ECLI:NL:RBAMS:2010:BM7226

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
4 mei 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 10/1378 WWB
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
  • C.J. Polak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toewijzing voorlopige voorziening bij aanvraag bijstandsuitkering na intrekking

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Amsterdam op 4 mei 2010 uitspraak gedaan in een verzoek om een voorlopige voorziening. Verzoekster, vertegenwoordigd door haar gemachtigde mr. T.A. Vetter, had een verzoek ingediend naar aanleiding van de intrekking van haar bijstandsuitkering door het College van Burgemeester en Wethouders van de gemeente Amsterdam. De uitkering was ingetrokken omdat verzoekster volgens verweerder een gezamenlijke huishouding voerde met een andere persoon. Verzoekster had hiertegen bezwaar aangetekend en op 3 februari 2010 een nieuwe aanvraag voor bijstandsuitkering ingediend, die door verweerder was afgewezen op grond van een herhaalde aanvraag.

De voorzieningenrechter heeft op de zitting van 22 april 2010 de argumenten van beide partijen gehoord. De rechter oordeelde dat verzoekster voldoende bewijs had geleverd voor gewijzigde omstandigheden die haar recht op bijstandsuitkering zouden kunnen onderbouwen. De voorzieningenrechter wees het verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening toe, wat betekent dat verweerder de aanvraag van verzoekster per datum van de uitspraak in behandeling moest nemen. Daarnaast werd verweerder veroordeeld tot het vergoeden van het griffierecht en de proceskosten van verzoekster, die in totaal € 874,- bedroegen.

