RECHTBANK AMSTERDAM
INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER
Parketnummer: 13. 497794-09
RK nummer: 19/6675
Datum uitspraak: 22 januari 2010
op de vordering ex artikel 23 van de Overleveringswet (OLW), ingediend door de officier van justitie bij deze rechtbank. Deze vordering dateert van 30 november 2009 en strekt onder meer tot het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB), uitgevaardigd op
14 september 2009 door de Prosecutor General Office of the Republic of Latvia (Letland). Dit bevel betreft de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon]
geboren te [woonplaats] (Letland) op [geboortedatum] 1965,
verblijvende op het adres [adres],
thans gedetineerd in de penitentiaire inrichting Utrecht locatie Nieuwersluis te Nieuwersluis,
hierna te noemen de opgeëiste persoon.
De vordering is behandeld op de openbare zitting van 19 januari 2010. Daarbij zijn de officier van justitie, de opgeëiste persoon en haar raadsman, mr. C.M.P. Jongsma, advocaat te Rotterdam, gehoord. De opgeëiste persoon is bijgestaan door een tolk in de Russische taal.
De rechtbank heeft op die zitting de termijn genoemd in artikel 22, eerste lid, van de OLW op grond van het bepaalde in artikel 22, derde lid, van de OLW met 30 dagen verlengd. De reden daarvoor is gelegen in de omstandigheid dat het zittingsrooster van de rechtbank dusdanig vol is dat zij niet binnen de termijn van 60 dagen uitspraak zal kunnen doen.
2. Grondslag en inhoud van het EAB
Aan het EAB ligt een Decision of the Judge of Riga City Ziemeli District Court on applying of security measure (met nummer 11092108409) van 4 september 2009 ten grondslag.
Het EAB houdt het verzoek in om overlevering ten behoeve van een door de justitiële autoriteiten van de uitvaardigende staat ingesteld strafrechtelijk onderzoek. Dit onderzoek betreft het vermoeden dat de opgeëiste persoon zich schuldig heeft gemaakt aan een naar het recht van Letland strafbaar feit.
Dit feit is omschreven in onderdeel e) van het EAB, waarvan een door de griffier gewaarmerkte fotokopie als bijlage aan deze uitspraak is gehecht.
3. Identiteit van de opgeëiste persoon
De opgeëiste persoon heeft ter zitting verklaard dat de bovenvermelde personalia juist zijn en dat zij niet de Nederlandse, maar de Letse nationaliteit heeft.
Feiten vermeld op bijlage 1 bij de OLW
De uitvaardigende justitiële autoriteit heeft het feit aangeduid als feit waarvoor het vereiste van toetsing van dubbele strafbaarheid niet geldt.
Uitgaande van de in rubriek e) van het EAB vermelde gegevens heeft zij in redelijkheid tot dat oordeel kunnen komen. Het feit valt onder nummer 14 op bijlage 1 bij de OLW, te weten:
moord en doodslag, zware mishandeling.
Volgens de in rubriek c) van het EAB vermelde gegevens is op deze feiten naar het recht van Letland een vrijheidsstraf met een maximum van ten minste drie jaren gesteld.
De opgeëiste persoon heeft verklaard niet schuldig te zijn aan het feit. Zij heeft dit echter tijdens het verhoor ter zitting niet kunnen aantonen.
De onschuldbewering kan dan ook niet leiden tot weigering van de overlevering.
6. Overig verweer; artikel 11 van de OLW
De raadsman van de opgeëiste persoon heeft aangevoerd dat de overlevering in strijd is met artikel 11 van de OLW en derhalve geweigerd dient te worden. Er is sprake van dreiging van een flagrante schending van de fundamentele rechten van de betrokken persoon nu zowel in het Schengen Informatie Systeem als in het EAB is opgenomen dat de maximumstraf de doodstraf is. Op pagina 2 van het EAB staat “the applicable sentence is life imprisonment, or deprivation of liberty for a term of not less than fifteen years and not exceeding twenty years and police supervision for a term not exceeding three years and confiscating of property, or the death penalty.”
Gelet op het feitencomplex en de strafbepaling in het EAB waaruit blijkt dat indien er twee of meer personen zijn vermoord of indien de moord is gepleegd door een georganiseerde groep de doodstraf de toepasselijke straf kan zijn, is de vrees dat de opgeëiste persoon daadwerkelijk de doodstaf opgelegd krijgt niet ongegrond.
