ECLI:NL:RBAMS:2010:BN0314

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
6 juli 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
13-525822-09
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Doodslag door verdachte op vriend met TBS en gevangenisstraf

In de zaak tegen de verdachte, die beschuldigd werd van doodslag op zijn vriend, heeft de Rechtbank Amsterdam op 6 juli 2010 uitspraak gedaan. De verdachte werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van acht jaar en terbeschikkingstelling (TBS) met verpleging van overheidswege. De rechtbank oordeelde dat de verdachte, die wisselend had verklaard over de gebeurtenissen, op basis van getuigenverklaringen en technisch bewijs schuldig was aan de dood van het slachtoffer. Het Pieter Baan Centrum concludeerde dat de verdachte verminderd toerekeningsvatbaar was, wat de rechtbank meebracht in haar overwegingen voor de strafmaat. De feiten wezen uit dat de verdachte en het slachtoffer al jarenlang bevriend waren en dat de verdachte in de periode voorafgaand aan de dood van het slachtoffer bij hem verbleef. Op 5 oktober 2009 werd het slachtoffer dood aangetroffen in zijn badkamer, met meerdere verwondingen. De verdachte had aanvankelijk gezwegen, maar later een bekennende verklaring afgelegd waarin hij aangaf het slachtoffer te hebben gedood. De rechtbank achtte de ernst van het feit en de psychische toestand van de verdachte van groot belang bij de beslissing om TBS op te leggen. De rechtbank concludeerde dat de verdachte niet alleen schuldig was aan doodslag, maar dat er ook een gevaar voor herhaling bestond, wat de noodzaak voor de TBS-maatregel onderstreepte. De rechtbank verwerpt de verweren van de verdediging, die stelden dat de dood van het slachtoffer mogelijk door een ongeval was veroorzaakt, en concludeert dat de verdachte opzettelijk en met geweld het leven van het slachtoffer heeft beëindigd.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM
Parketnummer: 13/525822-09 (PROMIS)
Datum uitspraak: 6 juli 2010
op tegenspraak
VONNIS
van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1974,
zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland,
thans gedetineerd in het Huis van Bewaring “Het Schouw” te Amsterdam.
De rechtbank heeft beraadslaagd naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 26 maart 2010 en 22 juni 2010.
1. Telastelegging
Aan verdachte is telastegelegd, zoals is omschreven in de dagvaarding en de vordering wijziging telastelegging toegewezen ter terechtzitting van 2 april 2010, dat:
Primair:
hij op enig tijdstip in of omstreeks de periode van 3 oktober 2009 tot en met 05 oktober 2009 te Amsterdam opzettelijk en met voorbedachten rade, althans opzettelijk, [slachtoffer] van het leven heeft beroofd, door met dat opzet en na kalm beraad en rustig overleg, althans met dat opzet, (krachtig) (uitwendig inwerkend botsend) geweld op het lichaam van die [slachtoffer] uit te oefenen, tengevolge waarvan voornoemde [slachtoffer] is overleden;
Artikel 289/287 Wetboek van Strafrecht
Subsidiair:
hij in of omstreeks de periode van 3 oktober 2009 tot en met 05 oktober 2009 te Amsterdam aan [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel (onder meer (een) botbreuk(en), waaronder een gebroken borstbeen en/of een gebroken strottenhoofd en/of (een) gebroken rib(ben)), heeft toegebracht, door opzettelijk (krachtig) (uitwendig inwerkend botsend) geweld op het lichaam van die [slachtoffer] uit te oefenen, tengevolge waarvan voornoemde [slachtoffer] is overleden;
Artikel 302/2 Wetboek van Strafrecht
2. Voorvragen
De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.
3. De standpunten
3.1. Inleiding
Ter inleiding stelt de rechtbank voorop dat het in deze zaak in het kort gaat om het volgende. Verdachte heeft vanaf 1996 in TBS instellingen verbleven; de TBS is op 15 augustus 2009 beëindigd. De heer [slachtoffer] (hierna te noemen: [slachtoffer]) en verdachte kenden elkaar al jarenlang en waren met elkaar bevriend. Vanaf 17 augustus 2009 tot 3 oktober 2009 woonde verdachte, met onderbreking van een paar weken eind augustus / begin september, bij [slachtoffer]. [slachtoffer] ontfermde zich over verdachte en had ook regelmatig contact met de adoptie–ouders van verdachte. Op 5 oktober 2009 werd [slachtoffer] dood aangetroffen in zijn badkamer. Hij had vele verwondingen, vooral aan de hals en het hoofd. Verdachte heeft wisselend verklaard over zijn rol bij het overlijden van [slachtoffer]. Hij heeft zich aanvankelijk lange tijd op zijn zwijgrecht beroepen. Verdachte heeft vervolgens op de zitting van 26 maart 2010 een korte bekennende verklaring afgelegd, die hij heeft herhaald in een uitgebreid verhoor door de politie op 1 april 2010. Verdachte bekent in dat verhoor dat hij [slachtoffer] in diens woning heeft gedood in de nacht van 3 op 4 oktober 2009 en hem toen van zijn spullen heeft beroofd. Ter terechtzitting van 22 juni 2010 heeft verdacht een alternatief scenario naar voren gebracht inhoudende dat hij in de nacht van 4 oktober 2009 pas om 04:00 uur thuis kwam in de woning van [slachtoffer], nadat hij door de stad had rondgezworven, en dat hij [slachtoffer] toen ernstig gewond aantrof in de woonkamer. Hij heeft hem vervolgens versleept naar de badkamer om hem schoon te maken. Verdachte dacht toen dat [slachtoffer] dood was. Verdachte heeft vervolgens de mobiele telefoon meegenomen van [slachtoffer] en is weggegaan.
