ECLI:NL:RBAMS:2010:BN0311

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
10 februari 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
422954 - HA ZA 09-922
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Nietigheid van overeenkomst in tandheelkundige behandeling door Duitse kliniek

In deze zaak, die voor de Rechtbank Amsterdam is behandeld, betreft het een geschil tussen de Duitse kliniek Praxisgemeinschaft en de Nederlandse gedaagde [B]. De kliniek vorderde betaling van een factuur voor tandheelkundige behandelingen die op 26 juli en 23 september 2005 zijn uitgevoerd. De factuur, ter hoogte van EUR 7.813,29, werd door [B] niet voldaan. De rechtbank oordeelde dat op basis van het EVO-Verdrag Duits recht van toepassing was, wat inhoudt dat de overeenkomst aan bepaalde vormvereisten moest voldoen om rechtsgeldig te zijn. De rechtbank stelde vast dat de overeenkomst niet aan deze vereisten voldeed, omdat er geen door beide partijen ondertekende schriftelijke overeenkomst was. Dit leidde tot de conclusie dat er geen rechtsgeldige overeenkomst tot stand was gekomen. De rechtbank wees de vorderingen van Praxisgemeinschaft af en veroordeelde de kliniek tot betaling van de proceskosten van [B], die op EUR 697 werden begroot. De reconventionele vordering van [B] werd niet beoordeeld, omdat de voorwaarde voor deze vordering niet was vervuld. Het vonnis werd uitgesproken op 10 februari 2010.

