vonnis
RECHTBANK AMSTERDAM
zaaknummer / rolnummer: 400916 / HA ZA 08-1716
het publiekrechtelijk lichaam
HOOGHEEMRAADSCHAP VAN SCHIELAND EN DE KRIMPENERWAARD,
gevestigd te Rotterdam,
eiser in conventie, verweerder in reconventie,
advocaat mr. P.N. van Regteren Altena,
[A],
wonende te --,
gedaagde in conventie, eiser in reconventie,
advocaat mr. J. Stam.
Partijen zullen hierna Schieland en [A] genoemd worden.
1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding, met producties;
- de conclusie van antwoord in conventie en van eis in reconventie, met producties;
- het tussenvonnis van 2 december 2009;
- de akte vermindering van eis in conventie tevens conclusie van antwoord in reconventie;
- het proces-verbaal van comparitie van 18 februari 2010.
1.2. Ten slotte is vonnis bepaald.
In conventie en in reconventie
2.1. In de periode van 24 september 2004 tot en met 6 oktober 2004 hebben verkiezingen van de leden van het Algemeen Bestuur van Schieland plaatsgevonden. Op de verkiezingen was het Zuid-Hollands Kiesreglement Waterschappen (hierna: het Kiesreglement) van toepassing.
2.2. Schieland telt ruim 560.000 kiesgerechtigden. Schieland is ingedeeld in twee kiesdistricten (Schieland en Krimpenerwaard) en heeft vier categorieën van belanghebbenden (gebouwd, ongebouwd, ingezetenen en bedrijfsgebouwd).
2.3. Het Kiesreglement luidt, voor zover hier van belang, als volgt:
Hoofdstuk 1 Algemene bepalingen
Artikel 2
1. Indien bij reglement het gebied van een waterschap voor een of meer categorieën van belanghebbenden is ingedeeld in kiesdistricten, vindt voor die categorie in ieder kiesdistrict afzonderlijke kandidaatstelling en stemming plaats.
(…)
Hoofdstuk 3 Het stembureau
Artikel 9
1. Voor de verkiezing van de leden van het Algemeen Bestuur stelt het Dagelijks Bestuur een stembureau in, bestaande uit vijf leden, van wie er één voorzitter en één plaatsvervangend voorzitter is.
(…)
Artikel 12
1. Het tijdstip en de plaats van de openbare zittingen van het stembureau worden tijdig door de voorzitter van het stembureau ter openbare kennis gebracht.
(...)
Artikel 13
1. Van de zittingen van het stembureau wordt proces-verbaal opgemaakt.
(…)
Hoofdstuk 4 De kandidaatstelling
Artikel 16
1. Per kandidaat wordt een opgave tot kandidaatstelling ingeleverd.
2. Een opgave tot kandidaatstelling is ondertekend door ten minste tien personen, niet zijnde de kandidaat, die bevoegd zijn tot kandidaatstelling.
3. De opgave tot kandidaatstelling vermeldt de naam, het adres, de woonplaats en de geboortedatum van de kandidaat en van de ondertekenaars.
(...)
Hoofdstuk 5 Het onderzoek en de openbaarmaking van de opgaven van de kandidaten
Artikel 20
1. Uiterlijk op de vierde werkdag na de dag van de kandidaatstelling, houdt het stembureau een zitting tot het onderzoeken van de opgaven tot kandidaatstelling.
2. Indien bij het onderzoek blijkt van een of meer van de volgende verzuimen, geeft het stembureau onverwijld (…) kennis aan degene die de opgave tot kandidaatstelling heeft ingeleverd:
(...)
b. dat de opgave tot kandidaatstelling niet is ondertekend door ten minste tien personen, die bevoegd zijn tot kandidaatstelling (…).
4. Uiterlijk op de derde werkdag na de in het eerste lid bedoelde zitting, kan degene die de opgave tot kandidaatstelling heeft ingeleverd, het verzuim of de verzuimen, in de kennisgeving aangeduid, herstellen (…).
Artikel 22
Op de vierde werkdag na de dag van de in artikel 20, eerste lid, bedoelde zitting beslist het stembureau in een openbare zitting over de geldigheid van de opgaven.
Artikel 23
Ongeldig is de opgave tot kandidaatstelling:
(…)
c. die niet is ondertekend door ten minste tien personen die bevoegd zijn tot kandidaatstelling (…).
Artikel 24
Zodra een beslissing als bedoeld in artikel 22 is genomen, maakt de voorzitter van het stembureau de opgaven van kandidaatstelling openbaar, door deze voor een ieder ter inzage te leggen op het kantoor van het waterschap. Van de terinzagelegging wordt openbaar kennisgegeven. (…)
Hoofdstuk 9 De toelating als lid van het Algemeen Bestuur
Artikel 53
1. Het Algemeen Bestuur onderzoekt de geloofsbrief en beslist of de benoemde als lid wordt toegelaten. Daarbij gaat het na, of de benoemde aan de vereisten voor het lidmaatschap voldoet en geen met het lidmaatschap onverenigbare betrekking vervult, en beslist het omtrent de geschillen welke met betrekking tot de geloofsbrief of de verkiezing zelf rijzen.
2. Het onderzoek van de geloofsbrief strekt zich niet uit tot de geldigheid van de opgaven tot kandidaatstelling.
(...)
Artikel 61
1. Indien het Algemeen Bestuur besluit tot niet-toelating van één of meer leden wegens de ongeldigheid van de stemming geeft de voorzitter van het waterschap, terstond nadat het besluit onherroepelijk is geworden, daarvan onverwijld kennis aan het Dagelijks Bestuur.
