RECHTBANK AMSTERDAM
Sector bestuursrecht
zaaknummer: AWB 09/5475 WW
uitspraak van de meervoudige kamer in de zaak tussen
[eiser],
wonende te [woonplaats],
eiseres,
gemachtigde mr. D. Maats,
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen,
verweerder,
gemachtigde mr. Z. Seyban.
Bij besluit van 4 augustus 2009 heeft verweerder eiseres een uitkering ingevolge de Werkloosheidswet (WW) geweigerd.
Bij besluit van 4 november 2009 heeft verweerder het bezwaar van eiseres tegen dit besluit ongegrond verklaard (hierna: het bestreden besluit).
Eiseres heeft tegen dit besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken ingezonden en een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft de zaak ter zitting behandeld op 30 maart 2010. Eiseres is verschenen, bijgestaan door mr. Maats. Verweerder is vertegenwoordigd door mr. Seyban.
De rechtbank heeft het onderzoek vervolgens gesloten.
1. Feiten en achtergronden
1.1. Eiseres was sinds 1 februari 2004 in dienst van Foot Locker Netherlands BV (hierna: de werkgever) op grond van een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd voor 38 uur per week, laatstelijk in de functie van Cashier Associate.
1.2. Bij beschikking van 2 juli 2009 heeft de kantonrechter de arbeidsovereenkomst ontbonden met ingang van 2 juli 2009, zonder toekenning van een vergoeding aan eiseres.
1.3. Op 7 juli 2009 heeft eiseres verweerder verzocht om een WW-uitkering. Bij besluit van 4 augustus 2009 heeft verweerder eiseres een WW-uitkering geweigerd, omdat eiseres verwijtbaar werkloos is geworden. Bij het bestreden besluit heeft verweerder de weigering van de WW-uitkering gehandhaafd.
1.4. In het bestreden besluit heeft verweerder zich op het standpunt gesteld dat aan de werkloosheid van eiseres een dringende reden in de zin van artikel 7:678 van het Burgerlijk Wetboek (BW) ten grondslag ligt en dat eiseres hiervan een verwijt kan worden gemaakt. Volgens verweerder heeft de werkgever eiseres vanaf 4 mei 2007 diverse waarschuwingen gegeven wegens het niet naleven van procedures bij ziekte. Gezien de finale waarschuwingen voor ontslag van de werkgever van 17 en 29 april 2009 moest het eiseres duidelijk zijn dat zij zich geen enkele nalatigheid met betrekking tot het naleven van de voorschriften die gelden bij ziekte met betrekking tot bereikbaarheid en het nakomen van afspraken met de bedrijfsarts kon veroorloven. Eiseres is echter, zoals uit de brief van de werkgever van 20 mei 2009 blijkt, wederom een afspraak met de werkgever niet nagekomen, waardoor de werkgever op 2 juni 2009 een verzoek tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst bij de kantonrechter heeft ingediend. Op 2 juli 2009 heeft de kantonrechter het dienstverband met ingang van 2 juli 2009 ontbonden.
2. Toepasselijke regelgeving
2.1. Ingevolge artikel 24, eerste lid, aanhef en onder a, van de WW voorkomt de werknemer dat hij verwijtbaar werkloos wordt.
Ingevolge artikel 24, tweede lid, aanhef en onder a, van de WW, zoals dit artikellid sinds 1 oktober 2006 luidt, is de werknemer verwijtbaar werkloos geworden indien aan de werkloosheid een dringende reden ten grondslag ligt in de zin van artikel 678 van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek (BW) en de werknemer terzake een verwijt kan worden gemaakt.
2.2. Ingevolge artikel 27, eerste lid, van de WW weigert het UWV de uitkering blijvend geheel indien de werknemer een verplichting, hem op grond van artikel 24, eerste lid, onderdeel a, opgelegd, niet is nagekomen, tenzij het niet nakomen van de verplichting de werknemer niet in overwegende mate kan worden verweten. In dat geval weigert het UWV de uitkering gedeeltelijk door het uitkeringspercentage te verlagen naar 35 over de volledige duur van de uitkering, maar ten hoogste over een periode van 26 weken.