De rechtbank ziet zich als eerste voor de vraag gesteld of bewezen is dat verdachte [slachtoffer] heeft gedood.
3.2. Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de telastegelegde moord bewezen dient te worden geacht. De officier van justitie heeft hiertoe in haar op schrift gestelde requisitoir samengevat onder andere het volgende aangevoerd.
Verdachte heeft tot en met de nacht van 3 op 4 oktober 2009 in de woning van het slachtoffer verbleven. De vader van verdachte heeft in die nacht tussen 00:00 uur en 00:30 uur met het slachtoffer gebeld en gehoord dat verdachte de woning binnen kwam. Ook straalt de mobiele telefoon van verdachte om 03:23 uur uit op een paal die vanuit de woning wordt benaderd.
Verdachte heeft de woning rond 05:25 uur verlaten. Hij is toen immers gezien op camerabeelden terwijl hij uit de richting van de woning kwam.
Geconcludeerd kan worden dat het slachtoffer is gedood voordat verdachte de woning heeft verlaten. Allereerst zijn in het bloed schoenzoolprofielen zichtbaar welke matchen met de schoenen van verdachte. Op zijn schoenen is bloed van het slachtoffer aangetroffen. Daarnaast zijn er dactyloscopische sporen van verdachte aangetroffen op een vuilniszak waar bebloede tissues inzaten.
De forensisch arts, dr. Nijs, heeft geconcludeerd dat het scenario dat er geweld van buitenaf heeft plaatsgevonden waarschijnlijker was dan het scenario van een val. Ook achtte hij het niet waarschijnlijk dat het slachtoffer met genoemde letsels naar de badkamer heeft kunnen komen om zich daar uit te kleden. Door de Technische Recherche is bovendien geen enkel spoor op de aanwezige trap aangetroffen dat het scenario van een val van de trap staaft.
Ook voor het scenario dat een ander dan verdachte het slachtoffer om het leven heeft gebracht, is geen enkele aanwijzing gevonden. Integendeel, het onderzoek heeft niet geleid tot de aannemelijkheid van de aanwezigheid van een derde op de plaats delict, terwijl de sporen wel belastend zijn voor verdachte. Er is namelijk DNA van verdachte gevonden op de sokken en enkels van het slachtoffer en onder een nagel van de linkerhand van het slachtoffer.
Verdachte heeft op de zitting van 26 maart 2010 en tijdens een verhoor bij de politie op 1 april 2010 bekennend verklaard. Hoewel hij zaken heeft verklaard die niet stroken met de onderzoeksresultaten, zijn deze bekentenissen niet in zijn geheel onbetrouwbaar. Ze passen namelijk in de feiten die door het forensisch onderzoek zijn vastgesteld en bevatten specifieke daderkennis, bijvoorbeeld dat het slachtoffer aan zijn enkels is versleept naar de badkamer en dat het slachtoffer nog leefde toen hij en verdachte zich in de badkamer bevonden. Ook de verklaring van verdachte dat hij het slachtoffer bij de bank heeft gepakt, klopt met de aangetroffen sporen. Bovendien zijn er sieraden en een telefoon van het slachtoffer bij verdachte aangetroffen.
Op de zitting van 22 juni 2010 heeft verdachte weer ontkend. Deze verklaring is echter niet geloofwaardig, want deze verklaring strookt op vele punten, onder andere met betrekking tot het tijdstip dat hij zou zijn thuisgekomen en hoe laat hij de woning zou hebben verlaten, of er regels waren gesteld door het slachtofferen en of hij die nacht heeft gepind, niet met andere vaststaande feiten. Gezien deze onjuistheden kan verdachte worden gehouden aan zijn eerdere bekennende verklaringen.
Verdachte heeft op 1 april 2010 verklaard dat hij al enige dagen met de plannen om het slachtoffer te doden, rondliep. Hij heeft dus niet impulsief gehandeld, maar alles goed overdacht.
Op de bewuste avond heeft hij bovendien zijn moment afgewacht alvorens het slachtoffer aan te vallen. Hierna heeft hij het slachtoffer eerst naar de badkamer verplaatst alvorens hij het doden van het slachtoffer heeft afgemaakt. Dit betekent dat verdachte tussen zijn eerste handelingen en het daadwerkelijk doden van het slachtoffer de gelegenheid heeft gehad om de gevolgen van zijn voorgenomen daad te overdenken en zich daar rekenschap van te geven, zodat bewezen kan worden geacht dat hij het feit met voorbedachten rade heeft gepleegd.