2. Zo spoedig mogelijk nadat deze kennisgeving is ontvangen, vindt een nieuwe stemming plaats en wordt de uitslag van de verkiezing opnieuw vastgesteld. (...)
2.4. Op 21 juni 2004 heeft [A] zich door middel van een opgave tot kandidaatstelling kandidaat gesteld voor het lidmaatschap van het Algemeen Bestuur van Schieland, categorie gebouwd, kiesdistrict Schieland.
2.5. Op 28 juni 2004 heeft het stembureau van Schieland geconstateerd dat de bij [A] opgave tot kandidaatstelling behorende verklaring “Ondersteuning kandidaatstelling” slechts door vijf personen (ondersteuners) was ondertekend, onder wie slechts één eigenaar van een gebouwde onroerende zaak. [A] is daarvan in kennis gesteld.
2.6. [A] heeft daarop een aanvullende, van handtekeningen voorziene lijst met dertien ondersteuners (allen eigenaar van een gebouwde onroerende zaak) ingediend. Het stembureau heeft vervolgens op 2 juli 2004 vastgesteld dat de kandidatuur van [A] aan de voorwaarden voldeed.
2.7. Op 14 september 2004 is Schieland door de projectleider waterschapsverkiezingen van het waterschap Brabantse Delta in kennis gesteld van het vermoeden dat in dat waterschap fraude was gepleegd met een aantal kandidaatstellingen doordat de handtekeningen van de ondersteuners niet (allemaal) door henzelf waren geplaatst. Een van de kandidaten op wie in dit verband een verdenking rustte was [A].
2.8. Schieland heeft naar aanleiding hiervan nader onderzoek ingesteld naar de kandidaatstelling van [A]. Dit onderzoek heeft opgeleverd dat in elk geval vijf van de veertien door [A] genoemde ondersteuners niet voor de kandidaatstelling van [A] hadden getekend.
2.9. Schieland heeft op 22 september 2004 een advertentie in vijf landelijke dagbladen geplaatst, waarin werd aangekondigd dat op 23 september 2004 tijdens een openbare vergadering van het stembureau nader onderzoek zou worden verricht naar de geldigheid van de kandidaatstelling van [A] en een andere persoon.
2.10. Op 23 september 2004 heeft het stembureau in een openbare zitting beraadslaagd over de kandidaatstelling van [A] en de bedoelde andere persoon. Het ter zake opgemaakte proces-verbaal, dat is geplaatst op de website van Schieland, luidt, voor zover hier van belang, als volgt:
Het stembureau heeft,
gelet op de artikelen 11, 13 en 23 van het Zuid-Hollands Waterschapskiesreglement, (...) een openbare zitting gehouden.
Ter zitting is het besluit van 2 juli 2004 tot geldigverklaring van twee op 22 juni 2004 ingeleverde kandidatenopgaven heroverwogen. Het betreft de opgaven van de heren [A], kandidaat gebouwd en (…).
Het stembureau heeft
VASTGESTELD
I. dat aan het stembureau medio september 2004 nieuwe feiten betreffende de ondersteuning van de twee genoemde kandidaten bekend zijn geworden
II. dat deze nieuwe feiten het stembureau noodzaken tot nader onderzoek van de opgaven van bovengenoemde kandidaten
III. dat op basis van dit onderzoek ter zitting is gebleken dat de opgaven niet zijn ondertekend door tenminste tien personen die bevoegd zijn tot kandidaatstelling
IV. dat als de nu bekende feiten tijdens de zitting van 2 juli 2004 het stembureau bekend zouden zijn geweest, de opgaven op grond van artikel 23, sub c, van het Zuid-Hollands Waterschapskiesreglement ongeldig verklaard zouden zijn
V. dat het het stembureau op grond van de artikelen 22, 23, 24 en 25 van het Zuid-Hollands Waterschapskiesreglement niet is toegestaan de opgaven ongeldig te verklaren, nu de kandidaatstellingsfase van de verkiezing reeds is afgesloten en de verkiezingsperiode op 24 september start
en
VERKLAART
VI. aangifte te doen van vermoedelijke valsheid in geschrifte.
2.11. Bij brief van 23 september 2004 heeft [A], voor zover hier van belang, aan (de projectleider bestuursverkiezing 2004 van) Schieland geschreven:
Gisteravond vernam ik van een journalist dat er twijfels waren ontstaan over mijn kandidaatstelling. In mijn mail van gister liet ik blijken dat ik dat jammer vond. Ik zal echter mijn verantwoordelijkheid nemen en ik geef toe dat ik onjuist heb gehandeld. Ik ben te ver doorgeschoten in het geen ik wilde bereiken en heb fouten gemaakt. (…)
Onze ideeën waren goed maar de uitvoering was verkeerd. Ik was als enige op de hoogte van de onrechtmatige uitvoering en verzoek dan ook alle schuld op mij te leggen. (…)
Ik ben verantwoordelijk voor de invulling van de formulieren van de kandidaatstelling (…). De formulieren zijn gevuld met mijn handschrift (…).
De ondersteuners (…) zijn verzameld op verschillende manieren. (…) Ik geef toe dat ik de enige ben die gegevens van originele lijsten heeft overgenomen op de lijsten die zijn ingediend.
Ik kreeg bij voorbeeld op station Voorschoten voor Rijnland kiesdistrict Zuid ondersteuningsverklaringen voor Waterschap Delfland of zelfs Schieland. De informatie van verschillende originele lijsten heb ik geplaatst op de kandidaatstellingsformulieren (…). Twee dagen voor de verspreiding van de stembiljetten werd geconstateerd dat de handtekeningen niet in alle gevallen zijn gezet door de persoon met de daarbij horende gegevens. Dat klopt want ik heb de gegevens van de originele lijsten overgenomen op de in juni ingediende kandidatenlijsten. Ik meen dat ik niet heb gehandeld naar de letter maar wel naar de geest en constateer met de onderhavige waterschappen dat dit handelen onjuist was en is. Achteraf kan ik slechts mijn excuses aanbieden aan iedereen waaraan ik dit zou moeten doen. Ik doe dit bij deze.
2.12. De stembiljetten zijn op 24 september 2004 aan de kiesgerechtigden van Schieland verstuurd.
2.13. [A] is vervolgens verkozen tot lid van het Algemeen Bestuur van Schieland.
2.14. Bij brief van 27 oktober 2004 heeft de commissie voor het onderzoek van de geloofsbrieven, voor zover hier van belang, aan het Algemeen Bestuur (dat in die brief ook wordt aangeduid als de verenigde vergadering) van Schieland geschreven:
Met betrekking tot het verloop van de verkiezingen in relatie tot de kandidatuur van de heer [A] (…) is het volgende gebleken.
In zijn vergadering van 2 juli 2004 heeft het stembureau de opgave tot kandidaatstelling van de heer [A] voor het algemeen bestuur van het hoogheemraadschap van Schieland en de Krimpenerwaard, overeenkomstig het bepaalde in artikel 22 van het Zuid-Hollands Waterschapskiesreglement, geldig verklaard. Artikel 53, tweede lid, van het Zuid-Hollands Waterschapskiesreglement bepaalt dat het onderzoek van de geloofsbrief zich niet uitstrekt tot de geldigheid van de kandidaatstelling. Dit neemt echter niet weg dat de verenigde vergadering, naar het oordeel van de commissie, acht dient te slaan op feiten en omstandigheden die nadien bekend zijn geworden en deze bij de besluiten over de toelating dient te betrekken.
Medio september 2004 zijn aan het stembureau nieuwe feiten betreffende de ondersteuning van zijn kandidatuur bekend geworden. Naar aanleiding daarvan is nader onderzoek verricht. Daaruit is gebleken dat de opgave niet was ondertekend door tenminste tien personen die bevoegd zijn tot ondersteuning van de kandidaatstelling. In de media heeft de heer [A] toegegeven handtekeningen “te hebben verwisseld”. Uit het onderzoek is echter ook het vermoeden gebleken dat er handtekeningen op de lijst staan van mensen die zeggen nooit een handtekening ter ondersteuning van een kandidaat voor de bestuursverkiezing bij een waterschap te hebben gezet. Wanneer de handtekeningen van deze personen niet worden meegeteld, voldoet de kandidaatstelling van de heer [A] niet aan de eis van tien bevoegde ondersteuners, welke eis is neergelegd in artikel 16 van het Zuid-Hollands Waterschapskiesreglement.
Indien de informatie betreffende de ondersteuning van de kandidatuur van de heer [A] voor 2 juli 2004 aan het stembureau bekend was geweest, zou zijn opgave tot kandidaatstelling zonder twijfel ongeldig zijn verklaard (artikel 23, onder c, Zuid-Hollands Waterschapskiesreglement). De heer [A] heeft derhalve zonder de aanwezigheid van voldoende rechtsgeldige ondersteuners aan de verkiezingen deelgenomen. Hij heeft daardoor willen en wetens inbreuk gemaakt op het democratisch beginsel dat alleen kandidaten, die aan de wettelijke vereisten voldoen verkiesbaar zijn. Het gevolg is geweest dat de verkiezingen een onregelmatig verloop hebben gekregen en de heer [A] dientengevolge, naar eerst achteraf moest worden vastgesteld, is gekozen zonder te beschikken over voldoende juiste handtekeningen.
Op grond van bovenstaande feiten, en mede uit het oogpunt van het algemeen belang van integer bestuur adviseert de commissie uw vergadering de heer [A] niet toe te laten als lid van de verenigde vergadering van Schieland en de Krimpenerwaard. Naar het oordeel van de commissie zou de verenigde vergadering handelen in strijd met het rechtsstatelijk beginsel van bestuurlijke integriteit, wanneer leden worden toegelaten die zich voor hun kandidaatstelling hebben bediend van vervalste handtekeningen. (...)
2.15. Op 27 oktober 2004 heeft het Algemeen Bestuur met overneming van de overwegingen van de commissie voor het onderzoek naar de geloofsbrieven het besluit genomen [A] niet als lid van het Algemeen Bestuur toe te laten.
2.16. [A] heeft tegen dit besluit beroep ingesteld bij de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: de Afdeling), die op 10 november 2004 uitspraak heeft gedaan. Die uitspraak, waarin [A] appellant wordt genoemd, luidt, voor zover hier van belang, als volgt:
2.1.4. Het stembureau heeft op 2 juli 2004 de kandidaatstelling van appellant goedgekeurd; tegen dit besluit is geen rechtsmiddel aangewend. Door aan de weigering appellant toe te laten ten grondslag te leggen dat diens kandidaatstelling ongeldig was, heeft de Verenigde Vergadering in strijd gehandeld met artikel 53, tweede lid, van het Kiesreglement. Dat het stembureau tijdens een openbare zitting op 23 september 2004 op basis van nieuw gebleken feiten heeft vastgesteld dat het de kandidaatstelling van appellant ten onrechte geldig heeft verklaard, maakt dat niet anders.
2.2. Het beroep is gegrond. Het besluit van 27 oktober 2004 dient te worden vernietigd. De Afdeling ziet aanleiding op hierna te melden wijze in de zaak te voorzien en te bepalen dat deze uitspraak in zoverre in de plaats treedt van het bestreden besluit. Daartoe wordt het volgende overwogen.
2.2.1. Blijkens het proces-verbaal van de openbare zitting van het stembureau op 23 september 2004 is medio die maand aan het stembureau bekend geworden dat de door appellant ingediende opgave tot kandidaatstelling niet is ondertekend door tenminste tien personen die bevoegd zijn tot ondersteuning daarvan, omdat, aldus het desbetreffende advies van de Commissie voor het onderzoek van de geloofsbrieven, appellant handtekeningen heeft verwisseld en handtekeningen op de lijst staan van mensen die te kennen hebben gegeven nooit een handtekening ter ondersteuning van een kandidaat voor de bestuursverkiezing bij een waterschap te hebben gezet.
Appellant heeft in een open brief van 24 september 2004 toegegeven dat hij ten aanzien van zijn kandidaatstelling onjuist heeft gehandeld. Dat ten aanzien van één of meer kandidaten onregelmatigheden waren geconstateerd, is al voor de verkiezingen in de publiciteit gekomen, echter zonder dat het in alle gevallen duidelijk was, welke kandidaat of kandidaten het betrof.
2.2.2. Blijkens het namens de Verenigde Vergadering ter zitting van de Afdeling gegeven toelichting heeft zij op basis van hetgeen haar gebleken is omtrent het verloop van de verkiezingen in Kiesdistrict Schieland voor de categorie gebouwd, onder meer geconstateerd dat niet kan worden uitgesloten dat niet alle kiesgerechtigden ten tijde van het uitbrengen van hun stem op de hoogte waren van de door het stembureau vastgestelde onregelmatigheden, noch dat de uitkomsten van het verrichte onderzoek en hetgeen daaromtrent op dat moment al dan niet bekend is geworden bij de kiesgerechtigden, bij hen tot verwarring heeft geleid.
Gesteld voor de vraag of die situatie het nemen van maatregelen vergde, heeft de Verenigde Vergadering blijkens de toelichting ter zitting uit een oogpunt van integere democratische bestuursvoering betekenis gehecht aan de aanspraak van de kiesgerechtigden om, nadat de verkiezingen hebben plaatsgevonden, niet alsnog in het ongewisse te geraken omtrent de rechtmatigheid van de kandidatenlijst, op basis waarvan zij hun kiesrecht hebben uitgeoefend. Dat de Verenigde Vergadering vervolgens heeft gekozen voor een maatregel die zich blijkens hetgeen hiervoor is overwogen niet verdraagt met artikel 53, tweede lid, van het Kiesreglement, doet aan de houdbaarheid in rechte van dit onderliggende oordeel niet af.
Uit het vorenstaande vloeit voort dat in het Kiesdistrict Schieland, categorie gebouwd, geen sprake is geweest van betrouwbare verkiezingen, waarbij het vrijelijk tot uitdrukking brengen van de wil van de kiezers was gewaarborgd. Gelet hierop en uitgaande van het oordeel van de Verenigde Vergadering dat in deze situatie niet berust mag worden, dient de stemming in het Kiesdistrict Schieland, categorie gebouwd, ongeldig te worden verklaard.
2.2.3. Ingevolge artikel 61 van het Kiesreglement vindt bij niet-toelating van één of meer leden wegens ongeldigheid van de stemming een nieuwe stemming plaats en wordt de uitslag van de verkiezing opnieuw vastgesteld. Deze nieuwe stemming vindt plaats op basis van dezelfde kandidatenlijsten als de eerste. Nu de ernstige risico’s voor verwarring en onzekerheid bij de kiesgerechtigden hun oorsprong vinden in hetgeen bekend is geworden omtrent de kandidaatstelling en bij enkele herstemming op basis van diezelfde kandidaatstelling zich derhalve vergelijkbare risico’s zullen voordoen, kan daarmee in dit geval niet worden volstaan. In dit bijzondere geval zullen in het Kiesdistrict Schieland voor de categorie gebouwd nieuwe verkiezingen moeten worden gehouden. In dit kader zal ook de kandidaatstellingsprocedure (...) opnieuw moeten worden doorlopen.
2.17. Bij de nieuwe verkiezingen heeft [A] zich opnieuw kandidaat gesteld. Hij is niet verkozen.
2.18. Ook bij de herhaalde nieuwe verkiezingen, gevolg van een uitspraak van de Afdeling van 28 juni 2005, is [A], die zich andermaal kandidaat had gesteld, niet verkozen.
3. Het geschil in conventie
Schieland vordert, na vermindering van eis, dat de rechtbank bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis [A] veroordeelt in de kosten van de procedure, de kosten van beslaglegging daaronder begrepen, met bepaling dat over de proceskosten de wettelijke rente verschuldigd zal zijn met ingang van veertien dagen na de datum van het vonnis.
4. Het geschil in reconventie
[A] vordert dat de rechtbank Schieland veroordeelt tot schadevergoeding op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet, met veroordeling van Schieland in de proceskosten.
In conventie en in reconventie
5.1. In conventie vorderde Schieland aanvankelijk veroordeling van [A] om aan Schieland te betalen EUR 135.504,20, te vermeerderen met wettelijke rente. Na de voldoening, onder protest, door [A] van EUR 150.000,00 heeft Schieland zijn eis verminderd. Inzet van het geding in reconventie is in de kern de terugbetaling, door Schieland aan [A], van dat laatste bedrag.