2.3. Ingevolge artikel 7:677, eerste lid, van het BW is ieder der partijen bevoegd de arbeidsovereenkomst onverwijld op te zeggen om een dringende reden, onder gelijktijdige mededeling van die reden aan de wederpartij.
Ingevolge artikel 7:678, eerste lid, van het BW worden voor de werkgever als dringende redenen in de zin van lid 1 van artikel 677 beschouwd zodanige daden, eigenschappen of gedragingen van de werknemer, die ten gevolge hebben dat van de werkgever redelijkerwijze niet gevergd kan worden de arbeidsovereenkomst te laten voortduren.
2.4. In een reeks uitspraken van 18 februari 2009, met kenmerken LJN: BH2387, LJN: BH2388, LJN: BH2390, LJN: BH2392, LJN: BH2393 en LJN: BH2394, te vinden op www.rechtspraak.nl, heeft de Centrale Raad van Beroep (CRvB) een toetsingskader aangegeven in zaken waarin een dringende reden voor ontslag speelt. De CRvB heeft overwogen dat verweerder inhoudelijk moet beoordelen of aan de werkloosheid een zowel objectieve als subjectieve dringende reden ten grondslag ligt. Daarbij is de wijze waarop het dienstverband is beëindigd niet doorslaggevend. Bij de beoordeling van de objectieve dringende reden vormen de artikelen 7:678 en 7:677 van het BW de maatstaf. Artikel 7:678 van het BW geeft echter geen uitputtende opsomming van feiten en omstandigheden die als dringende reden moeten worden aangemerkt. Gelet op de samenhang met artikel 7:677 BW moet daarnaast worden bezien of, indien zich een omstandigheid voordoet die objectief als dringende reden zou kunnen worden aangemerkt, dit ook voor de betreffende werkgever in de specifieke situatie en in de specifieke werkrelatie een dringende reden voor ontslag op staande voet oplevert. Dat zal volgens de CRvB steeds per individueel geval dienen te worden beoordeeld. Tot de elementen die uiteindelijk moeten worden gewogen bij de inhoudelijke beoordeling of de werkloosheid het gevolg is van een dringende reden behoren dus de subjectiviteit van de dringende reden, in onderlinge samenhang bezien met de aard en ernst van de gedraging, alsmede de andere relevante aspecten, zoals de aard van de dienstbetrekking, de duur daarvan en de wijze waarop de werknemer die dienstbetrekking heeft vervuld, alsmede de persoonlijke omstandigheden van de werknemer, waaronder zijn leeftijd en de gevolgen die een ontslag op staande voet voor hem zou hebben.
Tot slot zal verweerder, in het kader van artikel 24, tweede lid, aanhef en onder a, van de WW, moeten beoordelen of de werknemer van de dringende reden een verwijt kan worden gemaakt.
3.1. Eiseres heeft aangevoerd dat verweerder, voorafgaand het bestreden besluit, geen gedegen onderzoek heeft verricht naar alle feiten en omstandigheden. Uit het dossier kan worden geconcludeerd dat verweerder slechts het ontbindingsverzoek van de werkgever en de beschikking van de kantonrechter heeft gelezen. Verweerder had bij eiseres nader moeten informeren alvorens een besluit te nemen en mocht niet alleen afgaan op genoemde stukken om aan te nemen dat er een dringende reden aanwezig is en eiseres verwijtbaar werkloos is geworden.
3.1.1. De rechtbank stelt vast dat verweerder, blijkens het dossier en het bestreden besluit, geen onderzoek heeft gedaan bij de werkgever, maar zijn standpunt met betrekking tot de verwijtbare werkloosheid van eiseres heeft gebaseerd op de beschikking van de kantonrechter en de daaraan ten grondslag liggende stukken, waaronder brieven van de werkgever aan eiseres. Gelet op de inzichtelijke en inhoudelijk consistente verklaringen zoals in die brieven zijn te lezen, en gelet op de omstandigheid dat eiseres in bezwaar en beroep onvoldoende heeft aangevoerd om te twijfelen aan de juistheid van de inhoud van die brieven, heeft verweerder daarmee niet onzorgvuldig gehandeld en was verweerder niet genoodzaakt verder onderzoek te doen. Deze grond faalt.
