ECLI:NL:RBAMS:2010:BM8106

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
19 februari 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
13. 497794-09 RK nummer: 19/6675
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Overlevering van een Letse verdachte in verband met moord en doodslag

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 19 februari 2010 uitspraak gedaan over de overlevering van een Letse verdachte op basis van een Europees aanhoudingsbevel (EAB). De rechtbank heeft de vordering tot overlevering behandeld, die was ingediend door de officier van justitie op 30 november 2009. Het EAB was uitgevaardigd door de Letse autoriteiten en betrof een strafrechtelijk onderzoek naar de verdachte, die wordt verdacht van moord en doodslag, zware mishandeling. De rechtbank heeft in haar beoordeling aandacht besteed aan de vraag of de doodstraf in Letland kan worden opgelegd, aangezien het EAB vermeldde dat de toepasselijke straf mogelijk de doodstraf zou zijn. De Letse autoriteiten hebben echter bevestigd dat de doodstraf in Letland is afgeschaft sinds de ratificatie van Protocol 6 van het EVRM in 1999. Dit leidde de rechtbank tot de conclusie dat de overlevering kon worden toegestaan, omdat aan alle eisen van de Overleveringswet (OLW) was voldaan. De rechtbank heeft de overlevering goedgekeurd, waarbij zij opmerkte dat er geen gewoon rechtsmiddel openstaat tegen deze uitspraak. De zaak benadrukt de samenwerking tussen de Nederlandse en Letse justitie in het kader van internationale rechtshulp en de waarborgen die zijn ingebouwd om te voorkomen dat een verdachte aan een onmenselijke straf wordt onderworpen.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM
INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER
Parketnummer: 13. 497794-09
RK nummer: 19/6675
Datum uitspraak: 19 februari 2010
UITSPRAAK
op de vordering ex artikel 23 van de Overleveringswet (OLW), ingediend door de officier van justitie bij deze rechtbank. Deze vordering dateert van 30 november 2009 en strekt onder meer tot het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB), uitgevaardigd op
14 september 2009 door de Prosecutor van de Prosecutor General Office of the Republic of Latvia (Letland). Dit bevel betreft de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon]
geboren te [geboorteplaats] (Letland) op [geboortedatum] 1965,
verblijvende op het adres [adres],
thans gedetineerd in de penitentiaire inrichting Utrecht locatie Nieuwersluis te Nieuwersluis,
hierna te noemen de opgeëiste persoon.
1. Procesgang
De vordering is behandeld op de openbare zitting van 19 januari 2010. Daarbij zijn de officier van justitie, de opgeëiste persoon en haar raadsman, mr. C.M.P. Jongsma, advocaat te Rotterdam, gehoord. De opgeëiste persoon is bijgestaan door een tolk in de Russische taal.
De rechtbank heeft op die zitting de termijn genoemd in artikel 22, eerste lid, van de OLW op grond van het bepaalde in artikel 22, derde lid, van de OLW met 30 dagen verlengd.
Op 22 januari 2010 heeft de rechtbank een tussenuitspraak gewezen, waarin zij de officier van justitie in de gelegenheid heeft gesteld een vraag te stellen aan de Letse justitiële autoriteit. De uitspraak van 22 januari 2010 wordt in deze uitspraak als herhaald en ingelast beschouwd en is als bijlage aan deze uitspraak gehecht.
Op 5 februari 2010 zijn ter zitting de officier van justitie en de opgeëiste persoon opnieuw gehoord. De opgeëiste persoon is ook nu bijgestaan door een tolk in de Russische taal. De raadsman mr. C.M.P. Jongsma is niet verschenen, maar mr. M.K. Rack, advocaat te Amsterdam en raadsman van de eveneens opgeëiste zoon van de opgeeiste persoon, heeft namens mr. Jongsma het woord gevoerd.
2. Grondslag en inhoud van het EAB
Aan het EAB ligt een Decision of the Judge of Riga City Ziemeli District Court on applying of security measure van 4 september 2009 ten grondslag.
Het EAB houdt het verzoek in om overlevering ten behoeve van een door de justitiële autoriteiten van de uitvaardigende staat ingesteld strafrechtelijk onderzoek. Dit onderzoek betreft het vermoeden dat de opgeëiste persoon zich schuldig heeft gemaakt aan een naar het recht van Letland strafbaar feit.