3.3. Het standpunt van de verdediging
De verdediging stelt zich op het standpunt dat het telastegelegde niet bewezen kan worden geacht. De raadsman heeft hiertoe in zijn op schrift gestelde pleidooi samengevat het volgende aangevoerd.
Niet bewezen kan worden dat het slachtoffer door een misdrijf om het leven is gekomen. Op grond van de forensische rapporten kan niet worden uitgesloten dat het slachtoffer door een ongeval om het leven is gekomen. Dat een andere lezing waarschijnlijker is doet hier niet aan af. Het slachtoffer had een alcoholprobleem hetgeen het mogelijk maakt dat hij binnenshuis een dusdanig zonderlinge val heeft gemaakt dat deze fatale gevolgen voor hem heeft gehad.
Uit de redactie van de telastelegging blijkt ook niet duidelijk wat verdachte zou hebben gedaan waardoor het slachtoffer is komen te overlijden. Bovendien is de doodsoorzaak niet bekend.
Verdachte had geen enkel motief om het slachtoffer van het leven te beroven. Uit het dossier blijkt dat verdachte en het slachtoffer tot het laatst heel gezellig met elkaar omgingen. Ook roof is niet waarschijnlijk nu de laptop van het slachtoffer, die toch een aanzienlijke waarde vertegenwoordigt, nog gewoon in diens woning stond.
De bekennende verklaring van verdachte die hij op de zitting van 26 maart 2010 heeft afgelegd dient geheel buiten beschouwing gelaten te worden. Deze zitting zou, bij afwezigheid van de raadsman administratief afgehandeld worden. Gelet daarop en gelet op de persoon van verdachte hadden hem geen vragen gesteld mogen worden.
De bekennende verklaringen van verdachte zijn ook aantoonbaar onjuist. Hij heeft dingen verklaard die niet gebeurd zijn, zoals dat hij de keel van het slachtoffer zou hebben doorgesneden, dat hij het slachtoffer met een honkbalknuppel of een koevoet zou hebben geslagen of dat hij met zijn schoenen op het strottenhoofd van het slachtoffer zou hebben gestaan. Verdachte heeft informatie gekregen van mij en van de politie en deze informatie nagesproken. Hij heeft bekend en benadrukt dat hij toerekeningsvatbaar is omdat hij bang was dat de TBS-maatregel opgelegd zou worden.
De opgemaakte processen-verbaal betreffende de stelselmatige inwinning van informatie door de inzet van een opsporingsambtenaar in een politiecel dienen te worden uitgesloten van het bewijs. Dit opsporingsmiddel mag slechts in uitzonderlijke situaties gebruikt worden. In casu was er van een dergelijke situatie geen sprake. Bovendien is verdachte feitelijk verhoord zonder dat hem de cautie is gegeven en zonder dat zijn raadsman aanwezig was, zodat er in strijd met de Salduz-jurisprudentie is gehandeld.
Verdachte heeft, na die avond en nacht een tijd door de stad te hebben gezworven, het slachtoffer levenloos in de woning aangetroffen. Gezien zijn persoon is het niet verbazingwekkend dat hij daarna heeft geprobeerd het slachtoffer en de woning schoon te maken. Hij heeft immers een preoccupatie met reiniging en water. Verdachte weet niet wat er met het slachtoffer is gebeurd.
Verdachte is in paniek gevlucht omdat hij besefte dat hij, gezien zijn TBS-achtergrond, toch als verdachte gezien zou worden.
Dat er bloed op de schoen van verdachte gevonden is, kan worden verklaard door de omstandigheid dat hij het slachtoffer heeft versleept naar de badkamer om hem te wassen. Hij kan toen met zijn voet in een plas bloed hebben gestapt. Ook het feit dat er een vingerafdruk van verdachte op de vuilniszak, waar de bebloede tissues in zaten, zat, wordt verklaard doordat hij heeft geprobeerd schoon te maken.
Dit verweer wordt niet weerlegd door de bewijsmiddelen die de officier van justitie aanvoert.
Bovendien blijkt uit de verklaringen van meerdere getuigen dat het slachtoffer heel regelmatig vreemde mensen over de vloer had. Het is niet uit te sluiten dat iemand anders het slachtoffer iets heeft aangedaan.
4. Het oordeel van de rechtbank
4.1 Bewezenverklaring
• De rechtbank acht op grond van de hierna genoemde redengevende feiten en omstandigheden wettig en overtuigend bewezen het primair telastegelegde, in die zin dat dat verdachte:
op enig tijdstip in de periode van 3 oktober 2009 tot en met 5 oktober 2009 te Amsterdam opzettelijk [slachtoffer] van het leven heeft beroofd, door, met dat opzet, krachtig geweld op het lichaam van die [slachtoffer] uit te oefenen, tengevolge waarvan voornoemde [slachtoffer] is overleden.
Voor zover in de telastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in haar verdediging geschaad.
4.2 Redengevende feiten en omstandigheden
De rechtbank baseert deze beslissing op de hierna in samenvattende vorm weergegeven feiten en omstandigheden zoals vervat in de als voetnoten weergegeven gebezigde bewijsmiddelen.