3.2. Verder heeft eiseres aangevoerd dat geen sprake is van een dringende reden. Eiseres heeft door haar zwangerschap en bevalling lichamelijke klachten opgelopen waardoor zij arbeidsongeschikt is geweest. Zij heeft zich zo goed als mogelijk ingespannen om aan de re-integratie verplichtingen en voorschriften te voldoen. Uit het arrest van de Hoge Raad van 8 oktober 2004, JAR 2004/259 en LJN: AO9549, volgt dat ontslag met dringende reden nooit gerechtvaardigd is als het ontslag alleen gegrond is op het overtreden van de controlevoorschriften.
3.2.1. De rechtbank ontleent aan de gedingstukken de volgende feiten.
Eiseres is op 13 maart 2009 door de bedrijfsarts geschikt bevonden om drie maal drie uur per week te werken. Eiseres is vervolgens op 24, 27 en 28 maart 2009 ingepland om drie uur te werken. Op 24 maart 2009 heeft eiseres gewerkt. Op 27 en 28 maart 2009 is zij echter niet verschenen op het werk, omdat zij geen oppas voor haar kind kon vinden. Naar aanleiding hiervan heeft de werkgever eiseres bij brief van 31 maart 2009 een schriftelijke waarschuwing gegeven voor het niet verschijnen op het werk.
Op 2 april 2009 heeft verweerder eiseres in het kader van de Ziektewet bericht dat haar arbeidsongeschiktheid met ingang van 2 april 2009 niet langer het gevolg is van zwangerschap of bevalling.
Op 10 april 2009 heeft de bedrijfsarts eiseres geschikt bevonden om met ingang van 14 april 2009 drie maal drie dagen per week te werken. Eiseres is toen in week 16 van 2009 ingepland om drie maal drie uur te werken. Eiseres is niet op het werk verschenen. Naar aanleiding hiervan heeft de werkgever eiseres bij brief van 17 april 2009 een schriftelijke waarschuwing voor ontslag gegeven voor het niet verschijnen op het werk. Eiseres is opnieuw uitgenodigd voor een gesprek op 28 april 2008 om haar re-integratie te bespreken. Eiseres heeft zich kort voor de afspraak telefonisch afgemeld vanwege lichamelijke klachten.
In verband hiermee heeft de werkgever eiseres op 29 april 2009 een allerlaatste waarschuwing voor ontslag gegeven vanwege de aanhoudende onwettige afwezigheid en de weigerachtige houding van eiseres om mee te werken aan haar re-integratie. Volgens de werkgever was eiseres, gelet op de geschiktverklaring door het Uwv en de bedrijfsarts, in staat om naar de afspraak te komen. Eiseres is vervolgens nogmaals uitgenodigd voor een gesprek op 12 mei 2009 om haar re-integratie te bespreken. Eiseres heeft geen gehoor gegeven aan de oproep. Naar aanleiding hiervan heeft de werkgever eiseres bij brief van 20 mei 2009 geïnformeerd dat, vanwege de halsstarrige weigering van eiseres om mee te werken aan haar re-integratie, via een gerechtelijke procedure bij de kantonrechter verzocht zal worden de arbeidsovereenkomst te beëindigen.
3.2.2. De rechtbank is van oordeel dat, gezien de voorafgaande gedragingen van eiseres zoals die hiervoor zijn vermeld, en de waarschuwingen die zij mede in verband hiermee heeft gekregen, de laatste gedraging van eiseres, bestaande uit het niet verschijnen op het gesprek van 12 mei 2009, objectief gezien een dringende reden vormt voor een onmiddellijke beëindiging van de arbeidsovereenkomst. Hierbij is van belang dat niet is gebleken van een objectieve reden om niet te werken en niet op het gesprek van 12 mei 2009 te verschijnen. Dat eiseres hiertoe wegens ziekte niet in staat was, heeft eiseres op geen enkele wijze onderbouwd. Bovendien was eiseres door zowel verweerder in het kader van de Ziektewet als de bedrijfsarts arbeidsgeschikt verklaard. Deze grond van eiseres faalt.
