ECLI:NL:RBAMS:2010:BM3402

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
22 april 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 09/2525 AOW en AWB 09/2530 AOW
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening van AOW-pensioenen in verband met gezamenlijke huishouding

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 22 april 2010 uitspraak gedaan over de herziening van AOW-pensioenen van eisers, die in geschil zijn over de vraag of zij een gezamenlijke huishouding voerden. De rechtbank heeft vastgesteld dat verweerder ten onrechte heeft geconcludeerd dat eisers gedurende de gehele in geding zijnde periodes gezamenlijk hoofdverblijf in dezelfde woning hebben gehad. De getuigenverklaringen waren onvoldoende concreet en specifiek om deze conclusie te onderbouwen. De rechtbank heeft zelf in de zaken voorzien en bepaald dat er voor een klein gedeelte van de periodes wel sprake was van gezamenlijk hoofdverblijf en wederzijdse verzorging, maar dat dit niet voor de volledige periodes gold. De rechtbank heeft de bestreden besluiten vernietigd en de bezwaren van eisers gegrond verklaard. Tevens zijn de proceskosten van eisers in bezwaar en beroep vergoed door verweerder. De rechtbank heeft geoordeeld dat de herziening van de pensioenen voor de periode van 13 oktober 2008 tot en met 30 december 2008 terecht was, omdat eisers in die periode wel degelijk een gezamenlijke huishouding voerden. De rechtbank heeft de verzoeken van eisers om vergoeding van wettelijke rente afgewezen, omdat het niet ging om uitkeringen maar om AOW-pensioenen.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM
Sector bestuursrecht
zaaknummer: AWB 09/2525 AOW en AWB 09/2530 AOW
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaken tussen
[eiser] (eiser) en [eiseres] (eiseres),
beide wonende te [woonplaats],
samen eisers,
gemachtigde mr. M.C.W. van der Voort,
en
de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank,
verweerder,
gemachtigde mr. N. Zuidersma-Hovers.
Procesverloop
Bij besluit van 30 december 2008 (primair besluit I) heeft verweerder eisers pensioen ingevolge de Algemene ouderdomswet (AOW) herzien met ingang van 1 juli 2005.
Bij besluit van 29 april 2009 heeft verweerder het bezwaar van eiser tegen primair besluit I ongegrond verklaard (bestreden besluit I).
Eiser heeft tegen dit besluit beroep ingesteld, geregistreerd onder nummer AWB 09/2525 AOW.
Bij besluit van 30 december 2008 (primair besluit II) heeft verweerder het AOW-pensioen van eiseres herzien met ingang van 1 augustus 2008.
Bij besluit van 29 april 2009 heeft verweerder het bezwaar van eiseres tegen primair besluit II ongegrond verklaard (bestreden besluit II).
Eiseres heeft tegen dit besluit beroep ingesteld, geregistreerd onder nummer AWB 09/2530 AOW.
Verweerder heeft ten aanzien van beide beroepen een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft de zaken ter zitting behandeld op 3 maart 2010. Eisers zijn verschenen, bijgestaan door mr. M.C.W. van der Voort. Verweerder is vertegenwoordigd door mr. N. Zuidersma-Hovers.
Feiten
1. De rechtbank gaat in dit geding uit van de volgende van belang zijnde feiten en omstandigheden. Eiser ontving vanaf 1 augustus 2004 een ouderdomspensioen op grond van de AOW voor een alleenstaande. In het uitkeringssysteem van de Sociale verzekeringsbank (Svb) staat eiser ingeschreven op het adres [adres 1] te [woonplaats]. Eiseres ontving vanaf 1 augustus 2008 een ouderdomspensioen op grond van de AOW voor een alleenstaande. Zij staat volgens het uitkeringssysteem van de Svb ingeschreven op het adres [adres 2] te [woonplaats]. Naar aanleiding van een anonieme tip dat eiser zou samenwonen met eiseres op het adres [adres 2] te [woonplaats], heeft verweerder een onderzoek geëntameerd naar de rechtmatigheid van de verstrekte pensioenen. De bevindingen van dit onderzoek heeft verweerder neergelegd in een proces-verbaal van 16 januari 2009. Op basis hiervan heeft verweerder geconcludeerd dat eisers een gezamenlijke huishouding voeren met elkaar op [adres 2] te [woonplaats] en op de camping in [woonplaats 2].
