen, is sprake van een vormverzuim als bedoeld in artikel 359a Sv. Aangezien de opgevraagde rijbewijsfoto niet voor het bewijs zal worden gebezigd zal de rechtbank echter geen gevolg aan dit vormverzuim verbinden.
Opzet
De raadsman heeft bepleit dat verdachte geen opzet heeft gehad op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel.
De rechtbank is echter van oordeel dat uit de aard van de gedraging, te weten het met kracht slaan in het gelaat van een ander met een fluitje (zijnde een dun bierglas), het opzet op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel volgt. Dat verdachte zich niet bewust was van het glas in zijn hand acht de rechtbank onaannemelijk. Het verweer wordt verworpen.
4. De strafbaarheid van het feit
Het bewezen geachte feit is volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.
5. De strafbaarheid van verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.
6. Motivering van de straffen en maatregelen
6.1 Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft bij requisitoir gevorderd dat verdachte ter zake van het door haar onder primair bewezengeachte feit zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 8 (acht) maanden, met aftrek van voorarrest, waarvan 2 (twee) maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 (twee) jaren met daaraan gekoppeld de bijzondere voorwaarden zoals geadviseerd in het over verdachte opgemaakte reclasseringsadvies
d.d. 14 juni 2010.
De officier van justitie heeft verzocht de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1] in zijn geheel toe te wijzen met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De officier van justitie heeft voorts verzocht de tenuitvoerlegging van het voorwaardelijke strafdeel opgelegd bij vonnis van 23 december 2009 in de zaak met parketnummer 13/601920-08, zijnde een ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de duur van 6 (zes) maanden.
Met betrekking tot het beslag heeft de officier van justitie teruggave verzocht van de cd-roms aan [naam 1] en de trui aan verdachte.
6.2 Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft bij pleidooi verzocht om bij bewezenverklaring van het ten laste gelegde rekening te houden met het bepaalde in artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht en aan verdachte geen gevangenisstraf op te leggen die de duur van de reeds door verdachte in voorlopige hechtenis doorgebrachte tijd overschrijdt. De raadsman pleit voor oplegging van een werkstraf en een voorwaardelijk strafdeel met daaraan gekoppeld de bijzondere voorwaarden zoals geadviseerd in het reclasseringsadvies van 14 juni jl.
Ten aanzien van de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1] heeft de raadsman verzocht bij de materiële schade de gevorderde € 55 voor de schoenen af te wijzen en het bedrag aan immateriële schadevergoeding te matigen.
De raadsman heeft voorts teruggave verzocht van de in beslag genomen trui aan verdachte.
De raadsman heeft verzocht de tenuitvoerlegging van het voorwaardelijk strafdeel in de zaak met parketnummer 13/601920-08 af te wijzen, danwel de proeftijd te verlengen met 1 (één) jaar.
De raadsman heeft tevens aan de rechtbank verzocht het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis op te heffen en daarmee het Elektronisch Toezicht in het kader van de schorsing van de voorlopige hechtenis te beëindigen.
6.3 Het oordeel van de rechtbank
Strafoplegging
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan zware mishandeling van [slachtoffer 1], door zonder enige aanleiding, met een bierglas (een zogenaamd fluitje) in zijn hand [slachtoffer 1] in het gezicht te slaan. [slachtoffer 1] heeft ten gevolge hiervan verschillende (diepe) sneden in het gezicht opgelopen en zal daar blijvende littekens aan overhouden.
Door aldus te handelen heeft verdachte pijn en blijvend letsel bij het slachtoffer veroorzaakt en ernstig inbreuk gemaakt op zijn lichamelijke integriteit. Het slachtoffer zal door de littekens in zijn gezicht blijvend aan het handelen van verdachte herinnerd worden. De rechtbank rekent dit verdachte zwaar aan.
Juist dit soort ongeprovoceerde mishandelingen in de openbare ruimte dragen in aanzienlijke mate bij aan het in delen van de samenleving bestaande gevoel dat men op straat niet langer veilig is. Daaraan heeft verdachte met zijn handelen bijgedragen.
Zware mishandeling is een ernstig feit, waar in beginsel op dient te worden gereageerd met een geheel onvoorwaardelijk opgelegde gevangenisstraf.
