ECLI:NL:RBAMS:2010:BM6500

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
7 mei 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
13.706.123-2010 RK nummer: 10/1318
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering van overlevering op basis van dubbele strafbaarheid in het kader van een Europees aanhoudingsbevel

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 7 mei 2010 uitspraak gedaan over een vordering tot overlevering van een opgeëiste persoon aan Polen, ingediend door de officier van justitie. De vordering was gebaseerd op een Europees aanhoudingsbevel (EAB) dat was uitgevaardigd door de Judge of the District Court of Legnica op 12 september 2008. De opgeëiste persoon, geboren in Polen in 1986, was beschuldigd van illegale handel in verdovende middelen. De rechtbank heeft de behandeling van de vordering op 9 april 2010 voortgezet, waarbij de officier van justitie, de opgeëiste persoon en zijn raadsvrouw, mr. E. Schoneveld, aanwezig waren. Tijdens de zittingen werd de opgeëiste persoon bijgestaan door een tolk in de Poolse taal.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de uitvaardigende justitiële autoriteit niet in redelijkheid heeft kunnen concluderen dat het feit als lijstfeit kan worden aangemerkt, omdat de vereiste van dubbele strafbaarheid niet is voldaan. De rechtbank heeft geoordeeld dat de opgeëiste persoon in Polen was veroordeeld tot een voorwaardelijke vrijheidsstraf van één jaar, maar dat de maximale straf voor het feit in Polen niet voldeed aan de eisen van de Overleveringswet (OLW). De rechtbank heeft geconcludeerd dat het feit zowel naar Pools als naar Nederlands recht strafbaar is, maar dat de opgeëiste persoon niet aan de voorwaarden voor overlevering voldoet.

Uiteindelijk heeft de rechtbank de overlevering geweigerd en het geschorste bevel tot gevangenhouding opgeheven. De uitspraak is gedaan in het kader van artikel 29, tweede lid, van de OLW, waartegen geen gewoon rechtsmiddel openstaat.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM
INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER
Parketnummer: 13.706.123-2010
RK nummer: 10/1318
Datum uitspraak: 7 mei 2010
UITSPRAAK
op de vordering ex artikel 23 van de Overleveringswet (OLW), ingediend door de officier van justitie bij deze rechtbank. Deze vordering dateert van 26 februari 2010 en strekt onder meer tot het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB), uitgevaardigd op
12 september 2008 door de Judge of the District Court of Legnica – III Criminal Department te Legnica, Polen. Dit bevel betreft de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon],
geboren te [geboorteplaats] (Polen) op [geboortedatum] 1986,
verblijvende op het adres [adres],
hierna te noemen de opgeëiste persoon.
1. Procesgang
De vordering is behandeld op de openbare zitting van 9 april 2010. Daarbij zijn de officier van justitie, de opgeëiste persoon en zijn raadsvrouw, mr. E. Schoneveld, advocaat te Amsterdam, gehoord. Bij interlocutoire uitspraak van 13 april 2010 heeft de rechtbank het onderzoek heropend en voor onbepaalde tijd geschorst teneinde aan de uitvaardigende justitiële autoriteit te vragen welke maximumstraf kan worden opgelegd voor het delict waarvoor de opgeëiste persoon in Polen is veroordeeld.
De behandeling van de vordering is vervolgens voortgezet op 7 april 2010. Daarbij zijn wederom de officier van justitie, de opgeëiste persoon en zijn raadsvrouw gehoord.
De opgeëiste persoon is op beide zittingen bijgestaan door een tolk in de Poolse taal.
2. Grondslag en inhoud van het EAB
Aan het EAB ligt een judgment of the Regional Court in Lubin van 2 november 2005 ten grondslag (II K 493/05).
De overlevering wordt verzocht ten behoeve van de tenuitvoerlegging op het grondgebied van de uitvaardigende lidstaat van een vrijheidsstraf voor de duur van één jaar. De vrijheidsstraf is aan de opgeëiste persoon bij voornoemd vonnis van 2 november 2005 in voorwaardelijke vorm opgelegd. Bij uitspraak van 4 oktober 2007 heeft the Regional Court in Lubin de tenuitvoerlegging van deze voorwaardelijke straf bevolen.
Het vonnis betreft het feit zoals dat is omschreven in een door de griffier gewaarmerkte en als bijlage aan deze uitspraak gehechte fotokopie van onderdeel e) van het EAB.
3. Identiteit van de opgeëiste persoon
De opgeëiste persoon heeft ter zitting verklaard dat de bovenvermelde personalia juist zijn en dat hij niet de Nederlandse, maar de Poolse nationaliteit heeft.
4. Strafbaarheid
4.1 Feit vermeld op bijlage 1 bij de OLW
De uitvaardigende justitiële autoriteit heeft het feit aangeduid als een feit waarvoor het vereiste van toetsing van dubbele strafbaarheid niet geldt. Het feit valt volgens de uitvaardigende justitiële autoriteit onder Illegale handel in verdovende middelen en psychotrope stoffen.
Uit de aanvullende informatie van 15 en 19 april 2010 blijkt dat op het feit waarop het verzoek tot overlevering ziet in Polen een vrijheidsstraf is gesteld van maximaal twee jaren. Met de officier van justitie en de raadsvrouw is de rechtbank derhalve van oordeel dat de uitvaardigende justitiële autoriteit niet in redelijkheid tot het oordeel heeft kunnen komen dat het feit kan worden aangeduid als een feit waarvoor het vereiste van dubbele strafbaarheid niet geldt, nu immers niet voldaan is aan het vereiste dat op het feit naar het recht van de uitvaardigende lidstaat een vrijheidsstraf met een maximum van ten minste drie jaren is gesteld.
Onder die omstandigheden zal de rechtbank dienen te beoordelen of het feit zowel naar Pools als naar Nederlands recht strafbaar is en of op het feit in beide landen een vrijheidsstraf met een maximum van ten minste twaalf maanden is gesteld.
4.2 Feit waarvoor dubbele strafbaarheid is vereist
Het feit is zowel naar het recht van Polen als naar Nederlands recht strafbaar.
De uitvaardigende justitiële autoriteit heeft in de aanvullende informatie van 19 april 2010 meegedeeld dat de opgeëiste persoon marihuana met een totaal gewicht van minder dan 30 gram heeft verkocht. Op grond van artikel 11, zesde lid, Opiumwet, juncto artikel 11, eerste lid, Opiumwet is naar Nederlands recht op het feit geen vrijheidsstraf met een maximum van ten minste twaalf maanden gesteld. Met de officier van justitie en de raadsvrouw is de rechtbank dan ook van oordeel dat de overlevering voor het feit moet worden geweigerd.
5. Slotsom
Nu ten aanzien van het feit waarvoor de overlevering wordt gevraagd is vastgesteld dat niet aan alle eisen is voldaan die de OLW daaraan stelt, dient de overlevering te worden geweigerd.
6. Beslissing
WEIGERT de overlevering van [opgeëiste persoon] aan de Judge of the District Court of Legnica – III Criminal Department te Legnica, Polen, ten behoeve van de tenuitvoerlegging van de vrijheidsstraf, te ondergaan op het grondgebied van de uitvaardigende lidstaat wegens het feit waarvoor zijn overlevering wordt verzocht.
HEFT OP het – geschorste – bevel gevangenhouding.
Aldus gedaan door
mr. A.R.P.J. Davids, voorzitter,
mrs. L.I.M. van Bergen en W.H. van Benthem, rechters,
in tegenwoordigheid van B. de Hoogh, griffier,
en uitgesproken ter openbare zitting van 7 mei 2010.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, van de OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.
[C]