ECLI:NL:RBAMS:2010:BM6485

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
9 april 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
13.497882-09 RK nummer: 10/1259
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toestemming tot overlevering van een Poolse verdachte voor de tenuitvoerlegging van een vrijheidsstraf

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 9 april 2010 uitspraak gedaan over de vordering tot overlevering van een Poolse verdachte, die in Nederland gedetineerd is. De vordering is ingediend door de officier van justitie en betreft een Europees aanhoudingsbevel (EAB) dat is uitgevaardigd door de District Court in Warschau. De opgeëiste persoon, geboren in Polen in 1979, heeft een voorwaardelijke straf opgelegd gekregen die later is omgezet in een onvoorwaardelijke straf. De verdediging heeft aangevoerd dat de overlevering geweigerd moet worden omdat de verdachte niet aanwezig was bij de beslissing van de Poolse rechtbank die de omzetting van de straf heeft bevolen. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat de beslissing tot tenuitvoerlegging van de voorwaardelijke straf niet kan worden aangemerkt als een verstekvonnis. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte zijn verdedigingsrechten heeft kunnen uitoefenen en dat er geen noodzaak is om nadere informatie van de Poolse autoriteiten te vragen. De rechtbank concludeert dat aan alle eisen van de Overleveringswet is voldaan en staat de overlevering toe. De uitspraak is gedaan in het kader van de procedure ex artikel 23 van de Overleveringswet, waarbij de rechtbank de vordering van de officier van justitie heeft behandeld in een openbare zitting.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM
INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER
Parketnummer: 13.497882-09
RK nummer: 10/1259
Datum uitspraak: 9 april 2010
UITSPRAAK
op de vordering ex artikel 23 van de Overleveringswet (OLW), ingediend door de officier van justitie bij deze rechtbank. Deze vordering dateert van 12 februari 2010 en strekt onder meer tot het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB), uitgevaardigd op 25 maart 2009 door de Judge of the Regional Court in Warsaw, Polen. Dit bevel betreft de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon],
geboren te [geboorteplaats] (Polen) op [geboortedatum] 1979,
zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland,
thans gedetineerd in het Huis van Bewaring “Zwaag” te Zwaag,
hierna te noemen de opgeëiste persoon.
1. Procesgang
De vordering is behandeld op de openbare zitting van 26 maart 2010. Daarbij zijn de officier van justitie, de opgeëiste persoon en zijn raadsman, mr. S.V. Ramdihal, advocaat te Amsterdam, gehoord. De opgeëiste persoon is bijgestaan door een tolk in de Poolse taal.
2. Grondslag en inhoud van het EAB
Aan het EAB ligt een vonnis van de District Court of Warszawa Srodmiescie in Warsaw V Penal Division van 26 april 2007 (ref.nr V K 478/05) ten grondslag.
De overlevering wordt verzocht ten behoeve van de tenuitvoerlegging op het grondgebied van de uitvaardigende lidstaat van een vrijheidsstraf voor de duur van 1 jaar en 6 maanden. De vrijheidsstraf is aan de opgeëiste persoon opgelegd bij voornoemd vonnis.
Bij beslissing van de District Court of Warszawa Srodmiescie in Warsaw V Penal Division van 1 september 2008 is de tenuitvoerlegging van deze voorwaardelijke straf gelast.
Het vonnis van 26 april 2007 betreft het feit zoals dat is omschreven in een door de griffier gewaarmerkte en als bijlage aan deze uitspraak gehechte fotokopie van onderdeel e) van het EAB.
3. Identiteit van de opgeëiste persoon
De opgeëiste persoon heeft ter zitting verklaard dat de bovenvermelde personalia juist zijn en dat hij niet de Nederlandse, maar de Poolse nationaliteit heeft.
4. Strafbaarheid
Feiten waarvoor dubbele strafbaarheid is vereist
De uitvaardigende justitiële autoriteit heeft het feit niet aangeduid als een feit waarvoor het vereiste van dubbele strafbaarheid niet geldt.
De rechtbank dient dan ook na te gaan of het EAB voldoet aan het vereiste als bedoeld in artikel 7, eerste lid, onder a, sub 2 OLW.
Het feit is zowel naar het recht van Polen als naar Nederlands recht strafbaar.
Op dit feit is in beide staten een vrijheidsstraf met een maximum van ten minste twaalf maanden gesteld.
Het feit levert naar Nederlands recht op:
Diefstal waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van braak.