Op 5 oktober 2009 is [slachtoffer] dood aangetroffen in de badkamer van een woning op het adres [adres] . Verspreid over het gezicht had hij onderhuidse bloeduitstortingen, huidkneuzingen en huidafschavingen. Op het gezicht zaten ook ruwrandige huidletsels. Er waren bloeduitstortingen aan de schedel. Het linker bovenarmsbot bleek gebroken. Hierdoor bleek een ader in de bovenarm compleet verscheurd. Het borstbeen en veel ribben waren gebroken. Het strottenhoofd was aan de voorzijde overlangs gebroken. Er was veel gerelateerd bloedverlies in de weke delen. Uit de voorlopige sectiebevindingen blijkt dat het aannemelijk is dat het bloedverlies uit alle letsels gezamenlijk voor het overlijden van betekenis is geweest. Ook is het mogelijk dat er een bijdrage is geleverd aan het overlijden door luchtwegbelemmering in het gebroken strottenhoofd . Dit letsel past niet goed bij een val van een trap en er zijn geen aanwijzingen voor herhaaldelijk stoten of vallen tegen kantige of uitstekende delen van aanwezige huisraad in de woning . Elk van de bij leven opgelopen ernstige breuken zal de mobiliteit van [slachtoffer] dermate hebben verminderd dat het niet waarschijnlijk is dat hij zich daarna nog zodanig verplaatst heeft dat hij zichzelf nog meer ernstige breuken heeft kunnen bezorgen. Het is zeer veel waarschijnlijker dat de letsels door een ander zijn toegebracht .
Op de sokken die het slachtoffer aanhad toen hij werd gevonden is DNA-materiaal gevonden dat matcht met het DNA-profiel van verdachte . In de woning zijn meerdere schoenzoolprofielen aangetroffen, waarvan enkele leken op een Nike sportschoenprofiel. Een van de schoenzoonprofielen is vergeleken met het profiel van de bij verdachte aangetroffen Nike’s. Op grond van het onderzoek is geconcludeerd dat het zeer wel mogelijk is dat het spoor is gemaakt door de schoen van verdachte .
Op de plaats delict is een vuilniszak aangetroffen, met daarin bebloede tissues. Op deze vuilniszak, ter hoogte van de plek waar deze werd afgesloten, is een vingerafdruk gevonden welke voor 100% overeenkwam met de vingerafdrukken van verdachte .
Bij verdachte is een Nokia telefoon aangetroffen met nummer [nummer] . Volgens getuige [getuige 1] was dit het nieuwe telefoonnummer van [slachtoffer] . Bij verdachte zijn ook meerdere ringen aangetroffen. Één van de ringen is door de zus, zwager en moeder van [slachtoffer] herkent als zijnde soorgelijk aan de zegelring van [slachtoffer]. Een andere ring is door de moeder van [slachtoffer] herkent als de trouwring van haar moeder die zij aan hem had gegeven .
De vader van verdachte heeft op 4 oktober 2009 kort na middernacht nog met [slachtoffer] gesproken . Op camerabeelden van een beveiligingscamera op de [adres 2] is te zien dat verdachte op 4 oktober 2009 om 05:25 uur uit de richting van de [adres] kwam lopen . Volgens de verklaring van verdachte was [slachtoffer] op dat moment al dood .
Terwijl de vader van verdachte op 4 oktober 2009 kort na middernacht [slachtoffer] aan de lijn had, hoorde hij [slachtoffer] zeggen: “Daar heb je [verdachte]”. De vader van verdachte herkende de stem op de achtergrond voor 99% als die van verdachte . Verdachte heeft tegen [naam 1] zijn maatschappelijk werker, gezegd dat hij in de nacht van 3 op 4 oktober tussen 00:00 en 00:30 uur in de woning van [slachtoffer] (de rechtbank begrijpt: [slachtoffer]) telefonisch contact heeft gehad met zijn vader .
Verdachte heeft verklaard dat hij [slachtoffer] op de bank zijn nek heeft omgedraaid. Daarna heeft hij hem een aantal keren op zijn borstkas geslagen. Toen heeft hij [slachtoffer] naar de badkamer gesleept en nog een aantal keren met zijn voet op de keel van [slachtoffer] gestampt .
4.3. Bewijsoverwegingen en waardering van het bewijs
De rechtbank baseert haar beslissing voorts op de hierna volgende overwegingen.
Doodsoorzaak slachtoffer:
De raadsman heeft betoogd dat niet uitgesloten kan worden dat het slachtoffer door een ongeval om het leven is gekomen. Daarnaast heeft de raadsman betoogd dat, als bewezen kan worden dat het slachtoffer door een misdrijf om het leven is gekomen, niet vast staat welke geweldshandelingen precies tot zijn dood hebben geleid. Verdachte dient derhalve te worden vrijgesproken.
De rechtbank verwerpt dit verweer en overweegt hiertoe het volgende.
