ECLI:NL:RBAMS:2010:BM7559

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
12 april 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
CV 09-42706
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verstekvonnis en verzet in huurgeschil met betrekking tot huurovereenkomst en borgsom

In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Amsterdam op 12 april 2010, is een verstekvonnis gewezen tegen meerdere gedaagden in een huurgeschil. De zaak betreft een verzetprocedure waarin de opposant, vertegenwoordigd door mr. R.A. van Heijningen, de vernietiging van het verstekvonnis vordert. Dit verstekvonnis, dat op 21 september 2009 is gewezen, veroordeelde de opposant en een medehuurder tot betaling van een bedrag van € 4.565,49, bestaande uit huurachterstand en niet-betaalde rekeningen voor internetdiensten. De opposant stelt dat hij de huur over april 2008 heeft betaald en dat de borgsom van € 1.550,00 met de huur voor februari 2009 is verrekend. De geopposeerde, die in persoon procedeert, betwist deze stellingen en stelt dat de huurders de woning in slechte staat hebben achtergelaten, waardoor de borgsom niet kan worden teruggegeven.

De kantonrechter oordeelt dat de huur bij vooruitbetaling verschuldigd is en dat de opposant niet kan aantonen dat de huur over april 2008 niet verschuldigd was. De rechter wijst erop dat de dagvaarding tegen een van de gedaagden, [persoon 2], nietig is, omdat deze niet op het juiste adres is betekend. Dit leidt tot de ambtshalve vernietiging van het verstekvonnis tegen deze gedaagde. De rechter besluit dat het zinvol is dat partijen persoonlijk verschijnen om nadere inlichtingen te geven en om de mogelijkheid van een schikking te onderzoeken. De zaak wordt verwezen naar een rolzitting voor het bepalen van een datum voor de comparitie, waarbij partijen worden verzocht om relevante stukken tijdig in te dienen.

De beslissing van de kantonrechter wordt aangehouden, en partijen worden gelast om op 26 april 2010 in persoon te verschijnen. De rechter houdt iedere verdere beslissing aan totdat de comparitie heeft plaatsgevonden.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM
SECTOR KANTON - LOCATIE AMSTERDAM
Kenmerk : CV 09-42706
Datum : 12 april 2010
178
Vonnis van de kantonrechter te Amsterdam in de zaak van:
[opposant]
wonende te [woonplaats]
opposant
gemachtigde: mr. R.A. van Heijningen
t e g e n:
[geopposeerde]
wonende te [adres]
geopposeerde
procederende in persoon
VERLOOP VAN DE PROCEDURE
Op 21 september 2009 is tegen [opposant] een verstekvonnis gewezen.
Tegen dat vonnis is [opposant] in verzet gekomen.
De volgende processtukken zijn ingediend:
- de dagvaarding van 26 november 2009 overeenkomstig welke [opposant] in verzet is gekomen met bewijsstukken
- de conclusie van antwoord in het verzet van [geopposeerde] met bewijsstukken
- de conclusie van repliek van [opposant].
Daarna is vonnis bepaald.
GRONDEN VAN DE BESLISSING
Feiten
1. Als gesteld en onvoldoende weersproken, mede blijkend uit de inzoverre niet (voldoende) weersproken inhoud van de overgelegde bewijsstukken, staat vast:
1.1. Tussen [geopposeerde] als verhuurster en [persoon 1], [persoon 2] en [opposant] heeft een huurovereenkomst bestaan met betrekking tot de woning aan de [adres] te [woonplaats]. De huur is ingegaan op 1 maart 2008 en heeft geduurd tot en met februari 2009. De huurders hebben na afloop van de huur de woning daadwerkelijk verlaten.
1.2. De bij schriftelijke, door alle onder 1 genoemde personen ondertekende, huurovereenkomst overeengekomen vergoeding bedroeg € 1.600,00, te weten € 1.050,00 aan kale huur, € 300,00 aan voorschot op de vergoeding voor bijkomende leveringen en diensten en € 250,00 voor stoffering. De huurovereenkomst bepaalt dat het totale bedrag voor iedere huurtermijn bij vooruitbetaling is verschuldigd, steeds te voldoen vóór of op de eerste dag van de termijn waarop de betaling betrekking heeft. In de huurovereenkomst is een waarborgsom van € 1.550,00 overeengekomen. Deze is door de huurders betaald.
1.3. Artikel 14 van de schriftelijke huurovereenkomst luidt als volgt: De waarborgsom kan nimmer worden beschouwd als laatste maand huur.
Vordering en verweer
2. In deze verzetprocedure vordert [opposant] vernietiging van bovengenoemd verstekvonnis met ontzegging van de oorspronkelijke vordering aan [geopposeerde]. Bij het verstekvonnis van 21 september 2009 zijn [persoon 2] en [opposant]i hoofdelijk veroordeeld tot betaling van een bedrag van € 4.565,49, vermeerderd met rente. Dit bedrag bestaat blijkens de oorspronkelijke dagvaarding met bijlagen uit een bedrag van € 4.160,00 aan huurachterstand en € 405,49 aan niet betaalde rekeningen voor internetdiensten.
