Beoordeling
4. In de onder 1.4 geciteerde brief heeft [eiser] duidelijk verklaard aanspraak te maken op het extra pensioen. Het enkele feit dat [eiser] niet meer heeft gereageerd op het antwoord van Philips (zie onder 1.5) is onvoldoende voor de gerechtvaardigde veronderstelling aan de zijde van Philips dat [eiser] zijn aanspraken alsnog had opgegeven. Daarvoor is immers een handeling nodig en het enkel uitblijven van een handeling leidt niet tot rechtsverwerking. Het beroep op rechtsverwerking wordt mitsdien verworpen.
5. Partijen zijn het erover eens dat het in het onderhavige geval niet gaat om een pensioentoezegging in de zin van de voormalige Pensioen- en spaarfondsenwet en huidige Pensioenwet, volgens welke wetgeving een pensioenregeling dient te worden uitgevoerd door een extern pensioenfonds, behoudens de in die wetgeving genoemde uitzonderingen, waarvan in het onderhavige geval evenwel geen sprake is. Volgens [eiser] is er in het onderhavige geval desalniettemin sprake van een harde en onvoorwaardelijke pensioentoezegging, waarbij geldt dat de woorden “stellig voornemen” slechts fiscaal geduid hoeven te worden. Hij stelt daarbij dat de toezegging is gedaan wegens bewezen diensten in het verleden. Philips bestrijdt dit en stelt dat de toezegging is gedaan als prikkel aan medewerkers om in dienst te blijven.
6. Partijen zijn het oneens over de uitleg van de bewoordingen van de pensioentoezegging en meer in het bijzonder over de betekenis die in dat verband toegekend moet worden aan de term “stellig voornemen”. Daarbij komt het aan op de zin die partijen in de omstandigheden van het geval redelijkerwijs aan de bewoordingen van de pensioentoezegging hebben mogen toekennen en op hetgeen zij te dien aanzien redelijkerwijs van elkaar mochten verwachten.
7. De door [eiser] gegeven uitleg kan daarbij niet worden aanvaard, omdat zij erop neer zou komen dat men door het opnemen van niet meer dan de woorden “stellig voornemen” in een pensioentoezegging de geldende pensioenwetgeving zou kunnen omzeilen, terwijl men voor het overige met een onvoorwaardelijke pensioentoezegging van doen zou hebben. Onvoldoende is gesteld om te mogen aannemen dat partijen een dergelijke niet door de wet toegestane constructie voor ogen heeft gestaan. [eiser] had dit moeten en kunnen begrijpen. Weliswaar beroept [eiser] zich erop dat de toezegging is gedaan wegens in het verleden bewezen diensten hetgeen met door hem bepleite uitleg weer wel in overeenstemming zou zijn, maar hieromtrent is door [eiser] geen bewijs aangeboden, laat staan geleverd, of anderszins iets komen vast te staan.
8. Het bovenstaande betekent dat de onder 1.3 weergegeven brief moet worden opgevat als een niet afdwingbare pensioentoezegging en dat [eiser] dit had moeten begrijpen. Dat betekent dus ook dat de woorden Such entitlement will only be applicable at the normal retirement date moet worden uitgelegd in de door Philips voorgestane zin, namelijk dat niet eerder dan op deze datum het stellig voornemen zou worden gerealiseerd, maar niet dat het in alle gevallen op deze datum zou worden gerealiseerd. Daaruit vloeit voort dat het Philips vrijstond om het realiseren van het stellig voornemen te beperken tot de groep werknemers die op het moment van hun pensionering nog in dienst van Philips zou zijn. Nu voorts niet is gesteld of gebleken dat Philips in een of meer op relevante punten met het geval van [eiser] te vergelijken gevallen wél uitvoering heeft gegeven aan het stellig voornemen, waardoor er sprake zou kunnen zijn van het ongelijk behandelen van gelijke gevallen, wordt de vordering afgewezen.
9. Het bovenstaande betekent dat het (meer) subsidiaire verweer en het verweer tegen de vordering tot betaling van buitengerechtelijke kosten geen bespreking meer behoeven.
10. Gelet op de uitkomst van de procedure wordt [eiser] veroordeeld in de proceskosten.