De rechtbank acht bewezen dat het slachtoffer door een misdrijf om het leven is gekomen. Weliswaar kan de patholoog niet uitsluiten dat de letsels van het slachtoffer door andere omstandigheden dan door een misdrijf zijn veroorzaakt, maar zij acht het zeer veel waarschijnlijker dat het letsel door een ander is toegebracht dan door het slachtoffer zelf. In de woning zijn voorts geen sporen aangetroffen die wijzen op een ongeval. Een val van de in de woning aanwezige trap kan naar het oordeel van de rechtbank worden uitgesloten nu op de trap geen (bloed)sporen zijn aangetroffen, die een dergelijk scenario aannemelijk maken. Ook elders in de woning waren geen sporen aanwezig die duiden op een gecompliceerde val.
Alternatief scenario:
De ontkennende verklaring die verdachte ter terechtzitting van 22 juni 2010 heeft afgelegd, onder andere inhoudende dat hij in de bewuste nacht pas om 04:00 uur de woning binnen ging en het slachtoffer gewond aantrof, is niet aannemelijk nu uit de verklaringen van de vader van verdachte en de maatschappelijk werker die verdachte begeleidde, blijkt dat hij al rond middernacht thuis is gekomen. Op dat moment leefde het slachtoffer nog. De vader van verdachte heeft immers met hem gesproken via de telefoon. Verdachte is om 05:25 uur gezien terwijl hij uit de richting van de woning kwam lopen. Blijkens de in de woning aangetroffen sporen en de verklaring van verdachte zelf, was het slachtoffer op dat moment al overleden. Op grond van het voorgaande acht de rechtbank bewezen dat verdachte aanwezig was in de woning ten tijde van het overlijden van het slachtoffer.
De verklaring die verdachte ter terechtzitting van 22 juni 2010 heeft afgelegd, namelijk dat hij nooit ruzie had met [slachtoffer] en dat er geen regeltjes bestonden, is ongeloofwaardig. Uit de verklaring van de vader van verdachte en getuige [getuige 1] blijkt dat er tussen verdachte en [slachtoffer] afspraken waren gemaakt die er op neer kwamen dat verdachte op bepaalde tijden thuis diende te zijn en niet alle avonden uit mocht gaan . Volgens de maatschappelijk werker van verdachte belde verdachte hem op 6 oktober 2009 op en vertelde hem dat hij in de nacht van 3 oktober 2009 bij het slachtoffer was vertrokken omdat er te veel regeltjes waren . [naam 1] verklaarde ook dat [slachtoffer] ongeveer twee weken nadat verdachte bij hem was ingetrokken aangifte tegen verdachte had gedaan omdat hij het vermoeden had dat verdachte iets in zijn drinken had gedaan om hem te drogeren. Verdachte zou vanwege deze problemen tijdelijk door het slachtoffer uit diens woning zijn gezet .
Nu op grond van deze twee gegevens kan worden vastgesteld dat de verklaring van verdachte, waarin hij een alternatief scenario schetst, niet strookt met de hierboven weergegeven feiten, verwerpt de rechtbank dit scenario als onaannemelijk.
Daar komt bij dat de bekennende verklaring van verdachte strookt met de technische onderzoeksgegevens. Daarover overweegt de rechtbank het volgende.
Betrouwbaarheid verklaringen verdachte:
De raadsman heeft betoogd dat de bekennende verklaring van verdachte van 1 april 2010 ongeloofwaardig is, nu verdachte dingen heeft verklaard die niet zijn gebeurd. Hij zou deze bekennende verklaring hebben afgelegd op grond van informatie die hij van zijn raadsman en de politie had gekregen en zou dit hebben gedaan omdat hij bang was dat aan hem de TBS-maatregel zou worden opgelegd.
De rechtbank verwerpt dit verweer en overweegt hiertoe het volgende.
Weliswaar heeft verdachte meerdere dingen verklaard die niet hebben plaatsgevonden, maar zijn bekennende verklaring – dat hij het hoofd van [slachtoffer] heeft omgedraaid, op zijn borstkas en hoofd heeft geslagen, [slachtoffer] aan de voeten naar de badkamer heeft gesleept, zijn nek heeft gebroken en met zijn hakken op diens adamsappel heeft gestaan en met tissues bloed heeft opgeveegd - strookt met het in het dossier aanwezige forensische bewijs. Ook de omstandigheid dat bij verdachte de mobiele telefoon van het slachtoffer en twee ringen, die door familie van [slachtoffer] zijn herkend als zijnde eigendommen van het slachtoffer, zijn aangetroffen, strookt met deze bekennende verklaring.
Dat verdachte dossierkennis had ten tijde van zijn bekennende verklaring doet aan het voorgaande niet aan af. Het is onaannemelijk dat verdachte puur op basis van dossierkennis deze verklaring zou hebben verzonnen, noch afgezien van het feit of hij daartoe in staat moet worden geacht gezien zijn intellectuele niveau dat door de deskundigen wordt gekenschetst als ‘op de grens van hoog zwakzinnig en licht zwakbegaafd’.