3. Ter onderbouwing van zijn vordering in verzet stelt [opposant] dat hij de kennelijk door [geopposeerde] gevorderde huur over april 2008 heeft betaald. [geopposeerde] heeft in februari 2009 de huurwoning gecontroleerd en ingestemd met verrekening van de borg van € 1.550,00 met de huur voor februari 2009. Voorts is er door [opposant] een bedrag van € 3.194,51 teveel betaald aan geleverde diensten. Al met al heeft [opposant] nog iets van [geopposeerde] te vorderen, aldus [opposant].
4. [geopposeerde] blijft bij haar oorspronkelijke vordering en voert nog aan dat de huurders de woning vuil en beschadigd hebben achtergelaten, zodat er geen sprake kan zijn van teruggave van de borgsom.
5. Volgens [opposant] volgt uit de wijze van toelichten van de vordering in de oorspronkelijke dagvaarding - in het lichaam van de dagvaarding staat vermeld dat de vordering betrekking heeft op onder meer de periode 1 april tot en met 1 mei 2008 - dat huur over de maand april 2008 wordt gevorderd en niet over mei 2008. [opposant] wijst er vervolgens op dat hij de huur over april 2008 heeft betaald en dat dit ook uit de bij de oorspronkelijke dagvaarding gevoegde specificatie blijkt.
Beoordeling
6. De huur is krachtens huurovereenkomst bij vooruitbetaling, uiterlijk op de eerste van de maand, verschuldigd. Dat betekent dat op 1 mei 2008 de huur over mei 2008 opeisbaar is geworden. Het standpunt van [opposant] dat [geopposeerde] met de onder 5 weergegeven formulering de huur over april en niet die over mei 2008 heeft gevorderd wordt mitsdien onjuist geoordeeld. Het daarop voortbouwende verweer dat de maand april 2008 is betaald, levert dus allleen al daarom in deze zaak geen steekhoudend verweer op tegen (een deel van) de vordering. De huur over mei 2008 maakt dus onderdeel uit van de vordering. [opposant] mag zich nog uitlaten over de betaling van deze maandtermijn.
7. Naar wordt begrepen wil [opposant] de vordering verrekenen met een bedrag van € 3.194,51 aan teveel betaalde kosten voor geleverde diensten. [opposant] laat zich daarbij niet uit over de vraag waarom hij in geval van een eventueel door [geopposeerde] terug te betalen bedrag aan kosten voor geleverde diensten recht zou kunnen doen gelden op het gehele terug te betalen bedrag, dit gelet op het feit dat er drie huurders in het spel waren.
8. Uit de conclusies van [geopposeerde] blijkt dat deze zich op het standpunt stelt dat de kosten voor geleverde diensten veel hoger waren dan [opposant] veronderstelt. Dat betekent dat zij de tegenvordering op dit punt lijkt te betwisten. Verrekening met een betwiste tegenvordering stuit op processuele problemen. [opposant] heeft binnen de onderhavige procedure geen zelfstandige tegenvordering ingesteld, waardoor die problemen zouden kunnen worden omzeild.
9. [opposant] betwist niet dat de huur over februari 2009 (de laatste maand van de huurperiode) niet is betaald. Hij stelt echter dat de huur over deze maand met instemming van [geopposeerde] is verrekend met de borgsom. Uit de conclusies van [geopposeerde] blijkt evenwel genoegzaam dat deze zich op het standpunt stelt de borgsom met door de huurders aangerichte schade etc. te mogen verrekenen wat met zich meebrengt dat zij betwist gehouden te zijn te borgsom terug te betalen en daarmee dus ook geacht moet worden te betwisten dat zij heeft ingestemd met verrekening van de borgsom met de huur over februari 2009. Dat betekent weer dat ook in dit verrekeningsberoep van [opposant] er sprake is van verrekening van een deel van de vordering met een door [geopposeerde] betwiste tegenvordering, hetgeen ook hier op processuele problemen stuit. Voorts verschillen partijen over de staat van oplevering. Daarbij is thans niet duidelijk of er bij aanvang een beschrijving van het verhuurde is opgemaakt als bedoeld in artikel 7:224 BW.
10. Overeengekomen is een huurprijs, inclusief geleverde diensten en stoffering, van € 1.600,00 per maand. Uit de specificatie van de vordering blijkt dat [geopposeerde] uitgaat van een bedrag van € 1.650,00. [geopposeerde] stelt dat het verschil betrekking heeft op door de huurders te betalen kosten voor internet. Uit niets blijkt echter dat er een aparte overeenkomst is gesloten, houdende betaling van een apart bedrag per maand voor internetdiensten. Bovendien spoort deze stellingname niet met het feit dat de hoofdsom naast de achterstand aan bruto huur ook nog een bedrag van € 405,49 voor achterstallige rekeningen voor internetdiensten bevat.