5. Verweren
5.1 De raadsman heeft gesteld dat de opgeëiste persoon weliswaar bij de onderliggende zitting is geweest, maar dat de overlevering dient te worden geweigerd aangezien de opgeëiste persoon niet aanwezig is geweest bij de beslissing van de District Court te Warschau van 1 september 2008, waarbij de voorwaardelijk aan hem opgelegde straf is omgezet in een onvoorwaardelijke straf en door de Poolse justitiële autoriteiten geen verzetgarantie is verstrekt.
Verder wordt in het EAB geen uitleg gegeven waarom de voorwaardelijke straf is omgezet. De opgeëiste persoon heeft zich in de proefperiode niets gedaan om de omzetting te rechtvaardigen, aldus de raadsman.
Subsidiair heeft de raadsman verzocht om aanhouding voor het opvragen van nadere informatie.
5.2 De officier van justitie heeft gemotiveerd verweer gevoerd en gesteld dat geen sprake is van een weigeringsgrond in de zin van artikel 12 OLW. De omstandigheid dat de reden van de omzetting niet duidelijk is voor de opgeëiste persoon is in het kader van de overleveringsprocedure niet van belang voor enig door de rechtbank te nemen beslissing.
5.3 De rechtbank overweegt als volgt.
De Poolse justitiële autoriteiten hebben niet in het EAB gesteld dat er sprake is van een verstekvonnis. De opgeëiste persoon heeft ter zitting bevestigd dat hij bij de uitspraak van deze zaak, waarbij aan hem een voorwaardelijke straf is opgelegd, aanwezig is geweest.
Op basis van deze informatie is de rechtbank van oordeel dat de opgeëiste persoon zijn verdedigingsrechten in de procedure die heeft geleid tot het vonnis van 26 april 2007 heeft kunnen uitoefenen. Hij had immers de gelegenheid om in hoger beroep te komen van dit vonnis maar heeft dit niet gedaan. Hiermee heeft de opgeëiste persoon naar het oordeel van de rechtbank ondubbelzinnig afstand gedaan van zijn recht op berechting in zijn aanwezigheid. Om deze reden is het vonnis van 26 april 2007 geen verstekvonnis als bedoeld in artikel 12 OLW.
De rechtbank overweegt verder dat artikel 12 van de OLW volgens vaste rechtspraak van deze rechtbank niet ziet op de beslissing waarbij een voorwaardelijk opgelegde vrijheidsstraf ten uitvoer wordt gelegd. Een dergelijke beslissing kan niet als een verstekvonnis in de zin van dat artikel worden aangemerkt. In de procedure die aan de beslissing tot omzetting ten grondslag ligt, wordt namelijk niet geoordeeld over bewijs en schuld met betrekking tot het aan de opgeëiste persoon verweten feit waarvoor hij reeds een straf heeft gekregen en waarvoor -in dit geval- de overlevering wordt verzocht.
Daarom is voor de beoordeling in deze procedure ook niet van belang de vraag of de opgeëiste persoon zich heeft kunnen verdedigen in de omzettingsprocedure en ook niet dat het voor de opgeëiste persoon niet duidelijk is waarom de omzetting is bevolen.
Gelet op het voorgaande bestaat er geen aanleiding aan de Poolse autoriteiten nadere informatie te vragen zoals door de raadsman verzocht met betrekking tot de aanwezigheid van de opgeëiste persoon bij de omzettingsbeslissing als de grondslag van de omzettingsbeslissing.
Omdat geen sprake is van een situatie als bedoeld in artikel 12 OLW, hoeft er geen garantie als bedoeld in dit artikel te worden verstrekt.
6. Slotsom
Nu ten aanzien van het feit waarvoor de overlevering wordt gevraagd is vastgesteld dat aan alle eisen is voldaan die de OLW daaraan stelt, dient de overlevering te worden toegestaan.
7. Toepasselijke wetsbepalingen
Artikelen 311 van het Wetboek van Strafrecht.
Artikelen 2, 5 en 7 van de Overleveringswet.
8. Beslissing
STAAT TOE de overlevering van [opgeëiste persoon] aan de Judge of the Regional Court in Warsaw ten behoeve van de tenuitvoerlegging van de vrijheidsstraf, te ondergaan op het grondgebied van de uitvaardigende lidstaat wegens het feit waarvoor zijn overlevering wordt verzocht.
Aldus gedaan door
mr. C.W. Bianchi, voorzitter,
mrs. L.I.M. van Bergen en N. Rozemond, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. A.B. Boukema, griffier,
en uitgesproken ter openbare zitting van 9 april 2010.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, van de OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.
C