Aanwezigheid derde persoon in de woning:
De raadsman heeft betoogd dat niet uitgesloten kan worden dat een derde persoon de woning van het slachtoffer is binnen gekomen en het slachtoffer gewelddadig heeft bejegend, waarna verdachte het slachtoffer levensloos heeft aangetroffen.
De rechtbank verwerpt dit verweer en overweegt hiertoe het volgende.
Afgezien van een zwak DNA-spoor op de in de woning aangetroffen Celtic schoenen, is er in de woning geen enkel spoor aangetroffen dat wijst op de aanwezigheid van een derde persoon in de woning in de nacht van 3 op 4 oktober 2009. Het scenario van de raadsman, dat het slachtoffer misschien iemand mee naar huis heeft genomen, wordt dus niet ondersteund door technisch bewijs en bovendien ook niet door enig ander dossierstuk.
Voorbedachten rade:
Anders dan de officier van justitie is de rechtbank van oordeel dat niet bewezen kan worden geacht dat verdachte het slachtoffer met voorbedachten rade heeft gedood. Weliswaar heeft verdachte verklaard dat hij al enkele dagen met het plan daartoe rondliep, maar de rechtbank vind de verklaring van verdachte op dat punt niet overtuigend, temeer daar een duidelijk motief ontbreekt.
Verdachte heeft ook verklaard dat hij het slachtoffer levend naar de badkamer heeft gesleept om daar nog een aantal malen op zijn keel te ‘stampen’. Dit zou inderdaad kunnen wijzen op de aanwezigheid van voorbedachten rade, maar de rechtbank is, ondanks de mededeling van de patholoog dat bloedverlies na het overlijden alleen nog plaatsvindt door werking van de zwaartekracht, van oordeel dat zij niet met zekerheid kan vaststellen dat het slachtoffer pas in de badkamer is overleden. Het in de badkamer en de gang aangetroffen bloed kan zeer wel worden verklaard door het grote bloedverlies in de woonkamer, welk bloed bij het slepen van het slachtoffer door de woning is verspreid, zodat niet uitgesloten kan worden dat het slachtoffer al in de woonkamer is komen te overlijden.
Bespreking overige verweren:
Hoewel er meerdere mogelijke motieven uit het dossier blijken, is niet met zekerheid vast te stellen wat het motief van verdachte was om [slachtoffer] te doden. Dat een motief ontbreekt, doet echter niet af aan het hierboven weergegeven bewijs tegen verdachte.
Nu de rechtbank bij haar bewezenverklaring geen gebruik maakt van de verklaring die verdachte op 26 maart 2010 op zitting heeft afgelegd en van de processen-verbaal betreffende de stelselmatige inwinning van informatie door de inzet van een opsporingsambtenaar in een politiecel, komt zij niet toe aan een beoordeling van de verweren die hierop betrekking hadden.
5. De strafbaarheid van het feit
Het bewezengeachte feit is volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.
6. De strafbaarheid van verdachte
Ten aanzien van de strafbaarheid van verdachte overweegt de rechtbank het volgende.
De rechtbank heeft kennis genomen van het justitia rapport d.d. 8 juni 2010 van het Pieter Baan Centrum, opgemaakt door psychiater J.M.J.F. Offermans en klinisch psycholoog A.T. Spangenberg. Dit rapport houdt onder meer, zakelijk weergegeven, het volgende in:
Er is bij betrokkene sprake van een complexe problematiek, tot uitdrukking komend op een aantal terreinen. Zo is er sprake van een lichte verstandelijke handicap, waarbij betrokkene intellectueel functioneert op de grens van hoog zwakzinnig en licht zwakbegaafd, van een autistische stoornis en van ADHD.
Van bovengenoemde stoornissen was sprake ten tijde van het telastegelegde.
Mocht het telastegelegde bewezen worden geacht, dan hebben vooral betrokkenes gebrekkige empatische vermogens en zijn licht verstandelijke handicap waarschijnlijk een rol gespeeld. Betrokkene beschikt niet over vermogens om vanuit zijn intellectuele beperkingen en de autistische stoornis te reflecteren op zijn eigen denk- en handelswijze. Als de trein eenmaal op stoom is geraakt, ontbreekt het vermogen om nog adequaat gebruik van de rem te kunnen maken. Hij weet niet van ophouden, het doet hem niets en van binnenuit is er niets dat hem doet stoppen.
Betrokkene moet in staat worden geacht de wederrechtelijkheid van het telastegelegde in te zien, doch is in mindere mate dan de normale mens in staat zijn wil in vrijheid – overeenkomstig een dergelijk besef – te bepalen.
Betrokkene moet als (tenminste) verminderd toerekeningsvatbaar worden beschouwd.
De rechtbank neemt deze conclusies over en maakt deze tot de hare.
Het bewezengeachte kan verdachte derhalve wegens een ziekelijke stoornis slechts gedeeltelijk worden toegerekend.
7. Motivering van de straf en maatregel
7.1. Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft de telastegelegde moord bewezen geacht en heeft gevorderd dat verdachte ten aanzien daarvan zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 12 (twaalf) jaren, met aftrek van voorarrest.
