RECHTBANK AMSTERDAM
Sector bestuursrecht
zaaknummer: AWB 09/1410 WRB
Uitspraak van de meervoudige kamer in de zaak tussen
[eiser ],
wonende te [woonplaats],
hierna: [eiser],
gemachtigde: [gemachtigde],
en
[gemachtigde],
kantoor houdende te [woonplaats],
hierna: [gemachtigde],
hierna gezamenlijk te noemen: eisers,
de Raad voor Rechtsbijstand Amsterdam,
verweerder,
gemachtigde: mr. W.C.M. Smits.
Bij besluit van 8 oktober 2008 heeft verweerder een aanvullende aanvraag van [gemachtigde] om vergoeding van 31 extra uren rechtsbijstand afgewezen.
Bij besluit van 4 maart 2009, verzonden op 11 maart 2009, heeft verweerder het door eisers daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard (het bestreden besluit).
Eisers hebben tegen dit besluit beroep ingesteld.
De rechtbank heeft de zaak ter zitting behandeld op 17 maart 2010. [eiser] is vertegenwoordigd door [gemachtigde]. Verweerder is vertegenwoordigd door W.C.M. Smits.
1. Feiten en standpunten partijen
1.1. [gemachtigde] is toegevoegd aan [eiser] voor het verlenen van rechtsbijstand ter zake van een asielrechtelijk geschil (toevoegingsnummer 4GP2118).
1.2. Bij besluit van 7 mei 2008 heeft verweerder een aanvraag van [gemachtigde] om vergoeding van 30 extra uren rechtsbijstand toegewezen.
1.3. Op 13 augustus 2008 heeft [gemachtigde] een aanvullende aanvraag om vergoeding van 41 extra uren rechtsbijstand gedaan.
1.4. Bij het bestreden besluit heeft verweerder het bezwaar van eisers tegen de afwijzing van de aanvullende aanvraag ongegrond verklaard, omdat de zaak niet dusdanig bewerkelijk is dat de rechtsbijstand niet binnen het normale aantal uren dat voor deze zaak is bepaald zou kunnen worden verricht.
Eisers betogen in beroep dat verweerder de zaak ten onrechte niet als bewerkelijk heeft aangemerkt.
2.1. Ingevolge artikel 13, eerste lid, van het Besluit vergoedingen rechtsbijstand 2000 (hierna: het Bvr 2000) wordt, indien in een procedure de tijdsbesteding aan de verlening van rechtsbijstand uitgaat boven het aantal uren dat gelijk is aan drie maal het aantal punten dat in de bijlage voor het desbetreffende rechtsterrein of soort zaak of op grond van artikel 6 is bepaald, voor elk uur waarin boven deze grens rechtsbijstand wordt verleend, één punt toegekend mits het bureau de begroting van de tijdsbesteding voor de naar verwachting nog te verrichten werkzaamheden, bedoeld in het eerste lid van artikel 31, heeft goedgekeurd.
Ingevolge artikel 31, eerste lid, van het Bvr 2000 – voor zover thans van belang – dient de rechtsbijstandverlener bij het bereiken van de in artikel 13 bedoelde tijdgrens een aanvraag in bij het bureau tot vaststelling van de vergoeding voor de verrichte werkzaamheden. Tegelijkertijd legt hij een begroting over met betrekking tot de tijdsbesteding van de naar verwachting nog te verrichten werkzaamheden.
Ingevolge het tweede lid stemt het bureau geheel of gedeeltelijk in met de begroting, bedoeld in het eerste lid, indien het van oordeel is dat de rechtsbijstand doelmatig wordt verleend.
