RECHTBANK AMSTERDAM
Sector bestuursrecht
zaaknummer: AWB 09/2022 AW
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen
[eiser],
wonende te [woonplaats],
eiser,
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Amsterdam,
verweerder,
gemachtigde mr. I.C. Holtkamp.
Bij besluit van 1 juli 2008 (het primaire besluit) heeft verweerder het verzoek van eiser om teruggave van verlofuren in verband met ziekte afgewezen.
Bij besluit van 2 april 2009 heeft verweerder het bezwaar van eiser tegen het primaire besluit ongegrond verklaard (het bestreden besluit).
Eiser heeft tegen dit besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft de zaak ter zitting behandeld op 20 april 2010.
Eiser is verschenen. Verweerder is vertegenwoordigd door mr. Holtkamp.
1. Feiten en omstandigheden
1.1. Eiser is van 29 mei 2008 tot 26 juni 2008 in Frankrijk geweest in verband met een vakantie. Tijdens deze vakantie heeft hij een peesontsteking aan zijn arm gekregen. In het ziekenhuis ter plaatse is hem door een arts twee tot drie weken rust voorgeschreven, gecombineerd met het dragen van een mitella. Ook zijn aan eiser pijnstillers voorgeschreven. Vanuit Frankrijk heeft eiser contact opgenomen met zijn werkgever.
1.2. Na terugkomst in Nederland heeft eiser op 1 juli 2008 de bedrijfsarts bezocht. De bedrijfsarts heeft geconcludeerd dat eiser vanaf het begin van zijn vakantie arbeidsongeschikt is geweest en dat eiser zijn werk vanaf 8 juli 2008 kon hervatten. In de tussenliggende periode is eiser behandeld door zijn huisarts. Op 8 juli 2008 heeft eiser zijn werk hervat.
1.3. Aan het bestreden besluit ligt ten grondslag dat eiser ondanks zijn blessure in voldoende mate van zijn vakantie heeft kunnen genieten zodat hem geen recht toekomt tot teruggave van de tijdens zijn vakantie opgenomen verlofdagen.
2.1. Gebaseerd op het Ambtenarenreglement Amsterdam (ARA) is artikel 4, eerste lid van het Besluit opneming vakantie (regeling ter uitvoering van artikel 605 van het ARA) (hierna: Besluit opneming vakantie). Dit artikel luidde tot 1 oktober 2008 als volgt: “Van het vakantietegoed wordt of worden niet afgeschreven de dag respectievelijk de dagen waarop de ambtenaar tijdens zijn vakantieperiode – met inachtneming van het dienomtrent bepaalde krachtens artikel 502 van het ARA – verhinderd is geweest zijn betrekking te vervullen wegens ziekte”. Het tweede lid van artikel 4 luidde: “het bepaalde in het eerste lid is niet van toepassing met betrekking tot het tijdvak gedurende hetwelk de ambtenaar na verkregen toestemming van de Arbodienst zijn vakantie geheel of gedeeltelijk heeft kunnen genieten”.
2.2. Op 1 oktober 2008 is voor ambtenaren werkzaam bij de gemeente Amsterdam de Nieuwe Rechtspositieregeling Gemeente Amsterdam (NRGA) in werking getreden. Artikel 6.3, vijfde lid, van het NRGA luidt als volgt: “De uren waarop de ambtenaar tijdens zijn vakantieperiode wegens arbeidsongeschiktheid verhinderd is geweest zijn functie te vervullen worden niet van zijn vakantieverlof afgeschreven”. Het zesde lid van artikel 6.3 van het NRGA luidt: “Het vijfde lid is niet van toepassing op de periode dat de ambtenaar tijdens zijn arbeidsongeschiktheid geheel of gedeeltelijk van zijn vakantie heeft kunnen genieten”.
3. Inhoudelijke beoordeling
3.1. Allereerst is van belang de vraag of het ARA en daarmee het Besluit opneming vakantie, dan wel het NRGA van toepassing moet worden geacht. Aan het bestreden besluit ligt immers het NRGA ten grondslag, terwijl eiser zich op het standpunt stelt dat het ARA en het Besluit opneming vakantie van toepassing moeten worden geacht nu de blessure zich voor 1 oktober 2008, de datum van inwerkingtreding van het NRGA, heeft voorgedaan.