Aldus spitst het geschil zich zowel in conventie als in reconventie toe op de vraag of [A], zoals Schieland stelt en [A] betwist, als gevolg van de hem door Schieland verweten gedragingen EUR 150.000,00 aan Schieland verschuldigd was.
5.2.1. Schieland legt aan zijn bevestigende antwoord op die vraag, kort samengevat, het volgende ten grondslag.
[A] heeft onrechtmatig gehandeld jegens Schieland door willens en wetens (verkiezings)fraude te plegen. Als gevolg hiervan heeft Schieland schade geleden, die [A] dient te vergoeden. De schade bestaat uit de kosten van de nieuwe verkiezingen (zie hiervoor onder 2.17). Schieland houdt [A] uitdrukkelijk niet aansprakelijk voor de kosten van de herhaalde nieuwe verkiezingen (zie hiervoor onder 2.18).
Schieland licht zijn stellingen mede toe met citaten uit het arrest dat het gerechtshof te Amsterdam op 16 juni 2009 heeft gewezen in de zaak tussen [A] als appellant en het Hoogheemraadschap van Rijnland (hierna: Rijnland) als geïntimeerde. Met dat arrest heeft het gerechtshof het vonnis van de rechtbank Amsterdam van 8 augustus 2007 bekrachtigd en aldus – met de rechtbank – geoordeeld dat [A] aansprakelijk was voor de door Rijnland als gevolg van onrechtmatig handelen van [A] geleden schade. Die zaak is volgens Schieland op alle relevante onderdelen vergelijkbaar met de onderhavige zaak. Schieland tekent daarbij aan dat [A] beroep in cassatie tegen het bedoelde arrest heeft ingesteld.
5.2.2. [A] bestrijdt op zichzelf niet dat hij zich bij zijn kandidaatstelling niet aan de regels heeft gehouden en bestrijdt evenmin dat Schieland schade heeft geleden. [A] betoogt vooral dat die schade niet door hem is veroorzaakt, althans niet (volledig) aan hem kan worden toegerekend.
5.2.3. Op de nadere stellingen en verweren zal hierna nader worden ingegaan.
5.3.1. De rechtbank overweegt dat allereerst de vraag dient te worden beantwoord of Schieland langs privaatrechtelijke weg kosten verbonden aan de uitoefening van publieke taken op [A] kan verhalen.
5.3.2. Naar de Hoge Raad in zijn arrest van 11 december 1992 (LJN: ZC0788; Gemeente Vlissingen/[B]) heeft overwogen, dient de beantwoording van deze voorvraag te geschieden aan de hand van soortgelijke maatstaven als die welke zijn aanvaard in het arrest van de Hoge Raad van 26 januari 1990 (LJN: AC0965; Staat der Nederlanden/Windmill Holland). Wanneer de publiekrechtelijke regeling niet in beantwoording van de vraag voorziet, is beslissend of kostenverhaal via het privaatrecht die regeling op onaanvaardbare wijze doorkruist. Daarbij moet onder meer worden gelet op de inhoud en strekking van de regeling (die ook kan blijken uit haar geschiedenis), zulks mede in verband met de aard van de taak en de aard van de kosten. Van belang hierbij is dat, wanneer verhaal van kosten langs publiekrechtelijke weg is uitgesloten, zulks een belangrijke aanwijzing is dat verhaal van kosten langs privaatrechtelijke weg ook is uitgesloten.
5.3.3. Tegen deze achtergrond bezien, zijn in verband met de beantwoording van de hiervoor vermelde vraag de navolgende feiten en omstandigheden van belang.
a. Het Kiesreglement bevat op het onderhavige punt geen regeling. Ook de Kieswet (die op zichzelf niet van toepassing is in deze zaak) voorziet niet in een antwoord op de vraag.
b. Uit de (parlementaire) geschiedenis van het Kiesreglement en de Kieswet blijkt niet dat de wet- en regelgever zich bij de totstandkoming daarvan heeft gebogen over de vraag of een overheidslichaam bij geconstateerde verkiezingsfraude de gemaakte extra kosten mag verhalen op de veroorzaker.
c. De aard van de taak en de aard van de kosten bieden geen (voldoende zwaarwegende) aanknopingspunten voor de conclusie dat verhaal langs privaatrechtelijke weg van kosten als de onderhavige is uitgesloten. Zo kan bijvoorbeeld niet worden aangenomen dat de mogelijkheid van kostenverhaal bij verkiezingsfraude een ongewenste drempel voor deelname aan verkiezingen zou kunnen opleveren.
d. Nu verhaal langs publiekrechtelijke weg niet is uitgesloten, is er geen belangrijke aanwijzing dat verhaal langs privaatrechtelijke weg is uitgesloten. De van toepassing zijnde wettelijke regelingen en het Kiesreglement zeggen ook niets over de vraag of een overheidslichaam bij geconstateerde verkiezingsfraude de gemaakte extra kosten mag verhalen op de veroorzaker.
De conclusie op grond van het voorgaande is dat kostenverhaal langs privaatrechtelijke weg niet neerkomt op een onaanvaardbare doorkruising van de publiekrechtelijke regeling en derhalve in beginsel is toegestaan.
De rechtbank voegt hieraan toe dat – anders dan [A] stelt – verhaal, langs privaatrechtelijke weg, van daadwerkelijk gemaakte kosten geen punitieve maatregel is. Het afwentelen, door middel van het privaatrecht, van reële schade op de veroorzaker is, zoals Schieland terecht stelt, dan ook niet in strijd met enige strafrechtelijke regeling.