2.2. Volgens het Handboek Vergoedingen 2000 (hierna: het Handboek Vergoedingen) hanteert de raad als beleid dat de begroting van de tijdsbesteding voor de naar verwachting nog te verrichten werkzaamheden, bedoeld in het eerste lid van artikel 31 van het Bvr 2000, wordt goedgekeurd, wanneer de zaak in vergelijking met andere soortgelijke zaken zodanig feitelijk en/of juridisch gecompliceerd is, dat de behandeling daarvan in redelijkheid niet binnen de tijdgrens heeft kunnen plaatsvinden en nog de begrote tijd vergt. Een zaak is feitelijk gecompliceerd, indien zich een veelheid van juridisch relevante feiten voordoet. Een zaak is juridisch gecompliceerd, indien, binnen het bereik van de afgegeven toevoeging, rechtsvragen beantwoord moeten worden die uitzonderlijk van aard zijn en slechts zeer incidenteel voorkomen.
2.3. Om te komen tot landelijke uniformering bij de toepassing van het in het Handboek neergelegde beleid, hebben de raden voor rechtsbijstand in december 2007 de Leidraad extra urenzaken (hierna: de Leidraad 2007) tot stand gebracht en bekend gemaakt. In december 2008 is vervolgens de Leidraad bewerkelijke zaken (hierna: de Leidraad 2008) tot stand gebracht en bekend gemaakt. In de Leidraad 2008 is de Leidraad 2007 op onderdelen verduidelijkt en aangepast.
Volgens de Leidraad 2008 kan bewerkelijkheid van de zaak worden aangenomen, indien sprake is van juridische complexiteit dan wel van een omvangrijk juridisch relevant feitencomplex, waardoor niet verwacht kan worden dat alle rechtsbijstand binnen de forfaitaire grens kan worden verleend. Feitelijke complexiteit zal slechts worden aangenomen, indien deze kan worden aangetoond aan de hand van objectieve factoren.
Aldus zullen factoren die herleidbaar zijn tot de persoon(lijkheid) van de rechtzoekende (zoals maatschappelijke of culturele achtergrond) in beginsel geen reden zijn om feitelijke complexiteit, en dus bewerkelijkheid van de zaak, aan te nemen.
Voorts zal volgens de Leidraad 2008 een aanvraag om toekenning van extra uren per definitie worden afgewezen, als er geen sprake is van feitelijke en/of juridische complexiteit in een zaak, ook al is in de desbetreffende zaak gemiddeld meer tijd besteed dan in een gelijksoortige zaak.
3. Beoordeling van het beroep
3.1. Uit het bestreden besluit leidt de rechtbank af en door verweerder is ter zitting bevestigd dat de aanvraag om extra uren is getoetst aan de Leidraad 2008. Naar vaste jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: de Afdeling) wordt het in de Leidraad 2007 neergelegde beleid niet onredelijk geacht (zie onder meer de uitspraak van 30 december 2009, LJN BK7987). De rechtbank ziet geen aanleiding over de Leidraad 2008 anders te oordelen.
3.2. De rechtbank overweegt dat bij elk verzoek om vergoeding van extra uren aan de hand van de omstandigheden van het geval dient te worden beoordeeld of sprake is van een zaak die in vergelijking met andere soortgelijke zaken feitelijk (en/of juridisch) gecompliceerd is. Nu eisers zich beroepen op een uitzonderingssituatie, is het aan hen aannemelijk te maken dat de zaak een dusdanig complex karakter heeft dat de behandeling daarvan in redelijkheid niet binnen de tijdgrens van 54 uren (te weten de forfaittijd van 24 uren inclusief de reeds toegekende 30 extra uren) heeft kunnen plaatsvinden.
3.3. Met verweerder is de rechtbank van oordeel dat eisers niet aannemelijk hebben gemaakt dat hier sprake is van een bewerkelijke zaak. Het enkele gegeven dat sprake is van een groot tijdsverloop en een omvangrijk feitencomplex leidt niet tot de conclusie dat ook voldaan is aan het criterium van een omvangrijk juridisch relevant feitencomplex. De Europeesrechtelijke vraagstukken die eventueel in de zaak gaan spelen maken niet dat sprake is van een juridisch complexe zaak, nu in asielrechtelijke zaken veelvuldig een beroep wordt gedaan op de beschermende werking van het EVRM. De rechtbank is ten slotte – met verweerder – van oordeel dat de enkele verwijzing door eisers naar het boek 'Hoogverraad individuele ambtsberichten' niet kan leiden tot een ander oordeel.