11. Bij oorspronkelijke dagvaarding heeft [geopposeerde] een specificatie van de gestelde huurachterstand gegeven. Zij komt hierbij uit op € 4.160,00. Na vermeerdering met de hierboven genoemde vordering internetdiensten komt zij op de gevorderde hoofdsom van € 4.565,49. Bij repliek in oppositie geeft [geopposeerde] een heel andere specificatie van de vordering. Nu [geopposeerde] bij die conclusie haar eis niet heeft gewijzigd is niet duidelijk wat zij met deze nieuwe specificatie heeft beoogd.
12. Door het verzet wordt het geding heropend. Daarbij gelden geen beperkingen. Dat betekent in dat nieuw gebleken feiten ook van invloed kunnen zijn op de positie van een niet in het geding verschenen gedaagde. In casu is de oorspronkelijke dagvaarding behalve tegen [opposant] ook tegen [persoon 2] gericht, die tot op heden niet in het geding is verschenen. [persoon 2] is op 28 augustus 2009 niet in persoon gedagvaard op het adres van het gehuurde. Naar thans in verzet vaststaat, is het gehuurde evenwel reeds eind februari 2009 door de huurders, waaronder [persoon 2], verlaten en ter beschikking van [geopposeerde] gesteld.
13. Uitgangspunt bij het wettelijk systeem van dagvaarden is dat de dagvaarding de persoon bereikt tegen wie zij is uitgebracht. De wet geeft in het geval van een natuurlijk persoon aan dit uitgangspunt vorm door bij wijze van hoofdregel de eis te stellen dat de dagvaarding wordt betekend aan die persoon zelf, dan wel aan zijn woon- of verblijfsadres. Een dagvaardende partij mag daarbij in beginsel afgaan op de van de te dagvaarden persoon bij de Gemeentelijke Basis Administratie (GBA) bekende gegevens. De betekenis van de inschrijvingsgegevens GBA gaat evenwel niet verder dan dat die gegevens dienen tot bewijs van de stelling dat een gedaagde op het dagvaardingsadres woonachtig is. Vanaf het moment dat het tegendeel bij de dagvaardende partij bekend is of zou behoren te zijn, vervalt de mogelijkheid rechtsgeldig op het inschrijvingsadres GBA te dagvaarden. Dit laatste geldt in het onderhavige geval nu [persoon 2] door [geopposeerde] is gedagvaard op het adres van een aan haar toebehorende huurwoning, nadat [persoon 2] deze huurwoning had verlaten en weer ter beschikking van [geopposeerde] had gesteld.
14. Uit het onder 12 en 13 overwogene volgt dat de dagvaarding tegen [persoon 2] alsnog nietig zal moeten worden verklaard hetgeen in het kader van de verzetprocedure tot een ambtshalve vernietiging van het verstekvonnis tegen hem zal leiden.
15. Alvorens verder te beslissen lijkt het zinvol dat partijen persoonlijk op een zitting komen om nadere inlichtingen te geven waarbij afhankelijk van het verloop tevens de mogelijkheid van een schikking zal worden onderzocht.
16. Aan partijen wordt verzocht stukken die voor de zaak van belang zijn, voor zover deze nog niet zijn overgelegd, waaronder van de zijde van [opposant] eventueel een betalingsbewijs voor de huur van de maand mei 2008, uiterlijk één week voor de comparitie aan de kantonrechter en de wederpartij toe te zenden.
17. Ter comparitie zullen in ieder geval de onder 6 tot en met 14 aan de orde gestelde punten aan de orde komen.
18. Thans wordt de zaak eerst verwezen naar een rolzitting van 14 dagen na heden voor het bepalen van een datum voor de comparitie. Partijen kunnen tot uiterlijk twee dagen voor deze rolzitting hun verhinderdata indienen voor de tweede helft van mei tot en met juni 2010. Nadat met inachtname van (eventueel) ingediende verhinderdata een datum voor de comparitie is bepaald, wordt daarvan alleen nog uitstel verleend wegens dringende redenen of in geval van een gezamenlijk verzoek.
19. Iedere verdere beslissing wordt aangehouden.
BESLISSING
De kantonrechter:
I. gelast partijen, [opposant] en [geopposeerde] in persoon te verschijnen ter terechtzitting van de kantonsector te Amsterdam in het gerechtsgebouw aan de Parnassusweg 220 te Amsterdam, op 26 april 2010;
II. verwijst de zaak naar de rolzitting van 26 april 2010 voor het bepalen van een datum voor de onder I bedoelde verschijning van partijen; staat partijen toe verhinderdata in te dienen als overwogen onder 18;
III. houdt iedere verdere beslissing aan.
Aldus gewezen door mr. E. Pennink, kantonrechter, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 12 april 2010 in tegenwoordigheid van de griffier.
De griffier De kantonrechter