Daarnaast heeft zij gevorderd dat verdachte ter beschikking gesteld zal worden en dat zal worden bevolen dat hij van overheidswege verpleegd zal worden.
Ten aanzien van de inbeslaggenomen goederen heeft de officier van justitie gevorderd dat alle goederen op de beslaglijst aan verdachte zullen worden teruggegeven, met uitzondering van de onder 4 genummerde ringen, die naar haar oordeel teruggegeven dienen te worden aan de nabestaanden van het slachtoffer.
De officier van justitie heeft blijkens haar op schrift gestelde requisitoir bij haar strafeis samengevat rekening gehouden met het volgende.
De deskundigen van het Pieter Baan Centrum komen tot het oordeel dat verdachte (tenminste) verminderd toerekeningsvatbaar is.
Er is een reëel gevaar voor herhaling aanwezig voor soortgelijke delicten. Het Pieter Baan Centrum concludeert dat slechts een maatregel van terbeschikkingstelling met bevel tot dwangverpleging afdoende remedium biedt voor verdachte zijn gevaarlijkheid.
De ernst van het feit en de proceshouding van verdachte maken dat naast de TBS met dwangverpleging ook nog een gevangenisstraf op zijn plaats is.
7.2. Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich in zijn op schrift gestelde pleidooi samengevat op de volgende standpunten gesteld.
In de strafmaat dient tot uitdrukking te komen dat verdachte verminderd toerekeningsvatbaar is. Dit dient te leiden tot een substantiële vermindering van enkele jaren gevangenisstraf.
Daarnaast dient een TBS-maatregel pas in beeld te komen als er sprake is van enige kans op behandelmogelijkheid. Nu verdachte volgens de rapporteurs nooit zal genezen en ook tijdens de eerdere TBS-maatregel van bijna twaalf jaren als mens niet veranderd is, is die behandelmogelijkheid in casu geheel afwezig.
Bovendien strookt een TBS-maatregel niet met het daarnaast opleggen van een gevangenisstraf voor de duur van twaalf jaren.
7.3. Het oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen oplegging van straf en maatregel is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals van een en ander ter terechtzitting is gebleken.
7.3.1. Motivering van de op te leggen straf
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Verdachte heeft opzettelijk een einde gemaakt aan het leven van [slachtoffer] en hem het meest wezenlijke bezit, zijn leven, ontnomen. Het benemen van iemands leven is de ernstigste en onomkeerbare aantasting van het hoogste rechtsgoed, te weten het recht op leven. Verdachte heeft hiermee bovendien onherstelbaar leed en verdriet toegebracht aan de nabestaanden van het slachtoffer, zoals verwoord door de zus van het slachtoffer in haar slachtofferverklaring. Een dergelijk handelen draagt een voor de rechtsorde zeer schokkend karakter en in de samenleving aanwezige gevoelens van angst en onveiligheid worden hierdoor versterkt.
Gezien het letsel dat bij het slachtoffer is geconstateerd, moet verdachte gebruik hebben gemaakt van buitensporig geweld. Dat verdachte onderdak werd geboden door het slachtoffer maakt zijn handelen alleen maar erger. Hij heeft op een gruwelijke wijze misbruik gemaakt van de gastvrijheid van het slachtoffer. Bovendien heeft hij zich, nadat hij slachtoffer was overleden, verschillende goederen, toebehorende aan het slachtoffer, toegeëigend.
De rechtbank houdt bij de strafoplegging verder rekening met een verdachte betreffend uittreksel uit de justitiële documentatie d.d. 9 oktober 2008 waaruit blijkt dat verdachte eerder is veroordeeld ter zake van een poging tot doodslag. Gelet op de ernst van de feiten, in samenhang bezien met het justitiële verleden van verdachte, kan niet worden volstaan met een andere straf dan een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van zeer lange duur.
Daarnaast houdt de rechtbank rekening met de hierna te bespreken deskundigenrapportage waarin geconcludeerd wordt dat verdachte ten aanzien van het telastegelegde verminderd toerekeningsvatbaar is.
Bij het bepalen van de duur van de gevangenisstraf heeft de rechtbank ook betrokken dat aan verdachte de TBS-maatregel met het bevel tot dwangverpleging wordt opgelegd en dat uit de hierna te bespreken deskundigenrapportage blijkt dat verwacht wordt dat de route binnen de terbeschikkingstelling langdurig zal zijn.
De rechtbank is, naast hetgeen hiervoor is aangegeven ten aanzien van de prognose van de duur van de op te leggen TBS-maatregel, van oordeel dat, gelet op het feit dat niet bewezen is geacht dat verdachte het bewezengeachte feit met voorbedachten rade heeft gepleegd, aanleiding bestaat om tot een andere straftoemeting te komen dan die door de officier van justitie is gevorderd. .
7.3.2. Motivering van de op te leggen maatregel terbeschikkingstelling met verpleging van overheidswege
De rechtbank heeft naast de passage uit het rapport van de deskundigen zoals verwoord onder 6 tevens kennis genomen van de volgende passages – zakelijk weergegeven - uit dat rapport.