3.2.3. Anders dan eiseres heeft gesteld is hier geen sprake van ontslag wegens het niet naleven van een controlevoorschrift, maar van ontslag wegens gedragingen van eiseres die tot gevolg hebben dat van de werkgever redelijkerwijs niet gevergd kan worden de arbeidsovereenkomst te laten voortduren. De door eiseres aangehaalde jurisprudentie van de Hoge Raad is hier dan ook niet van toepassing, zodat ook deze grond van eiseres faalt.
3.3. Eiseres voert verder aan dat er evenmin sprake is van een subjectieve dringende reden. De werkgever heeft volgens haar weliswaar meerdere keren aangegeven dat hij het een en ander niet tolereert en daar een eventuele beëindiging aan verbonden, maar hij heeft haar na diverse vermeende overtredingen niet op staande voet ontslagen, maar om ontbinding gevraagd. Hieruit kan geconcludeerd worden dat de werkgever het een en ander ook niet als dringende reden heeft bestempeld. De kantonrechter heeft uiteindelijk geoordeeld dat er sprake is van een verandering in de omstandigheden maar niet dat er een dringende reden is aan te nemen. Voor zover aangenomen wordt dat sprake is van een dringende reden, dan kan volgens eiseres haar ter zake geen verwijt worden gemaakt nu zij door lichamelijke klachten niet in staat was te werken en zich vervolgens ziek heeft moeten melden.
3.3.1. De rechtbank is van oordeel dat sprake is van een subjectieve dringende reden tot ontslag. Nadat eiseres niet was verschenen op het gesprek van 12 mei 2009, heeft de werkgever eiseres bij brief van 20 mei 2009 geïnformeerd dat een ontslagprocedure wordt ingezet en heeft de werkgever bij brief van 2 juni 2009 de kantonrechter verzocht om ontbinding van de arbeidsovereenkomst. De werkgever heeft dus binnen afzienbare tijd stappen ondernomen om tot een beëindiging van de arbeidsovereenkomst te komen. De werkgever heeft, subjectief gezien, dan ook een reden aanwezig geacht voor een onverwijlde beëindiging. De wijze waarop de arbeidsovereenkomst is beëindigd, in dit geval een verzoek tot ontbinding in plaats van ontslag op staande voet, is hierbij niet van belang. Evenmin is van belang dat de kantonrechter in zijn beschikking niet expliciet heeft geoordeeld dat de ontbinding heeft plaats gevonden op grond van een dringende reden. Deze grond van eiseres faalt eveneens.
3.4. De overige omstandigheden, zoals de leeftijd van eiseres en de duur van het dienstverband, zijn niet zodanig dat er gelet op het geheel van omstandigheden geen grond was voor beëindiging van de arbeidsovereenkomst wegens dringende redenen. Ook is de rechtbank niet gebleken dat de werkloosheid aan eiseres niet in overwegende mate kan worden verweten.
3.5. Gelet op de voorgaande overwegingen heeft verweerder zich terecht op het standpunt gesteld dat sprake is van een dringende reden als bedoeld in artikel 24, tweede lid, aanhef en onder a, van de WW in samenhang met artikel 7:678, eerste lid, van het BW. Daaruit vloeit voort dat verweerder terecht heeft beslist dat sprake is van verwijtbare werkloosheid in de zin van artikel 24, tweede lid, aanhef en onder a, van de WW en eiseres terecht een WW-uitkering heeft geweigerd.
3.6. De rechtbank zal het beroep van eiseres ongegrond verklaren. Voor een proceskostenveroordeling of voor vergoeding van het griffierecht ziet de rechtbank geen aanleiding.
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.P. Smit, voorzitter, en mrs. B.E. Mildner en T. van der Windt, leden, in aanwezigheid van mr. K.D. Jibodh, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 7 mei 2010.
de griffier, de voorzitter,
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.
Afschrift verzonden op:
Doc: B
SB