Uitspraak

vonnis
RECHTBANK AMSTERDAM
Sector civiel recht
zaaknummer / rolnummer: 422954 / HA ZA 09-922
Vonnis van 10 februari 2010
in de zaak van
de vennootschap naar Duits recht
PRAXISGEMEINSCHAFT [A] / [A] ZAHNARZTE,
gevestigd te Bocholt,
eiseres in conventie,
verweerster in voorwaardelijke reconventie
advocaat mr. G.S. de Haas,
tegen
[B],
wonende te [--],
gedaagde in conventie,
eiser in voorwaardelijke reconventie,
advocaat: aanvankelijk mr N.E. Kuijer, thans niet langer ten processe vertegenwoordigd.
Partijen zullen hierna Praxisgemeinschaft en [B] genoemd worden.
1. De procedure
1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding,
- de conclusie van antwoord in conventie en van eis in voorwaardelijke reconventie,
- tussenvonnis van 12 augustus 2009,
- de conclusie van repliek in conventie en van antwoord in voorwaardelijke reconventie,
- akte houdende uitlaten aan de zijde van Praxisgemeinschaft.
1.2. Nadat de advocaat van [B] zich heeft onttrokken aan de zaak en zich geen andere advocaat heeft gesteld, is door Praxisgemeinschaft vonnis gevraagd.
2. De feiten
2.1. Praxisgemeinschaft is een in Duitsland gevestigde kliniek voor tandheelkunde.
2.2. Op 26 juli 2005 is het gebit van [B] door Praxisgemeinschaft gecontroleerd en gereinigd. Op 23 september 2005 heeft Praxisgemeinschaft een vervolgbehandeling uitgevoerd aan het bovengebit van [B]. De behandelingen hebben plaatsgevonden in de kliniek van Praxisgemeinschaft in Duitsland.
2.3. Op 26 januari 2006 heeft Praxisgemeinschaft een factuur met specificatie verzonden aan [B] verzonden voor de behandelingen op 26 juli 2005 en 23 september 2005 ter hoogte van EUR 7.813,29. Het in rekening gebrachte tarief is grotendeels gebaseerd op een factor 4 maal het basistarief.
3. Het geschil
in conventie
3.1. Praxisgemeinschaft vordert samengevat - veroordeling van [B] tot betaling van EUR 9.568,47, vermeerderd met rente en kosten.
3.2. Praxisgemeinschaft legt aan haar vordering het volgende ten grondslag. Zij heeft in opdracht en voor rekening van [B] op 26 juli 2005 en 23 september 2005 tandheelkundige werkzaamheden verricht aan het gebit van [B]. Op 26 januari 2006 heeft Praxisgemeinschaft hiervoor een factuur aan [B] verzonden ad EUR 7.813,29, welke [B] ten onrechte onbetaald heeft gelaten.
3.3. [B] voert verweer. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
in voorwaardelijke reconventie
3.4. Onder de voorwaarde dat de rechtbank [B] in conventie veroordeelt tot betaling van enig bedrag, vordert [B] samengevat - veroordeling van Praxisgemeinschaft tot betaling van EUR 9.568,47, vermeerderd met rente en kosten.
3.5. Praxisgemeinschaft voert verweer. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
4. De beoordeling
In conventie en in voorwaardelijke reconventie
Bevoegdheid en toepasselijk recht
4.1. Op grond van het bepaalde in artikel 2 van de Verordening (EG) Nr. 44/2001 van de Raad van de EU van 22 december 2000 betreffende de rechterlijke bevoegdheid, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken (EEX-Verordening) is de Nederlandse rechter bevoegd van de vordering kennis te nemen, omdat [B], die woonplaats heeft in Nederland, is opgeroepen voor het gerecht van de staat waarin hij woonplaats heeft.
4.2. Partijen stellen zich beiden op het standpunt dat op grond van artikel 4 van het Verdrag van 19 juni 1980 inzake het recht dat van toepassing is op verbintenissen uit overeenkomst (EVO-Verdrag), Duits recht dient te worden toegepast. Op grond van dit artikel dient het recht te worden toegepast van het land waarmee de overeenkomst het nauwst is verbonden. Nu de kenmerkende prestatie van de overeenkomst in Duitsland heeft plaatsgevonden, wordt daarmee de overeenkomst vermoed het nauwst te zijn verbonden met Duitsland. De rechtbank is met partijen van oordeel dat Duits recht dient te worden toegepast.
In conventie
4.3. [B] voert als meest verstrekkende verweer dat de overeenkomst tussen Praxisgemeinschaft en [B] nietig is, omdat deze niet aan de wettelijke vormvereisten, waaronder een door beide partijen ondertekende schriftelijke overeenkomst, voldoet als bepaald in paragraaf 2 van de Gebührenordnung für Zahnärzte van de Bundeszahnärztekammer (hierna GOZ) juncto paragrafen 125 en 126 Bürgerliches Gesetzbuch (hierna BGB).
Praxisgemeinschaft heeft gesteld dat zij met het door haar opgestelde Heil- und Kostenplan (hierna HKP), dat op 27 juli 2005 aan [B] zou zijn toegezonden, heeft voldaan aan de wettelijke vereisten. Het HKP voldoet aan de informatievereisten ten aanzien van de werkzaamheden en tarieven en doordat het HKP met [B] is besproken en aan hem is toegezonden, is hij akkoord gegaan met de behandeling op 23 september 2005, aldus Praxisgemeinschaft.
De rechtbank is van oordeel dat de overeenkomst tussen partijen nietig is bij gebreke van een door beide partijen ondertekende overeenkomst. Voormelde bepalingen van het GOZ en het BGB bepalen op straffe van nietigheid, dat, indien het tarief dat in rekening wordt gebracht meer dan 3,5 maal het basistarief bedraagt, de overeenkomst, naast een aantal andere vereisten, schriftelijk moet zijn vastgelegd en door beide partijen moet zijn ondertekend. Gesteld noch gebleken is dat het HKP, dat blijkens de stellingen van Praxisgemeinschaft als de schriftelijke overeenkomst moet worden aangemerkt als bedoeld in voormelde bepalingen van het GOZ en BGB, ondertekend is door beide partijen. Daarmee is niet komen vast te staan dat de overeenkomst overeenkomstig de wettelijke vormvereisten is gesloten zodat geen rechtsgeldige overeenkomst tot stand is gekomen.
Een andere grondslag voor de betalingsverplichting van [B] is door Praxisgemeinschaft niet gesteld. De vorderingen van Praxisgemeinschaft zullen dan ook worden afgewezen. De overige door [B] gevoerde verweren behoeven geen bespreking meer.
4.4. Nu Praxisgemeinschaft ten aanzien van [B] in het ongelijk is gesteld, dient zij de proceskosten van [B] te betalen. De kosten aan de zijde van [B] worden begroot op:
Vast recht EUR 313
Salaris 384 (1 x (tarief I) € 384)
Totaal EUR 697
in voorwaardelijke reconventie
4.5. Nu [B] in conventie niet wordt veroordeeld tot betaling van enig bedrag, is de door hem geformuleerde voorwaarde niet vervuld. De reconventie wordt dan ook geacht niet te zijn ingesteld en de rechtbank komt niet toe aan een beoordeling van de reconventionele vordering.
5. De beslissing
De rechtbank
In conventie
5.1. wijst het gevorderde af;
5.2. veroordeelt Praxisgemeinschaft te betalen aan [B] een bedrag van € 697;
5.3. verklaart deze betalingsveroordeling uitvoerbaar bij voorraad;
In voorwaardelijke reconventie
5.4. verstaat dat de reconventie niet is ingesteld.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.B.M. Wijnveldt en in het openbaar uitgesproken op 10 februari 2010.?