ECLI:NL:RBAMS:2010:BM7228

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
7 mei 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 10/1994 WRO en AWB 10/2138 WRO
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aanlegvergunning voor het afgraven van gronden en verplaatsen van houtwal in de gemeente Laren

Op 7 mei 2010 heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een zaak betreffende een verzoek om een voorlopige voorziening. De verzoekster, Stichting Verenigde Kolonie, had bezwaar gemaakt tegen besluiten van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Laren, die op 18 januari 2010 aan de vergunninghouder een aanlegvergunning had verleend voor het verplaatsen van een houtwal en het planten van circa 600 inheemse heesters en bomen op een perceel in Laren. Tijdens de zitting werd duidelijk dat de vergunning voor het verplaatsen van de houtwal was verleend onder de veronderstelling dat er sprake was van een constructie. De voorzieningenrechter oordeelde dat niet aannemelijk was dat er sprake was van een constructie, waardoor de aanlegvergunning op basis van het voorbereidingsbesluit en het bestemmingsplan niet nodig was. De rechtbank zag geen aanleiding om de vergunning te schorsen, aangezien deze geen werking had.

De rechter concludeerde verder dat de vergunning enkel betrekking had op het afgraven van gronden met meer dan 0.30 meter en niet op het plaatsen van heesters en bomen. Ook werd opgemerkt dat het graven van gaten van meer dan 0.30 meter niet onder de definitie van 'afgraven' viel zoals bedoeld in het voorbereidingsbesluit. De voorzieningenrechter wees het verzoek om schorsing van de vergunning af en gaf aan dat verzoekster de mogelijkheid had om een handhavingsverzoek in te dienen indien zij meende dat de vergunning onrechtmatig werd uitgevoerd. De rechter besloot geen proceskostenveroordeling of vergoeding van het griffierecht toe te kennen en merkte op dat tegen deze uitspraak geen hoger beroep openstond.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM
Sector Bestuursrecht
zaaknummers: AWB 10/1994 WRO en AWB 10/2138 WRO
proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de voorzieningenrechter op 7 mei 2010 in de zaak tussen
de stichting Stichting Verenigde Kolonie,
gevestigd te [woonplaats],
verzoekster,
gemachtigde [gemachtigde],
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Laren,
verweerder,
gemachtigde mr. F.R.M. van Lent.
Tevens heeft als partij aan het geding deelgenomen:
[persoon 1],
wonende te [woonplaats],
vergunninghouder.
Zitting hebben:
mr. H.P. Kijlstra, voorzieningenrechter,
mr. J.R. de Savornin Lohman, griffier.
Beslissing
De voorzieningenrechter:
- wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af.
Overwegingen
Verzoekster heeft een verzoek ingediend tot het treffen van een voorlopige voorziening. Dit verzoek hangt samen met het bezwaar van verzoekster tegen de besluiten van verweerder van 18 januari 2010. Bij deze besluiten heeft verweerder aan vergunninghouder een aanlegvergunning verleend voor het verplaatsen van houtwal en een aanlegvergunning voor het planten van circa 600 inheemse heesters en bomen. Beide vergunningen zijn verleend ten behoeve van het perceel [adres] in [woonplaats].
Ter zitting is gebleken dat de aanlegvergunning voor het verplaatsen van houtwal – in het midden kan worden gelaten of er sprake is van houtwal – is verleend in de veronderstelling dat sprake is van een constructie. De voorzieningenrechter (hierna ook: de rechter) is van oordeel dat niet aannemelijk is dat hier sprake is van een constructie, zodat er geen aanlegvergunning op grond van sub II, tweede lid, onder c, van het voorbereidingsbesluit, dan wel op grond van artikel 11, zesde lid, onder c van het bestemmingsplan de Kolonie (hierna: het bestemmingsplan) nodig was. Gelet op het voorgaande ziet de rechtbank geen aanleiding om de aanlegvergunning te schorsen, nu de vergunning enige werking mist.
De rechter is van oordeel dat de aanlegvergunning slechts zijn grondslag vindt in sub II, tweede lid, onder d, van het voorbereidingsbesluit en niet is gebaseerd op artikel 11, zesde lid, onder h van het bestemmingsplan. Verder is de rechter van oordeel dat de vergunning slechts ziet op het afgraven van gronden met meer dan 0.30 meter en niet op het plaatsen van heesters en bomen. Bovendien is de rechter van oordeel dat naar voorlopig oordeel het graven van gaten van meer dan 0.30 meter niet valt onder de definitie ‘afgraven’ als bedoeld in sub II, tweede lid, onder d van het voorbereidingsbesluit. Schorsing van de vergunning zal derhalve niet het door verzoekster gewenste gevolg hebben.
Voor zover verzoekster van mening is dat het verplaatsen van houtwal respectievelijk het plaatsen van bomen dan wel heesters onrechtmatig plaatsvindt, wijst de voorzieningenrechter op de mogelijkheid van het indienen van een handhavingsverzoek. Mocht verweerder niet overgaan tot handhaving, dan staan hiertegen rechtsmiddelen open.
De rechter ziet geen aanleiding tot een proceskostenveroordeling of voor een vergoeding van het griffierecht.
De rechter wijst er tot slot op dat tegen deze uitspraak geen hoger beroep openstaat.
Waarvan proces-verbaal,
de griffier de voorzieningenrechter
Afschrift verzonden op:
D: B
SB