De rechtbank houdt bij het opleggen van de straf ten nadele van verdachte rekening met een Uittreksel Justitieel Documentatieregister d.d. 30 maart 2010, betreffende verdachte, waaruit blijkt dat verdachte reeds meermalen is veroordeeld voor geweldsdelicten.
Ter terechtzitting is naar voren gekomen dat verdachte op 18 mei 2010 door de politierechter te Haarlem is veroordeeld voor mishandeling. De rechtbank zal gelet op deze veroordeling bij de strafoplegging rekening houden met het bepaalde in artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht.
De rechtbank heeft kennis genomen van het reclasseringsadvies d.d. 14 juni 2010 betreffende verdachte. Hieruit komt naar voren dat verdachte sinds 2003 verschillende malen met justitie in aanraking wegens geweldsdelicten, gepleegd in het uitgaansleven onder invloed van alcohol. Het recidiverisico wordt geschat als laag gemiddeld. Behandeling in het kader van agressieregulatie en alcoholgebruik is geïndiceerd. Geadviseerd wordt aan verdachte een deels voorwaardelijke straf op te leggen met daaraan gekoppeld de bijzondere voorwaarden van toezicht, meldingsgebod en behandelverplichting. Verdachte staat open voor een dergelijk toezicht en behandeling, blijkens zijn verklaring ter terechtzitting.
Het voorgaande overwegende acht de rechtbank oplegging van na te noemen straf passend en geboden.
Benadeelde partij en de schadevergoedingsmaatregel
Uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1], van zo eenvoudige aard is dat zij zich leent voor de behandeling in dit strafgeding. Tevens is komen vast te staan dat de benadeelde partij als gevolg van het hiervoor bewezengeachte feit, rechtstreeks schade heeft geleden. De rechtbank waardeert deze op een bedrag van € 2.547,24 (tweeduizendvijfhonderdzevenenveertig euro en vierentwintig eurocent), te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade (28 februari 2010) tot aan de dag van de algehele voldoening. De vordering kan dan ook tot dat bedrag worden toegewezen. Ook dient de verdachte te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog zal maken.
In het belang van [slachtoffer 1] voornoemd wordt, als extra waarborg voor betaling aan laatstgenoemde, de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht aan verdachte opgelegd.
Tenuitvoerlegging voorwaardelijke veroordeling in zaak met parketnummer 13/601920-08
De rechtbank wijst het verzoek tot tenuitvoerlegging van het bij vonnis van 23 december 2009 aan verdachte opgelegde voorwaardelijk strafdeel, zijnde een ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de duur van 6 (zes) maanden af, nu het verband met het thans bewezenverklaarde feit dusdanig gering is dat tenuitvoerlegging op dit moment niet opportuun is.
7. Toepasselijke wettelijke voorschriften
De op te leggen straf en maatregel zijn gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 36f, 63 en 302 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze wettelijke voorschriften zijn toepasselijk zoals geldend ten tijde van het bewezengeachte.
De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
8. Beslissing
Verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 3.1 is aangegeven.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezenverklaarde levert op:
zware mishandeling
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte, [verdachte] daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 8 (acht) maanden.
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Beveelt dat een gedeelte, groot 2 (twee) maanden, van deze gevangenisstraf niet tenuitvoergelegd zal worden, tenzij later anders wordt gelast.
Stelt daarbij een proeftijd van 2 (twee) jaren vast.
De tenuitvoerlegging kan worden gelast indien veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd aan een strafbaar feit schuldig maakt.
De tenuitvoerlegging kan ook worden bevolen, als veroordeelde tijdens de proeftijd (een van) de volgende bijzondere voorwaarden niet naleeft.
Stelt als bijzondere voorwaarden:
- Veroordeelde moet zich onmiddellijk onder toezicht en leiding van Inforsa, Justitiële Verslavingszorg Amsterdam, afdeling reclassering stellen. Vervolgens moet hij gedurende de proeftijd onder toezicht en leiding van deze instelling blijven en zich naar de door of namens die instelling te geven aanwijzingen gedragen, zolang deze instelling dat nodig vindt;
- Meldingsgebod
Verdachte moet zich houden aan de aanwijzingen die de reclassering hem geeft, voor zover deze niet reeds zijn opgenomen in de andere bijzondere voorwaarde. Hierna moet hij zich gedurende de door de Jellinek Justitiële Verslavingszorg bepaalde periode blijven melden zo frequent als de Jellinek Justitiële Verslavingszorg dat nodig acht;
- Behandelverplichting
Verdachte dient zich te melden bij Jellinek Justitiële Verslavingszorg of een vergelijkbare instantie en indien na de intakeprocedure een behandeling geïndiceerd blijkt, dient hij deze binnen het toezicht af te ronden.