5.4.1. Ten aanzien van de stelling van Schieland dat [A] onrechtmatig heeft gehandeld door (verkiezings)fraude te plegen, wordt het volgende overwogen.
5.4.2. [A] heeft in zijn brief van 23 september 2004 (zie hiervoor onder 2.11) aangegeven dat hij onjuist heeft gehandeld. Verder heeft [A] tijdens de comparitie verklaard dat hij gegevens van personen die hij bereid had gevonden hem te steunen zelf heeft overgeschreven ten behoeve van zijn opgave tot kandidaatstelling en dat hij daarbij ook de handtekening van de betreffende personen heeft overgeschreven. Ten slotte heeft [A], zoals hiervoor onder 2.8 is vermeld, in elk geval vijf personen als ondersteuners genoemd zonder dat zij daarvoor hadden getekend. Met dit alles staat vast dat [A] handtekeningen heeft vervalst. [A] heeft nog gesteld dat hij heeft gehandeld op instigatie van het stembureau, maar is – na de gemotiveerde betwisting door Schieland – op die stelling niet teruggekomen, zodat de rechtbank daaraan voorbijgaat.
Het handelen van [A] is in strijd met de wet. Immers, het valselijk opmaken of vervalsen van een geschrift (in dit geval de opgave tot kandidaatstelling, de verklaring ondersteuning kandidaatstelling daaronder begrepen) dat bestemd is tot bewijs van enig feit te dienen, is een strafbaar feit.
5.4.3. De slotsom is dan ook dat [A] onrechtmatig jegens Schieland heeft gehandeld.
5.5. Op grond van hetgeen hiervoor onder 5.4.2 is overwogen, kan het onrechtmatig handelen van [A] hem worden toegerekend.
5.6. Bij de beantwoording van de vraag of de geschonden norm strekt tot bescherming tegen schade zoals door Schieland geleden, wordt – in navolging van het arrest van het gerechtshof te Amsterdam inzake Rijnland/[A] – het volgende overwogen.
Artikel 16 van het Kiesreglement bevat een mede tot de kandidaat (en derhalve mede tot [A]) gericht voorschrift, dat dient tot bescherming van het belang van eerlijke verkiezingen van voldoende representatieve kandidaten, een belang dat, naar [A] bekend was, Schieland zich bij uitstek heeft aangetrokken. [A] wist of behoorde te weten dat het gegeven dat hij had bewerkstelligd dat de handtekeningen op zijn opgave niet allemaal waren gezet door de personen die daarop stonden vermeld en dat zijn opgave in zoverre vals was, ingeval hij als kandidaat gekozen zou worden ertoe zou (kunnen) leiden dat hij als kandidaat niet zou worden toegelaten tot het Algemeen Bestuur van Schieland en dat nieuwe verkiezingen zouden moeten worden gehouden. Door het voorschrift van artikel 16 met grove schuld te overtreden, in het besef dat daaruit voor Schieland aanzienlijke financiële schade, in de vorm van opnieuw te organiseren verkiezingen, zou kunnen voortvloeien, heeft [A] niet alleen gehandeld in strijd met zijn uit artikel 16 van het Kiesreglement voortvloeiende – en ter bescherming van de door Schieland behartigde belangen geschreven – verplichtingen maar tevens in strijd met de maatschappelijke zorgvuldigheid die [A] jegens Schieland in acht had te nemen.
De door [A] geschonden norm strekt derhalve tot bescherming tegen de schade zoals Schieland stelt te hebben geleden.
5.7.1. Voorts dient te worden beoordeeld of causaal verband bestaat tussen het onrechtmatig handelen van [A] en de door Schieland gestelde schade.
5.7.2. Schieland stelt dat de door [A] gepleegde fraude de oorzaak is geweest van de onderhavige schade. Dit wordt volgens Schieland bevestigd door de Afdeling, die heeft geoordeeld dat Schieland de gepleegde fraude terecht niet zonder gevolgen heeft gelaten en vervolgens heeft beslist dat de verkiezingen moesten worden overgedaan.
5.7.3. [A] betwist het causaal verband, stellende dat niet zijn onrechtmatig handelen, maar het besluit van Schieland om op te treden tegen de door hem gepleegde fraude, hoewel dat juridisch gezien niet meer mogelijk was, de oorzaak is geweest van de onderhavige schade.
5.7.4. Bij de beoordeling van het causaal verband tussen enerzijds het onrechtmatig handelen van [A] en anderzijds de door Schieland geleden schade, staat voorop dat dit verband wordt aangenomen indien het condicio-sine-qua-non-verband tussen onrechtmatige daad en schade komt vast te staan of, anders gezegd, komt vast te staan dat de door Schieland geleden schade niet zou zijn ontstaan indien [A] niet onrechtmatig had gehandeld.
Naar uit de vaststaande feiten volgt werd Schieland alleen door het onrechtmatig handelen van [A] genoodzaakt tot het treffen van bijzondere maatregelen (die voor Schieland schade tot gevolg hebben gehad) in verband met de verkiezingen,die zonder dat onrechtmatig handelen van [A] niet hadden behoeven te worden getroffen. Immers, wanneer het onrechtmatig handelen van [A] wordt weggedacht, was er geen reden geweest om dergelijke bijzondere maatregelen te treffen.