Nederland is op grond van het Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) verplicht zich te onthouden van handelingen die tot gevolg kunnen hebben dat iemand die onder zijn rechtsmacht ressorteert aan de doodstraf wordt blootgesteld, ook als die straf elders wordt opgelegd of voltrokken. Verwezen wordt naar het arrest van de Hoge Raad van 30 maart 1990 inzake Short (NJ 1991/249). Uit het door het Europese Hof voor de rechten van de mens gewezen arrest Soering van 7 juli 1989 (NJ 1990/158) volgt dat op Nederland als aangezochte Staat ingevolge artikel 1 van het EVRM de rechtsplicht rust te verzekeren dat de in het EVRM gegarandeerde rechten op Nederlands grondgebied tot gelding kunnen worden gebracht. De Letse autoriteiten hebben in het EAB geen garantie opgenomen dat de doodstraf niet zal worden opgelegd dan wel niet zal worden voltrokken.
Subsidiair heeft de raadsman verzocht om aanhouding teneinde harde garanties te vragen bij de Letse autoriteiten dat de doodstraf niet opgelegd dan wel geëxecuteerd zal worden.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat Letland een lidstaat is van de Europese Unie (EU). De doodstraf is binnen de EU afgeschaft. Letland had niet kunnen toetreden indien de doodstraf nog als straf werd gehanteerd. De officier van justitie concludeert dat er sprake moet zijn van een vergissing.
Subsidiair stelt de officier van justitie zich op het standpunt dat er geen aanleiding is om garanties te vragen van de Letse autoriteiten. Indien de rechtbank nadere informatie wenst, zou zij zich moeten beperken tot de vraag of hetgeen gesteld is over de doodstraf berust op een vergissing.
Voor het overige bestaan er geen beletselen om de opgeëiste persoon over te leveren, aldus de officier van justitie.
De rechtbank heeft naar aanleiding van de behandeling ter zitting beraadslaagd en besloten dat
het onderzoek niet volledig is geweest.
Daartoe wordt het volgende overwogen.
Uit de strafbepaling zoals weergegeven in onderdeel e) van het EAB leidt de rechtbank af dat voor het feit waarvoor de overlevering wordt gevraagd in Letland de doodstraf opgelegd kan worden. De rechtbank heeft kennis genomen van het Zesde Protocol bij het EVRM inzake de afschaffing van de doodstraf van 28 april 1983 en het Dertiende Protocol bij het EVRM inzake de afschaffing van de doodstraf onder alle omstandigheden van 3 mei 2005, de pre-ambule (in het bijzonder overweging 13) van het kaderbesluit van de Raad van de Europese Unie betreffende het europees aanhoudingsbevel en de procedures van overlevering tussen de lidstaten van de Europese Unie van 13 juni 2002 en artikel twee van het Handvest van de Grondrechten van de Europese Unie (2000/C 364/01) en op basis hiervan acht de rechtbank gerechtvaardigd en noodzakelijk dat de uitvaardigende justitiële autoriteit de volgende vraag zal beantwoorden:
Kan ingevolge het Letse strafrecht de doodstraf worden opgelegd?
De rechtbank overweegt dat indien de Letse autoriteiten bovenstaande vraag positief beantwoorden overlevering eerst zal kunnen worden toegestaan nadat de Letse autoriteiten de garantie afgeven dat de doodstraf niet zal worden opgelegd.
De rechtbank heropent en schorst het onderzoek ter zitting voor onbepaalde tijd teneinde de officier van justitie in de gelegenheid te stellen de onder 7 genoemde vraag ter beantwoording voor te leggen aan de uitvaardigende justitiële autoriteit.
Beveelt de oproeping van de opgeëiste persoon en haar raadsman tegen een nader te bepalen dag en tijdstip.
Beveelt de oproeping van een tolk voor de Russische taal tegen een nader te bepalen dag en tijdstip.
Beveelt dat de zaak opnieuw op een zitting van mr. J.H.J. Evers wordt aangebracht.
Aldus gedaan door
mr. J.H.J. Evers, voorzitter,
mrs. A.D. Belcheva en W.H. van Benthem, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. M. van der Aar, griffier,
en uitgesproken ter openbare zitting van 22 januari 2010.
De oudste en de jongste rechter zijn buiten staat deze uitspraak te ondertekenen.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, van de OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.