Dit feit is omschreven in onderdeel e) van het EAB, waarvan een door de griffier gewaarmerkte fotokopie als bijlage aan deze uitspraak is gehecht.
3. Identiteit van de opgeëiste persoon
De opgeëiste persoon heeft ter zitting verklaard dat de bovenvermelde personalia juist zijn en dat zij niet de Nederlandse, maar de Letse nationaliteit heeft.
4. Strafbaarheid, feiten vermeld op bijlage 1 bij de OLW
De uitvaardigende justitiële autoriteit heeft het feit aangeduid als feit waarvoor het vereiste van toetsing van dubbele strafbaarheid niet geldt.
Uitgaande van de in rubriek e) van het EAB vermelde gegevens heeft zij in redelijkheid tot dat oordeel kunnen komen. Het feit valt onder nummer 14 op bijlage 1 bij de OLW, te weten:
moord en doodslag, zware mishandeling.
Volgens de in rubriek c) van het EAB vermelde gegevens is op dit feit naar het recht van Letland een vrijheidsstraf met een maximum van ten minste drie jaren gesteld.
5. Artikel 11 van de OLW
De rechtbank heeft in haar uitspraak van 22 januari 2010 overwogen dat uit de strafbepaling zoals weergegeven in onderdeel e) van het EAB afgeleid kan worden dat voor het feit waarvoor de overlevering wordt gevraagd in Letland de doodstraf opgelegd kan worden en op basis hiervan achtte de rechtbank het gerechtvaardigd en noodzakelijk dat de uitvaardigende justitiële autoriteit antwoord zou geven op de vraag of ingevolge het Letse strafrecht de doodstraf kan worden opgelegd.
Bij schrijven van 25 januari 2010 heeft de Prosecutor of the International Co-operation Division van de Prosecutor General’s Office of the Republic of Latvia het volgende geantwoord:
“ …that sanction of the Article 118 of the Criminal Law of Latvia indeed provides for the death penalty as well, but the death penalty is not applicable in the Republic of Latvia since November 5, 1998. Also the Part 2, Article 37 of the Criminal Law of Latvia provides for that death penalty for murder in especially aggravating circumstances shall be applicable only if such crime is committed in a war time. On April 15, 1999 the death penalty in time of peace was abolished by ratifying Protocol No. 6 to the European Convention on Human Rights. From abovementioned follows that in the Republic of Latvia the death penalty can not be imposed on [persoon 1] and [opgeëiste persoon] for the criminal offence incriminated to them.”
De raadsman van de opgeëiste persoon heeft aangevoerd dat dit antwoord niet geheel de vrees wegneemt dat de doodstraf toch kan worden opgelegd omdat er een voorbehoud wordt gemaakt voor oorlogstijd en dat uit de media blijkt dat het in Letland niet altijd vrede is. Gelet hierop persisteert de raadsman bij zijn beroep op artikel 11 van de OLW.
De rechtbank verwerpt dit verweer, nu in het antwoord van de Letse autoriteiten staat dat de doodstraf in Letland is afgeschaft en dat daaruit voortvloeit dat de doodstraf niet kan worden opgelegd aan de opgeeiste persoon voor de feiten waarvan zij wordt verdacht.
6. Slotsom
Nu ten aanzien van de feiten waarvoor de overlevering wordt gevraagd is vastgesteld dat aan alle eisen is voldaan die de OLW daaraan stelt, dient de overlevering te worden toegestaan.
7. Toepasselijke wetsbepalingen
Artikelen 2, 5, 7, 11 van de OLW.
8. Beslissing
STAAT TOE de overlevering van [opgeëiste persoon], aan de Prosecutor van de Prosecutor General Office of the Republic of Latvia (Letland) ten behoeve van het in Letland tegen haar gerichte strafrechtelijk onderzoek naar het feit waarvoor haar overlevering wordt verzocht.
Aldus gedaan door
mr. M.M. van der Nat, voorzitter,
mrs. W.H. van Benthem en I.V. Ottens, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. D. Smeets, griffier,
en uitgesproken ter openbare zitting van 19 februari 2010.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, van de OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.
C