Standpunten van partijen
2. Verweerder heeft zowel aan bestreden besluit I als bestreden besluit II ten grondslag gelegd dat eisers vanaf juni 2005 een gezamenlijke huishouding voeren met elkaar, omdat zij feitelijk hetzelfde hoofdverblijf hebben op [adres 2] te [woonplaats] en op de camping in [woonplaats 2] en omdat er daarnaast vanaf de genoemde datum ook sprake is van wederzijdse zorg tussen hen. Eisers hebben verwijtbaar niet voldaan aan de verplichting om het voeren van deze gezamenlijke huishouding aan de Svb door te geven. Volgens verweerder zijn er geen dringende redenen om hun ouderdomspensioen niet met terugwerkende kracht te herzien. De herziening is ook overigens niet kennelijk onredelijk, aldus verweerder.
3. In beroep hebben eisers bestreden dat zij in de in geding zijnde periodes een gezamenlijke huishouding hebben gevoerd met elkaar.
Relevant wettelijk en jurisprudentieel kader
4.1. Ingevolge artikel 1, vierde lid, van de AOW, is van een gezamenlijke huishouding sprake indien twee personen hun hoofdverblijf in dezelfde woning hebben en zij blijk geven zorg te dragen voor elkaar door middel van het leveren van een bijdrage in de kosten van de huishouding dan wel anderszins.
4.2. Naar vaste rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) dient de vraag of in een bepaald geval sprake is van een gezamenlijke huishouding te worden beantwoord aan de hand van objectieve criteria. Zie recentelijk nog de uitspraak van 26 januari 2010, LJN: BL3363.
4.3. Het eerste criterium waaraan moet zijn voldaan, is dat de betrokkenen hun hoofdverblijf hebben in dezelfde woning. De vraag waar iemand zijn hoofdverblijf heeft, moet naar vaste rechtspraak worden beantwoord aan de hand van concrete feiten en omstandigheden. Zie CRvB 10 maart 2009, LJN: BH6423.
4.4. Aan het hebben van hoofdverblijf in dezelfde woning kan zijn voldaan indien, ondanks het aanhouden van afzonderlijke woonruimte, toch een feitelijke situatie van samenwoning bestaat doordat slechts een van beide ter beschikking staande woningen wordt gebruikt dan wel doordat op een andere wijze zodanig gebruik van de woningen wordt gemaakt dat in feite van samenwonen moet worden gesproken. Zie hiervoor de uitspraak van de CRvB van 26 januari 2010, LJN: BL3363.
Motivering van het oordeel van de rechtbank
5. De rechtbank stelt allereerst vast dat de besluiten tot herziening van de ouderdomspensioenen met ingang van 1 juli 2005 respectievelijk 1 augustus 2008 belastende besluiten zijn waarbij het primair aan verweerder is de nodige kennis te vergaren omtrent de relevante feiten en omstandigheden. De bewijslast met betrekking tot de stelling dat eisers een gezamenlijke huishouding voeren rust op verweerder (zie onder meer de uitspraak van de CRvB 6 maart 2007, LJN: BA0375).
6. In geschil is allereerst het antwoord op de vraag of eisers in de periodes van 1 juli 2005 tot en met 30 december 2008 (in eisers zaak) en 1 augustus 2008 tot en met 30 december 2008 (in de zaak van eiseres) hun hoofdverblijf hebben gehad in dezelfde woning op [adres 2] te [woonplaats] en/of de camping in [woonplaats 2].
7. De rechtbank is van oordeel dat het onderzoeksrapport van de DWI van 9 juni 1988, waarin staat vermeld dat eiser vanaf 21 mei 1982 bij eiseres op [adres 2] woont, niet kan dienen als bewijs voor het antwoord op de in 6 genoemde vraag. Dit rapport heeft immers geen betrekking op de periode die hier in geding is. Ook het poststuk van UPC kan niet dienen als bewijs, omdat dit ongedateerd is en dus niet vastgesteld kan worden of het betrekking heeft op de hier in geding zijnde periode(s).
8. Eisers hebben op 28 november 2008 beide een verklaring afgelegd tegenover sociaal rechercheurs van de Svb. Eiseres heeft toen, voor zover hier van belang, verklaard dat zij geen gezamenlijke huishouding voert met eiser. Tot 1983 hebben ze samengewoond op [adres 2]. Daarna is eiser naar het [adres 1] verhuisd. Vanaf dat moment hebben zij een latrelatie. Eiser is soms twee dagen bij haar, dan weer eens drie en soms ook weer een hele week niet. Eiseres heeft verder verklaard dat zij en eiser closer zijn geworden de laatste drie jaar, vanwege haar ziekte (borstkanker). Vanaf het moment dat zij ziek werd, drie jaar geleden, zijn zij en eiser vaker bij elkaar, gemiddeld vier dagen per week, maar niet zeven dagen per week. Eiseres heeft verder verklaard alleen te wonen. Voorts heeft eiseres verklaard dat zij en eiser nu, sedert de knieoperatie van eiser, zeven weken elke dag in hetzelfde bed slapen. Eiser kan nu niet de trap op. Wat zij nu met hem doet is dan misschien wel samenwonen, aldus eiseres.
9. Eiser heeft, voor zover hier van belang, verklaard dat zijn adres [adres 1] is. Hij moet twee trappen omhoog om in de woning te komen. Omdat dat nu niet gaat na zijn knieoperatie op 13 oktober 2008, woont hij nu bij eiseres. Verder gaat eiser samen met eiseres in de zomer naar de caravan in [woonplaats 2]. Zij komen daar al jaren, zes of zeven jaar. Zij komen daar elk weekend en door de week zijn ze er ook wel als het goed weer is. De afgelopen zeven jaar zijn eiser en eiseres gemiddeld drie dagen per week bij elkaar geweest. Als het gaat over de periode op de camping dan drie of vier dagen per week. Als eiser en eiseres op vakantie zijn, zijn ze doorlopend samen. Op het [adres 1] slaapt eiser drie of vier nachten per week. Hij slaapt niet alle andere nachten bij eiseres. [persoon 3] slaapt wel eens in zijn woning als hij is doorgezakt. Dat is volgens eiser ongeveer een keer per maand.
10. De directeur van de camping, [directeur camping], heeft verklaard dat zij de namen van eisers kent. Zij herkent hen beide op de foto’s als haar gasten. Volgens haar huren zij sinds 1998 of 1999 een standplaats. Zij verblijven samen in de caravan. De administratie wordt verstuurd naar [adres 2]. De jaarplaats staat op naam van zowel eiser als eiseres. [directeur camping] ziet ze altijd samen, doordeweeks, maar in ieder geval bijna in alle weekenden.
11. [persoon 1] heeft verklaard dat hij vanaf 23 juli 2008 op [adres 3] woont. Op een foto herkent hij eiser als de buurman. [persoon 1] denkt dat hij een aantal huizen verderop woont, omdat hij hem wel eens op straat spreekt. Hij gaat daar de woning in en uit een geeft de indruk dat hij daar woont. Hij loopt nu op krukken. [persoon 1] herkent op een foto eiseres als de buurvrouw. Volgens [persoon 1] wonen de man en de vrouw op de foto’s in hetzelfde huis. Van eiseres weet [persoon 1] dat ze wel eens naar de camping gaan. Dat was eens ter sprake gekomen toen eiser de auto voor de deur aan het inladen was.
12. [persoon 2] heeft onder meer verklaard dat zij 47 jaar op [adres 4] heeft gewoond en dat zij in oktober 2003 is vertrokken. Zij weet dat eisers ergens op [adres 2] wonen. Zij is daar wel een paar keer geweest. Eiser is volgens haar op [adres 1] komen wonen na het overlijden van de vorige bewoner, maar hij heeft er niet heel erg lang gewoond. Toen [persoon 2] in 2003 vertrok, woonde op [adres 1] al drie jaar ene [persoon 3], die daar alleen woonde en taxichauffeur was.
13. [persoon 4] heeft verklaard dat zij van januari 1999 tot september 2008 op het [adres 5] heeft gewoond. Volgens haar woonde op [adres 1] een taxichauffeur. Eiser zag zij wel eens in het pand. Zij wist niet wat hij kwam doen, maar zij zag wel eens post op zijn naam. Zij had niet de indruk dat hij daar woonde.
14. [persoon 5], verhuurder van de woning aan het [adres 1], heeft verklaard dat eiser hooguit een week heeft geslapen op het [adres 1]. Eiser heeft de woning volgens hem onderverhuurd, laatstelijk aan [persoon 3].
15. [persoon 6] heeft verklaard van 1982 tot 1999 op [adres 6] te hebben gewoond. Op [adres 2] woonden eisers. [persoon 6] ziet eisers nog met enige regelmaat samen boodschappen doen in het winkelcentrum op het Buikslotermeerplein.
16. [persoon 7] heeft verklaard dat hij vanaf het moment dat de woningen werden opgeleverd is komen wonen op het adres [adres 7]. Dat was volgens hem in ieder geval langer dan tien jaar geleden. Hij heeft verder verklaard dat eiser schuin onder hem woont, samen met zijn vrouw. Zij wonen daar net zo lang als hij. [persoon 7] denkt dat eiser daar woont, omdat hij hem al die jaren dat hij hier woont altijd ziet.
17. [persoon 8], eveneens wonende aan [adres 8] heeft verklaard dat [persoon 3] op [adres 8] staat ingeschreven en woont, waarbij hij af en toe daar slaapt en soms elders.
18. [persoon 9 ] heeft verklaard 12 jaar, tot april 2008, op [adres 3] te hebben gewoond. Op een foto herkent zij eiseres als haar voormalig buurvrouw en eiser als haar voormalig buurman. Zij dacht dat het haar buren waren, omdat zij hen wel eens zag in de straat of in de woning als zij langsliep. Zij weet niet of ze getrouwd waren of samenwoonden.
19. [persoon 10] heeft verklaard dat zij vanaf juli 2007 op [adres 6] woont. Op een foto herkent zij eiseres als haar buurvrouw en eiser als haar buurman. Zij denkt dat eiser haar buurman is, omdat zij hem altijd ziet. [persoon 10] heeft verder verklaard dat het zou kunnen dat eisers een latrelatie hebben, maar dat zij dit eigenlijk niet kan weten. Zij bemoeit zich namelijk met niemand in de buurt.
20. Naar het oordeel van de rechtbank bieden de bevindingen van verweerders onderzoek geen toereikende grondslag voor de conclusie dat eisers gedurende de volledige in geding zijnde periodes gezamenlijk hoofdverblijf hebben gehad op [adres 2] in [woonplaats] en/of op de camping in [woonplaats 2]. Uit de verklaringen van eisers komt weliswaar naar voren dat zij frequent samen zijn geweest in de woning aan [adres 2] en op de camping in [woonplaats 2] in de in geding zijnde periodes, maar ook dat eiser gedurende een aantal dagen van de week in zijn eigen woning verblijft aan het [adres 1]. De waarnemingen van de hiervoor genoemde getuigen maken het beeld niet anders. De verklaringen van [persoon 2] en [persoon 6], die in 2003 respectievelijk 1999 zijn vertrokken, hebben geen betrekking op de in geding zijnde periodes. Het feit dat [persoon 6] eisers nu nog wel eens samen boodschappen ziet doen op het Buikslotermeerplein, rechtvaardigt niet zonder meer de conclusie dat zij samenwonen op [adres 2] en/of de camping in [woonplaats 2]. De verklaring van [persoon 5] acht de rechtbank niet zonder meer betrouwbaar, nu uit de stukken is gebleken dat hij en eiser in het verleden onenigheid hebben gehad over de woning aan het [adres 1], waarbij zich een mishandeling van eiser heeft voorgedaan. Ten aanzien van de overige verklaringen is de rechtbank van oordeel dat deze onvoldoende specifiek en concreet zijn om te concluderen dat eisers gezamenlijk hoofdverblijf hebben gehad in de volledige in geding zijnde periodes in de woning op [adres 2] te [woonplaats] en/of de camping in [woonplaats 2]. Zo hebben [persoon 10 en 9] verklaard dat zij denken dat eiser bij eiseres woont; dat “denken” is echter verder niet geconcretiseerd en onderbouwd met specifieke, concrete waarnemingen. Het enkele feit dat eiser volgens een aantal getuigen regelmatig op [adres 2] wordt gezien, is onvoldoende voor de conclusie dat sprake is van gezamenlijk hoofdverblijf in de woning op [adres 2]. Dit sluit op zichzelf genomen immers ook goed aan bij de verklaring van eiser dat hij regelmatig bij eiseres was en is, maar dat hij niet bij haar woonde en ook nog een aantal dagen per week in zijn eigen woning verbleef. De verklaringen van de getuigen die menen dat eisers permanent samen wonen op het adres [adres 2] te [woonplaats] zijn bovendien tegenstrijdig met die van [persoon 8], die wel de verklaring van eiser ondersteunt dat hij een aantal dagen per week verblijft in zijn eigen woning aan het [adres 1].
21. Op grond van het voorgaande komt de rechtbank tot de slotsom dat verweerder ten onrechte heeft geconcludeerd dat eisers gezamenlijk hoofdverblijf hebben gehad op [adres 2] in [woonplaats] en op de camping in [woonplaats 2] in de periode van 1 juli 2005 tot en met 30 december 2008 respectievelijk de periode van 1 augustus 2008 tot en met 30 december 2008. De vraag of verweerder al dan niet terecht heeft geconcludeerd dat sprake is van wederzijdse zorg in de in geding zijnde periodes behoeft gezien het voorgaande geen beantwoording meer. Verweerder was gezien het voorgaande niet bevoegd om op grond van artikel 17a van de AOW eisers pensioenen te herzien. Zowel het beroep van eiser als van eiseres is derhalve gegrond. Bestreden besluit I en bestreden besluit II zullen worden vernietigd wegens schending van het in artikel 7:12, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) neergelegde motiveringsbeginsel.
22.1. De rechtbank ziet op grond van het navolgende aanleiding om met toepassing van artikel 8:72, vierde lid, van de Awb, zelf in de zaken te voorzien, de bezwaren van eisers gegrond te verklaren, de primaire besluiten te herroepen en te bepalen dat de herziening van de pensioenen wel terecht is geschied voor de periode van 13 oktober 2008 tot en met 30 december 2008. Uit de door eisers op 28 november 2008 afgelegde verklaringen en de verklaringen die eisers ter zitting bij de rechtbank hebben afgelegd, is in genoegzame mate gebleken dat eisers sedert de datum van eisers knieoperatie, zijnde 13 oktober 2008, wel degelijk een gezamenlijke huishouding hebben gevoerd. Eisers hebben immers allebei verklaard dat eiser vanaf dat moment feitelijk permanent bij eiseres in huis heeft gewoond, hetgeen verband houdt met de lichamelijke beperkingen van eiser sedert de operatie. Voorts komt uit de verklaringen van eisers naar voren dat sedert 13 oktober 2008 sprake is van wederzijdse zorg. Dit betekent dat van de volledige periodes die verweerder heeft aangemerkt als periodes waarin een gezamenlijke huishouding werd gevoerd, een klein deel ook inderdaad als zodanig kan worden aangemerkt, te weten de periode van 13 oktober 2008 tot en met 30 december 2008.
22.2. Op grond van artikel 49 van de AOW waren eisers verplicht om verweerder te informeren dat zij vanaf 13 oktober 2008 volledig samenwonend waren en voor elkaar zorgden. Dit hebben eisers ten onrechte nagelaten.
22.3. Wat betreft de periode van 13 oktober tot en met 30 december 2008 hadden eisers dus geen recht op een ouderdomspensioen naar de norm voor een alleenstaande, en is herziening van hun pensioenen op zijn plaats.
22.4. Voor zover eiser met zijn stelling dat eiseres zijn mantelzorger is een beroep heeft willen doen op artikel 17, tweede lid, van de AOW, en heeft bedoeld te betogen dat om deze reden herziening niet op zijn plaats is, kan dit beroep niet slagen. Ter zitting bij de rechtbank is gebleken dat eisers knieproblemen niet blijvend van aard zijn. Hierdoor kan hij niet aangemerkt worden als hulpbehoevend in de zin artikel 1, onderdeel j, van de Algemene nabestaandenwet, zodat een beroep op artikel 17, tweede lid, van de AOW niet opgaat.
22.5. De rechtbank ziet in hetgeen eisers verder hebben aangevoerd geen dringende reden op grond waarvan geheel of gedeeltelijk van herziening zou kunnen worden afgezien.
23. Ten slotte ziet de rechtbank aanleiding voor een proceskostenveroordeling. Met betrekking tot het beroep van eiser worden deze kosten met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb) begroot op € 644,- (1 punt voor het indienen van een beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting). Ten aanzien van het beroep van eiseres begroot de rechtbank deze kosten op eveneens € 644,- (1 punt voor het indienen van een beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting).
24. Nu eisers hierom hebben verzocht in bezwaar ziet de rechtbank tevens aanleiding om verweerder op grond van artikel 8:75, eerste lid, in samenhang met artikel 7:15, tweede lid, van de Awb te veroordelen in de proceskosten die eisers hebben gemaakt in de bezwaarfase. Die kosten zijn met toepassing van het Bpb begroot op € 483,- per persoon (1 punt voor het bezwaarschrift en 0,5 punt voor de gezamenlijke hoorzitting).
25. Eisers hebben tot slot in hun beroepschriften verzocht om verweerder te veroordelen tot betaling van de wettelijke rente vanaf de vervaldag van de uitkering. Dit verzoek is geenszins onderbouwd en is verder bovendien onbegrijpelijk, nu het in de onderhavige zaken niet gaat om uitkeringen maar om pensioenen op grond van de AOW. Gelet hierop zal de rechtbank deze verzoeken afwijzen.
26. Op grond van het bepaalde in artikel 8:74, eerste lid, van de Awb zal verweerder het door eisers betaalde griffierecht ad € 41,- per persoon dienen te vergoeden.
Beslissing
De rechtbank:
Ten aanzien van het beroep met nummer AWB 09/2525 AOW
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt bestreden besluit I;
- verklaart het bezwaar gegrond;
- herroept het primaire besluit I;
- bepaalt dat het ouderdomspensioen van eiser van 13 oktober 2008 tot en met 30 december 2008 wordt herberekend naar de norm voor gehuwden;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser in bezwaar tot een bedrag van € 483,00 (zegge: vier honderd drieëntachtig euro);
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser in beroep tot een bedrag van € 644,00 (zegge: zeshonderdenvierenveertig euro), te betalen aan de griffier van deze rechtbank;
- bepaalt dat verweerder aan eiser het griffierecht ad € 41,00 vergoedt.
Ten aanzien van het beroep met nummer AWB 09/2530 AOW
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt bestreden besluit II;
- verklaart het bezwaar gegrond;
- herroept het primaire besluit II;
- bepaalt dat het ouderdomspensioen van eiser van 13 oktober 2008 tot en met 30 december 2008 wordt herberekend naar de norm voor gehuwden;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres in bezwaar tot een bedrag van € 483,00 (zegge: vier honderd drieëntachtig euro);
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres in beroep tot een bedrag van € 644,00 (zegge: zeshonderdenvierenveertig euro), te betalen aan de griffier van deze rechtbank;
- bepaalt dat verweerder aan eiseres het griffierecht ad € 41,00 vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door mr. H.J.M. Baldinger, rechter, in aanwezigheid van
H.W. Grootendorst LLM, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 22 april 2010.
de griffier de rechter
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.
Afschrift verzonden op:
D: B, DB (AvP en MW)
SB