Tegen die achtergrond – de rechtbank volgt opnieuw het arrest van het gerechtshof te Amsterdam inzake Rijnland/[A] – is niet van belang of de nieuwe verkiezingen, met betrekking tot de door toedoen van [A] opengevallen plaats, voortvloeiden uit een beslissing van het Algemeen Bestuur van Schieland om [A] niet als lid van het Algemeen Bestuur toe te laten of uit een, in het kader van een tegen die beslissing gevoerde bestuursrechtelijke procedure, door de Afdeling gegeven beslissing dat de stemming als geheel ongeldig was en dat nieuwe verkiezingen moesten worden gehouden. In beide gevallen geldt immers dat redelijkerwijze voorzienbaar was dat als gevolg van het onrechtmatig handelen van [A] nieuwe verkiezingen noodzakelijk waren. In de uitspraak van de Afdeling kan niet worden gelezen dat het aan het handelen van Schieland te wijten zou zijn dat de verkiezingen ongeldig zijn verklaard.
Gelet op dit alles wordt het condicio-sine-qua-non-verband tussen het onrechtmatig handelen van [A] en de schade aangenomen. Dit oordeel brengt mee dat [A] in beginsel aansprakelijk is voor de schade.
5.8.1. [A] heeft ter comparitie aangevoerd dat aan het adequatiebeginsel grote betekenis zou moeten worden gehecht (bladzijde 2 van zijn schriftelijke toelichting). [A] wil hiermee kennelijk betogen dat (een deel van) de onderhavige schade hem op de voet van artikel 6:98 Burgerlijk Wetboek (BW) niet als een gevolg van zijn handelen kan worden toegerekend, althans dat (een deel van) de onderhavige schade op de voet van artikel 6:101 lid 1 BW voor rekening van Schieland dient te blijven. De rechtbank volgt [A] niet. Hiertoe wordt het volgende overwogen.
5.8.2. In de eerste plaats wordt verwezen naar de hiervoor aangehaalde passages uit het arrest van het gerechtshof te Amsterdam inzake Rijnland/[A]. [A] wist of behoorde te weten dat het gegeven dat hij had bewerkstelligd dat de handtekeningen op zijn opgave niet allemaal waren gezet door de personen die daarop stonden vermeld en dat zijn opgave in zoverre vals was, ingeval hij als kandidaat gekozen zou worden ertoe zou (kunnen) leiden dat hij als kandidaat niet zou worden toegelaten tot het Algemeen Bestuur van Schieland en dat nieuwe verkiezingen zouden moeten worden gehouden (hiervoor onder 5.6). [A] heeft het voorschrift van artikel 16 van het Kiesreglement overtreden in het besef dat daaruit voor Schieland aanzienlijke financiële schade, in de vorm van opnieuw te organiseren verkiezingen, zou kunnen voortvloeien (idem). Redelijkerwijze voorzienbaar was dat als gevolg van het onrechtmatig handelen van [A] nieuwe verkiezingen noodzakelijk zouden zijn (hiervoor onder 5.7.4). In de uitspraak van de Afdeling kan niet worden gelezen dat het aan het handelen van Schieland te wijten zou zijn dat de verkiezingen ongeldig zijn verklaard (idem).
5.8.3. [A] kan Schieland niet tegenwerpen dat Schieland zijn opgave tot kandidaatstelling niet heeft gecontroleerd op de echtheid van de handtekeningen van de ondersteuners. Schieland wijst erop dat de toepasselijke wet- en regelgeving daartoe destijds niet verplichtte. Daarnaast is niet gesteld of gebleken dat Schieland bedacht had behoren te zijn op frauduleuze handelingen als die van [A]. In het midden kan blijven of een dergelijke controle in het gegeven tijdsbestek mogelijk zou zijn geweest.
5.8.4. De door [A] gestelde formele rechtskracht van de vaststelling van het stembureau dat zijn kandidatuur aan de voorwaarden voldeed behoefde Schieland niet te weerhouden van maatregelen naar aanleiding van de nadien gebleken fraude. Zoals ook blijkt uit de uitspraak van de Afdeling stond Schieland met die maatregelen in zijn recht.
5.8.5. [A] kan Schieland niet tegenwerpen dat Schieland zijn kort na de ontdekking van de fraude aangeleverde extra ondersteuners niet heeft geaccepteerd. Schieland wijst erop dat de kandidaatstelling definitief was.
5.8.6. [A] bestrijdt niet dat het alsnog ongeldig verklaren van zijn kandidaatstelling geen reëel alternatief was.
5.8.7. [A] bestrijdt niet dat het uitstellen van de verkiezingen tot een veel hogere schade zou hebben geleid dan de onderhavige.
5.8.8. [A] bestrijdt niet dat het voorzien van de verkiezingspakketten van een aanvullende tekst in het gegeven tijdsbestek redelijkerwijs niet doenlijk was.
5.8.9. [A] stelt dat de advocaat van Schieland in een, volgens [A] destijds slechts aan een zeer klein aantal personen binnen Schieland bekend, advies aan Schieland zijn twijfel heeft uitgesproken over de houdbaarheid bij de Afdeling van het besluit [A] niet toe te laten als lid van het Algemeen Bestuur. Als meer personen binnen Schieland van het advies hadden geweten, zou Schieland, zo stelt [A], niet tot niet-toelating hebben besloten. [A] ziet met deze stellingen (die overigens zeer speculatief van aard zijn) echter onder meer over het hoofd dat de Afdeling het besluit van Schieland, althans het daaraan ten grondslag liggende oordeel, heeft gebillijkt.
5.8.10. [A] stelt dat Schieland er de hand in heeft gehad dat de kiesgerechtigde [C] bij de Afdeling ten onrechte het beeld heeft opgeroepen van verwarring bij de kiesgerechtigden. Volgens [A] wist [C] van de hoed en de rand en heeft hij dan ook in vrijheid zijn stem kunnen uitbrengen. [A] stelt echter niet, althans niet voldoende gemotiveerd, dat (en waarom) de Afdeling zonder hetgeen door [C] naar voren is gebracht niet tot het oordeel zou zijn gekomen dat nieuwe verkiezingen noodzakelijk waren. De tot dat oordeel strekkende overwegingen van de Afdeling luiden algemeen; die overwegingen zijn niet beperkt tot de persoon of de situatie van [C] (waaromtrent [A] zich bij de Afdeling overigens ook heeft kunnen uitlaten). In het midden kan blijven of [C] daadwerkelijk een onjuist beeld heeft opgeroepen en of Schieland daarvoor verantwoordelijk is.
5.8.11. [A] stelt dat Schieland rond 24 september 2004 onjuiste informatie over hem naar buiten heeft gebracht. [A] keert zich in het bijzonder tegen een op de website van Schieland geplaatste, van zijn naam voorziene brief, die volgens hem slechts ten dele overeenstemt met het origineel. [A] maakt echter niet duidelijk dat, en hoe, Schieland met de door hem gewraakte handelingen heeft bijgedragen aan de onderhavige schade. Het bewijsaanbod dat [A] in dit verband doet, wordt als niet ter zake doende gepasseerd.
5.8.12. [A] bestrijdt niet dat de omstandigheden bij het Hoogheemraadschap van Delfland (waar hij wel is toegelaten als lid van het Algemeen Bestuur) op doorslaggevende punten afwijken van die van het onderhavige geval.
5.9. [A] betwist niet dat Schieland in het kader van de nieuwe verkiezingen kosten heeft gemaakt tot het aanvankelijk door hem, Schieland, gevorderde bedrag.
5.10. De slotsom is dat de hiervoor onder 5.1 (tweede alinea) geformuleerde vraag bevestigend dient te worden beantwoord. De rechtbank tekent daarbij aan dat, naar zij begrijpt, het verschil tussen het aanvankelijk door Schieland gevorderde bedrag (EUR 135.504,20) en het door [A] betaalde bedrag (EUR 150.000,00) bestaat uit wettelijke rente over het eerstgenoemde bedrag.
5.13. Schieland heeft ten laste van [A] enkele beslagen gelegd ter zake van het aanvankelijk door hem, Schieland, gevorderde bedrag. De kosten daarvan dienen voor rekening van [A] te komen. Deze bedragen EUR 99,00 (vastrecht) plus EUR 1.421,00 (beslagrekest; 1 punt, tarief V) plus EUR 476,03 (exploten), derhalve in totaal EUR 1.996,03.
5.14. Nu [A] het bedrag van EUR 150.000,00 eerst na de dagvaarding heeft betaald, dient hij te worden veroordeeld in de tot de betaling door Schieland gemaakte proceskosten. Deze worden begroot op EUR 71,80 (dagvaarding) plus EUR 2.881,00 (vastrecht) plus EUR 1.421,00 (1 punt, tarief V), derhalve in totaal EUR 4.373,80.
5.15. Voor zover gebaseerd op de stelling dat het bedrag van EUR 150.000,00 ten onrechte door [A] aan Schieland is betaald, dient het gevorderde te worden afgewezen.
5.16. Ook voor zover gebaseerd op de stelling dat Schieland [A] schadeloos dient te stellen ter zake van het bedrag dat [A] aan Rijnland verschuldigd zal blijken te zijn, dient het gevorderde te worden afgewezen. [A] heeft die stelling overigens ter comparitie ingetrokken.
5.17. [A] stelt ten slotte dat hij door toedoen van Schieland drie maal kosten heeft moeten maken om deel te nemen aan de achtereenvolgende verkiezingen en dat hij door toedoen van Schieland de inkomsten derft die hij met het lidmaatschap van het Algemeen Bestuur had kunnen verwerven.
De rechtbank volgt [A] niet. Zowel bij de oorspronkelijke verkiezingen als de nieuwe verkiezingen als de herhaalde nieuwe verkiezingen was de keus om al dan niet deel te nemen geheel en al aan [A]. De daarmee gemoeide kosten komen dan ook uitsluitend voor zijn rekening. Na de oorspronkelijke verkiezingen heeft Schieland [A], zoals hiervoor is gebleken, het lidmaatschap van het Algemeen Bestuur mogen weigeren. Bij de nieuwe verkiezingen en de herhaalde nieuwe verkiezingen is [A] niet verkozen. Gesteld noch gebleken is dat Schieland ter zake van de niet-verkiezing van [A] een verwijt treft. Voor vergoeding van gederfde inkomsten uit een functie die [A] rechtens niet toekomt, bestaat geen grond.
5.18. Het gevorderde dient te worden afgewezen. [A] zal, als de in het ongelijk gestelde partij, worden veroordeeld in de kosten van het geding. Deze worden begroot op 1 punt (conclusie van antwoord en comparitie), tarief V, derhalve EUR 1.421,00.
- veroordeelt [A] aan Schieland te voldoen EUR 1.996,03 aan beslagkosten;
- veroordeelt [A] in de kosten van het geding, tot dit vonnis aan de zijde van Schieland verder begroot op EUR 4.373,80, te vermeerderen met de wettelijke rente over dit bedrag met ingang van veertien dagen na betekening van dit vonnis;
- wijst het gevorderde af;
- veroordeelt [A] in de kosten van het geding, tot dit vonnis aan de zijde van Schieland begroot op EUR 1.421,00, te vermeerderen met de wettelijke rente over dit bedrag met ingang van veertien dagen na betekening van dit vonnis;
in conventie en in reconventie:
- verklaart de veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. S.P. Pompe en in het openbaar uitgesproken op 7 april 2010.