De voorzieningenrechter benadrukte dat het in deze zaak van belang was om de belangen van verzoekster af te wegen tegen de belangen van verweerder. De rechter concludeerde dat er een spoedeisend belang was voor verzoekster, wat de toewijzing van de voorlopige voorziening rechtvaardigde. De uitspraak is openbaar uitgesproken en er staat geen rechtsmiddel open tegen deze beslissing.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM
Sector Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 10/1378 WWB
uitspraak van de voorzieningenrechter in de zaak tussen
[verzoekster],
wonende te [woonplaats],
verzoekster,
gemachtigde mr. T.A. Vetter,
en
Het College van Burgemeester en Wethouders van de gemeente Amsterdam,
verweerder,
gemachtigde mr. M.M. Tjen A Kwoei.
Procesverloop
Verzoekerster heeft een verzoek ingediend tot het treffen van een voorlopige voorziening. Dit verzoek hangt samen met het door verzoeker ingediende bezwaar tegen het besluit van verweerder van 12 februari 2010.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 22 april 2010.
Verzoekster is vertegenwoordigd door haar gemachtigde. Verweerder is vertegenwoordigd door zijn gemachtigde.
Overwegingen
1. inleidende bepalingen
Op grond van artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) gaat de voorzieningenrechter na of onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, het treffen van een voorlopige voorziening vereist. Bij de daarvoor vereiste belangenafweging gaat het om een afweging van enerzijds het belang van de verzoeker dat een onverwijlde voorziening wordt getroffen en anderzijds het door de onmiddellijke uitvoering van het besluit te dienen belang.
2. feiten en omstandigheden
2.1 Verzoekster ontving vanaf 1999 een bijstandsuitkering ingevolge de Wet Werk en Bijstand (WWB). Met ingang van 18 december 2009 heeft verweerder deze uitkering ingetrokken, omdat uit onderzoek is gebleken dat verzoekster een gezamenlijke huishouding heeft gevoerd met [persoon 1]. Verzoekster heeft tegen dit besluit een rechtsmiddel ingesteld.
2.2 Op 3 februari 2010 heeft verzoekster opnieuw een bijstandsuitkering aangevraagd. Deze is afgewezen bij het bestreden besluit onder de overweging dat er sprake is van een herhaalde aanvraag in de zin van artikel 4:6, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
3. oordeel van de voorzieningenrechter
3.1 De gemachtigde van verweerder heeft ter zitting verklaard dat de onderhavige aanvraag analoog aan het bepaalde in artikel 4:6 van de Awb moet worden beoordeeld, omdat de aanvraag ziet op een latere periode dan waar de intrekking betrekking op had. De voorzieningenrechter leest het bestreden besluit conform.
3.2 Verweerder stelt zich op het standpunt dat verzoekster niet heeft voldaan aan het in de jurisprudentie gestelde vereiste dat het op de weg van de aanvrager ligt om ten tijde van de aanvraag aan te tonen dat er sprake is van een wijziging in de omstandigheden op grond waarvan de aanvrager nu wel in aanmerking komt voor een bijstandsuitkering en verwijst daarbij naar uitspraken van deze rechtbank, onder andere de uitspraak met zaaknummer AWB 10/1091 WWB. Verzoekster is hier niet in geslaagd, nu zij pas in bezwaar verklaringen heeft overgelegd van haar buren en van een [persoon 2], waaruit zou blijken dat [persoon 1] vanaf 10 december 2009 niet meer bij verzoekster woont. Bij de aanvraag zelf heeft verzoekster uitsluitend verklaard dat zij niet samenwoont en dat haar uitkering ten onrechte in december 2009 is ingetrokken. Verweerder heeft daarom haar aanvraag niet nader beoordeeld.
3.3 De voorzieningenrechter verwijst naar de jurisprudentie van de Centrale Raad van Beroep (CRvB). Volgens de CRvB ligt het in geval van een herhaalde aanvraag met ingang van een later gelegen datum op de weg van de aanvrager om aan te tonen dat sprake is van een wijziging van omstandigheden. Dat dit -zoals verweerder ter zitting heeft gesteld- ten tijde van de aanvraag moet worden gesteld en aangetoond blijkt echter niet uit deze jurisprudentie. De voorzieningenrechter verwijst naar de uitspraken van de CRvB van 6 oktober 2009 (LJN BK0377), 14 juli 2009 (LJN BJ 4419) en 2 juni 2009 (LJN BI6951).
3.4 Verzoekster heeft in bezwaar door overlegging van een aantal stukken (verklaringen van haar buren en van de [persoon 2] en ook giro-afschriften waaruit blijkt dat zij met ingang van januari 2010 zelf de bijdrage voor het KPN Internet Plus Bellen Pakket betaalt) en door te verklaren dat er geen post voor [persoon 1] meer arriveert op haar adres, haar het oordeel van de voorzieningenrechter een begin van bewijs geleverd voor haar stelling dat er sprake is van gewijzigde omstandigheden.
3.5. Dat verzoekster bij de aanvraag heeft verklaard dat er geen wijzigingen in haar omstandigheden zijn, is overigens, gezien in het licht van haar stellingname in de nog lopende bezwaar/beroepsprocedure en mede in het licht van een mogelijk komende strafrechtelijke procedure, begrijpelijk. De conclusie die verweerder rauwelijks aan haar stellingname heeft gekoppeld, stelt verzoekster immers voor de keuze dat zij ofwel moet bekennen dat zij in het verleden de inlichtingenplicht heeft geschonden dan wel haar recht op uitkering voor de toekomst moet opgeven.
3.6. De gemachtigde van verzoekster heeft ter zitting meegedeeld dat het voor een verzoek tot verstrekking van voorschotten te vroeg is en dat hij daarom het verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening heeft aangepast in die zin dat hij verzoekt dat verweerder bij wijze van voorlopige voorziening wordt opgedragen de aanvraag alsnog in behandeling te nemen. Nu onbetwist is dat verzoekster een spoedeisend belang heeft bij het vragen van een voorlopige voorziening zal de voorzieningenrechter het aangepaste verzoek toewijzen.
3.7 De voorzieningenrechter zal verweerder opdragen het door verzoekster betaalde griffierecht te vergoeden. Voorts ziet de voorzieningenrechter aanleiding om verweerder te veroordelen in de kosten die verzoekster voor de behandeling van het verzoek redelijkerwijs heeft moeten maken. De voorzieningenrechter begroot deze kosten in totaal op € 874,- (1 punt voor het indienen van het verzoekschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, tarief per punt € 437,-). Omdat verzoekster heeft geprocedeerd op basis van een toevoeging, moet verweerder dit bedrag voldoen aan de griffier van de rechtbank.
Beslissing
De voorzieningenrechter:
- wijst het verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening toe;
- bepaalt dat verweerder de aanvraag van 3 februari 2010 van verzoekster per datum van deze uitspraak in behandeling neemt;
- bepaalt dat verweerder het griffierecht ad € 41,- (eenenveertig euro) aan verzoekster vergoedt;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van verzoekster tot een bedrag van
€ 874,-, te betalen aan de griffier van deze rechtbank.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C.J. Polak, voorzieningenrechter,
in aanwezigheid van M. van Velzen, griffier.
De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 4 mei 2010.
de griffier de voorzieningenrechter
Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.
Afschrift verzonden op:
D: B
SB