3.4. De rechtbank ziet geen aanknopingspunten voor het oordeel dat het bestreden besluit in strijd met het zorgvuldigheidsbeginsel en het verbod van willekeur is voorbereid. Niet is gebleken en eisers hebben niet nader onderbouwd dat het advies een deugdelijke motivering ontbeert, doordat de Bezwarencommissie zich niet mede heeft gebaseerd op het gehele onderliggende procesdossier. Voorts blijkt uit de bewoordingen van het advies dat de Bezwarencommissie een dubbele proportionaliteitstoets heeft verricht. Verweerder heeft zich bij het nemen van het bestreden besluit dan ook op het advies mogen baseren. Verweerders overweging in het besluit van 7 mei 2008 dat na afloop van de werkzaamheden – waarop de eerder toegekende 30 extra uren zagen – bij de vaststelling een andere inhoudelijke beoordeling zal plaatsvinden, kan niet leiden tot het oordeel dat verweerder in strijd met het verbod van willekeur heeft gehandeld.
3.5. Voor zover eisers met het betoog, dat verweerder in een eerdere zaak betreffende een individueel ambtsbericht alles heeft vergoed, hebben bedoeld een beroep te doen op het gelijkheidsbeginsel, slaagt dit betoog niet. Uit de door eisers ter onderbouwing van dat betoog overgelegde uitspraak van deze rechtbank van 28 januari 2008 blijkt niet dat sprake is van gelijke gevallen, zoals is vereist voor een geslaagd beroep op het gelijkheidsbeginsel.
3.6. Ook het betoog van eisers dat het bestreden besluit in strijd met artikel 1, eerste lid, van het Eerste Protocol van het EVRM is genomen, slaagt niet. Naar vaste jurisprudentie van de Afdeling is een inbreuk op het in dit artikel omschreven recht gerechtvaardigd, nu deze steunt op tevoren kenbaar gemaakte schriftelijke regels, neergelegd in het Handboek vergoedingen, welke regels voorts een legitiem doel dienen, te weten het behoud van een redelijk overzicht op de besteding van publieke middelen (zie onder meer de uitspraak van 1 oktober 2008, LJN BF3884. Er zijn geen omstandigheden gesteld of gebleken op grond waarvan geoordeeld moet worden dat [gemachtigde] door de afwijzing van de aanvraag op basis van deze regels op onevenredige wijze is getroffen.
3.7. De rechtbank ziet, gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, geen grond voor het oordeel dat verweerder zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat de zaak niet dusdanig bewerkelijk is dat de rechtsbijstand niet binnen het normale aantal uren dat voor deze zaak is bepaald zou kunnen worden verricht.
3.8. In hetgeen door eisers is aangevoerd ziet de rechtbank ten slotte geen bijzondere omstandigheden op grond waarvan verweerder met toepassing van artikel 4:84 van de Algemene wet bestuursrecht van het beleid had moeten afwijken door de aanvraag toe te wijzen.
4.1. Gelet op het bovenstaande zal het beroep van eisers ongegrond worden verklaard.
4.2. Nu het beroep ongegrond wordt verklaard, ziet de rechtbank geen aanleiding te bepalen dat verweerder aan eisers het door hen betaalde griffierecht vergoed. Voor een proceskostenveroordeling en een veroordeling van verweerder tot betaling van schadevergoeding bestaat voorts geen aanleiding.
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C.J. Polak, voorzitter, mrs. H.P. Kijlstra en P.H.A. Knol, leden, in aanwezigheid van mr. C.J. Baijens, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 27 april 2010.
de griffier de voorzitter
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
Afschrift verzonden op:
D: B
SB