In het verleden werd meermalen beschreven dat betrokkene een man is die vanwege zijn multiple en ernstige beperkingen levenslang zal zijn aangewezen op steun en structuur uit de omgeving, waaraan toegevoegd kan worden dat betrokkene zodanig beperkt is dat naar de mening van de onderzoekers een zelfstandig bestaan niet tot de mogelijkheden behoort.
Samenvattend maken vooral de combinatie van betrokkenes zeer beperkte intellectuele vermogens, zijn autisme, zijn gebrek aan empathie, zijn uiterst lacunaire tot zelfs vrijwel ontbrekende gewetensfunctie, en het gebrek aan innerlijke rem op zijn handelen naar de mening van de onderzoekers dat het gevaar voor herhaling van soortgelijke feiten (doorgeslagen gedrag dat alle vormen aan kan nemen) groot is, indien er geen externe structuur is. Er bestaat een continue noodzaak tot behandeling en begeleiding.
Bijkomende problematische aspecten zijn betrokkenes fascinatie met de zelfkant van de maatschappij en mogelijk zijn hang naar middelengebruik.
Het grote recidivegevaar wordt onderbouwd door betrokkenes score op de HCR-20 (risicotaxatieschaal), waar hij zowel op Historische, Klinische en Toekomstgerelateerde items hoog scoort.
De complexiteit en ernst van betrokkenes problematiek maken dat hij levenslang zal aangewezen blijven op steun, structuur, behandeling en begeleiding vanuit zijn directe leefomgeving. Het laten vieren van de teugels zal binnen korte tijd opnieuw aanzienlijke problemen opleveren. Van enig leereffect mag niets verwacht worden. Bovenstaande overwegingen en het gegeven dat betrokkene vanuit een totaal gebrek aan empathie en aan gewetensfuncties tot zeer ernstige feiten kan komen, maken dat slechts een maatregel van terbeschikkingstelling met bevel tot verpleging afdoende remedium biedt voor betrokkenes gevaarlijkheid.
Gelet op de ernst van de feiten en de inhoud van voornoemd rapport, waarvan de rechtbank de adviezen inzake de toerekeningsvatbaarheid en op te leggen maatregel overneemt, is de rechtbank van oordeel dat verdachte ter beschikking gesteld dient te worden en van overheidswege dient te worden verpleegd. Aan de eisen die de wet stelt aan het opleggen van de TBS-maatregel, te weten het bestaan van een gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke stoornis van de geestesvermogens, een op het gepleegde feit gestelde gevangenisstraf van vier jaren of meer, en het gevaarscriterium is blijkens voornoemd rapport voldaan.
De rechtbank verwerpt het verweer van de raadsman dat aan verdachte geen TBS-maatregel dient te worden opgelegd omdat er geen behandelmogelijkheid is. De rechtbank overweegt hiertoe dat de deskundigen weliswaar overwegen dat een continue behandeling en begeleiding noodzakelijk zullen zijn, maar niet dat behandeling helemaal niet mogelijk is.
7.3.3. Teruggave van de inbeslaggenomen goederen
De rechtbank zal de teruggave aan [verdachte] gelasten van de volgende goederen nu gebleken is dat deze aan verdachte toebehoren:
1 1.00 STK Zaktelefoon Kl: zwart
NOKIA
3699664;
2 1.00 STK Horloge
LORUS
3699667;
3 5.00 STK Oorbel Kl: zilver
-
3699675;
5 3.00 STK Ring Kl: zilver
-
3699682;
6 1.00 STK Horloge
-
3699684;
7 1.00 STK Halsketting Kl: goud
-
3699687.
7.3.3. Bewaring ten behoeve van de rechthebbende
De rechtbank zal de bewaring ten behoeve van de rechthebbende gelasten van:
4 3.00 STK Ring Kl: goud
-
3699677.
8. Toepasselijke wettelijke voorschriften
De op te leggen straf en maatregel zijn gegrond op de artikelen 37a, 37b en 287 van het Wetboek van Strafrecht.
De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
9. Beslissing
De rechtbank:
Verklaart bewezen dat verdachte het primair telastegelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 4.1 is aangegeven.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is telastegelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezenverklaarde levert op:
Doodslag.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte, [verdachte], daarvoor strafbaar.
• Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 8 (acht) jaren.
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
• Gelast dat verdachte ter beschikking gesteld zal worden en beveelt dat hij van overheidswege verpleegd zal worden.
• Gelast de teruggave aan [verdachte] van:
1 1.00 STK Zaktelefoon Kl: zwart
NOKIA
3699664;
2 1.00 STK Horloge
LORUS
3699667;
3 5.00 STK Oorbel Kl: zilver
-
3699675;
5 3.00 STK Ring Kl: zilver
-
3699682;
6 1.00 STK Horloge
-
3699684;
7 1.00 STK Halsketting Kl: goud
-
3699687.
• Gelast de bewaring ten behoeve van de rechthebbende van:
4 3.00 STK Ring Kl: goud
-
3699677.
Dit vonnis is gewezen door
mr. G.P.C. Janssen, voorzitter,
mrs. L. Voetelink en S.E. Sijsma, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. M. Spliet, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 6 juli 2010.