Verdachte dient zich te melden bij de Forensische Psychiatrische Polikliniek of een vergelijkbare instantie en indien na de intakeprocedure een behandeling geïndiceerd blijkt, dient hij deze binnen het toezicht af te ronden.
Wijst de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1], wonende op het adres [adres] toe tot een bedrag van € 2.547,24 (tweeduizendvijfhonderdzevenenveertig euro en vierentwintig eurocent), te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf 28 februari 2010 tot aan de dag van de algehele voldoening.
Veroordeelt verdachte aan [slachtoffer 1] voornoemd, het toegewezen bedrag te betalen.
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Legt aan verdachte de verplichting op, aan de Staat, ten behoeve van de benadeelde partij [slachtoffer 1], te betalen de som van € 2.547,24 (tweeduizendvijfhonderdzevenenveertig euro en vierentwintig eurocent), te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade op 28 februari 2010 tot aan de dag van de algehele voldoening, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door hechtenis voor de duur van 35 (vijfendertig) dagen, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de hiervoor opgelegde verplichting niet opheft.
Bepaalt dat, indien en voor zover verdachte heeft voldaan aan een van de voornoemde betalingsverplichtingen, daarmee de andere is vervallen.
Wijst af de tenuitvoerlegging van de straf, voorzover deze voorwaardelijk is opgelegd bij vonnis d.d. 23 december 2009 in de zaak met parketnummer 13/601920-08.
Gelast de teruggave aan [naam 1] van: 1.00 STK Cd-rom
-
54593 beelden glasincident
Gelast de teruggave aan [verdachte] van: 1.00 STK Trui
-
56083
Heft op het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis.
Dit vonnis is gewezen door
mr. J.J. Bade, voorzitter,
mrs. A.W.H. Vink en J. Piena, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. C. Heijnen, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 5 juli 2010.
i Een proces-verbaal van bevindingen met nummer PL14ND 2010011372-13 van 5 maart 2010, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaren [opsporingsambtenaar 1] en [opsporingsambtenaar 2], inhoudende een verklaring van voornoemde verbalisanten, doorgenummerde pag. 101 e.v.
ii Een proces-verbaal van aangifte met nummer PL14ND 2010011372-1 van 2 maart 2010, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [opsporingsambtenaar 2], inhoudende de verklaring van [slachtoffer 1], doorgenummerde pag. 36 e.v.
iii Een geschrift, zijnde een geneeskundige verklaring d.d. 4 maart 2010, betreffende [slachtoffer 1], opgemaakt door de forensisch geneeskundige GGD Flevoland, afdeling AGZ, [naam 2], doorgenummerde pag. 121.
iv Een proces-verbaal van verhoor getuige met nummer PL14ND 2010011372-23 van 10 maart 2010, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaren [opsporingsambtenaar 3] en [opsporingsambtenaar 2], inhoudende een verklaring van [getuige 1], doorgenummerde pag. 93 e.v.
v Een proces-verbaal van verhoor verdachte met nummer PL14ND 2010011372-29 van 17 maart 2010, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaren [opsporingsambtenaar 4] en [opsporingsambtenaar 1], inhoudende een verklaring van verdachte, doorgenummerde pag. 113 e.v.
vi Een proces-verbaal van bevindingen met nummer PL14ND 2010011372-25 van 16 maart 2010, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaren [opsporingsambtenaar 2], [opsporingsambtenaar 1] en [opsporingsambtenaar 3], inhoudende een verklaring van voornoemde verbalisanten, doorgenummerde pag. 103 e.v.
vii Hoge Raad 23 maart 2010, LJN: BK6331.
viii Rechtbank Haarlem, 11 juni 2010, LJN: BM7440.
ix EHRM 17 juli 2003, 63737/00 LJN: AP0926, r.o. 40.
x Rechtbank Rotterdam 19 mei 2010, LJN: BM5003.
??
??
??
??
Parketnummers: 13/666197-10 en 13/601920-08 (TUL) (PROMIS)
Inzake: [verdachte]
15