3.2. De rechtbank constateert dat nu het NRGA op 1 oktober 2008 in werking is getreden, ten tijde van de heroverweging in bezwaar het NRGA van kracht was. Als hoofdregel geldt dat een bestuursorgaan bij de beslissing op bezwaar moet uitgaan van het ten tijde van die beslissing geldende recht. Onder meer de rechtszekerheid kan echter met zich brengen dat aan het oude recht dient te worden getoetst, wanneer dit voor de belanghebbende duidelijk gunstiger is. Daarbij is voorts van belang dat de feiten die ten grondslag liggen aan de aanvraag zich hebben voorgedaan onder het oude recht.
3.3. De rechtbank is van oordeel dat toetsing van de aanvraag aan het ARA en daarmee aan het Besluit opneming vakantie duidelijk gunstiger is voor eiser dan toetsing van de aanvraag aan het NRGA. Op grond van het eerste lid van artikel 4 van het Besluit opneming vakantie worden van het vakantietegoed immers niet afgeschreven de dagen waarop de ambtenaar verhinderd is geweest zijn functie te vervullen wegens ziekte. Door de bedrijfsarts is vastgesteld dat eiser gedurende de periode van zijn vakantie zijn functie niet heeft kunnen vervullen. Nu eiser tijdens zijn vakantie, en niet ervoor, de blessure heeft gekregen en derhalve van de situatie als omschreven in artikel 4, tweede lid, van het Besluit opneming vakantie geen sprake is, komt de rechtbank aan toetsing daaraan niet toe. De omstandigheid dat, zoals verweerder ter zitting heeft aangevoerd, de bestaande praktijk is dat artikel 4, tweede lid, van het Besluit opneming vakantie wordt toegepast in situaties waarin belanghebbenden tijdens hun vakantie (tijdelijk) arbeidsongeschikt worden maakt het voorgaande niet anders. Een dergelijke praktijk brengt niet mee dat in de onderhavige zaak van duidelijke regelgeving als bedoeld in genoemd artikel 4 dient te worden afgeweken.
3.4. In geval van toetsing aan het NRGA zou ingevolge artikel 6.3, vijfde en zesde lid, van het NRGA, zoals verweerder terecht stelt, bezien moeten worden in welke mate eiser heeft kunnen genieten van zijn vakantie. Eiser heeft ter zitting gesteld dat hij niet heeft kunnen genieten van zijn vakantie. Aan de beantwoording van die vraag komt de rechtbank gelet op artikel 4, eerste en tweede lid, van het Besluit opneming vakantie in het geheel niet toe. Reeds in verband daarmee moet toepassing van het ARA en daarmee van het Besluit opneming vakantie gunstiger worden geacht voor eiser zodat op grond van de rechtszekerheid het NRGA buiten beschouwing dient te blijven.
3.5. Nu vast staat dat eiser gedurende zijn vakantie arbeidsongeschikt is geweest komt hem op artikel 4, eerste lid, van het Besluit opneming vakantie een recht op teruggave van zijn verlofdagen toe. Gelet op het voorgaande komt de rechtbank niet toe aan de beantwoording van de ter zitting opgeworpen vraag of gelet op het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen van 20 januari 2009 (LJN BH 0693) de betreffende regelgeving van de gemeente in strijd is met het Europese recht.
3.6. De rechtbank zal het beroep gegrond verklaren. De rechtbank ziet in verband daarmee aanleiding verweerder te veroordelen in de vergoeding van het griffierecht van eiser, te weten € 150,00.
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- herroept het besluit van 1 juli 2008 en bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde bestreden besluit;
- bepaalt dat verweerder aan eiser de in de periode van 29 mei 2008 tot 26 juni 2008 door eiser opgenomen verlofuren dient te restitueren;
- bepaalt dat verweerder aan eiser het door hem betaalde griffierecht van € 150,00 vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. de Rooij, rechter, in aanwezigheid van B.O. Schaafsma, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 11 mei 2010.
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.
Afschrift verzonden op:
D:
SB: