RECHTBANK AMSTERDAM
Sector Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 08/4448 WOB
tussenuitspraak ex artikel 8:80a van de Algemene wet bestuursrecht (Awb)
van de meervoudige kamer in de zaak tussen
[eiser],
wonende te [woonplaats],
eiser,
gemachtigde mr. A.A.J. van Dijk,
de minister van Algemene Zaken,
verweerder,
gemachtigde mr. J. Daalder.
Bij besluit van 26 juni 2008 (het primaire besluit) heeft verweerder het met een beroep op de Wet openbaarheid van bestuur (WOB) door eiser gedane verzoek om inzage in het volledige archief van de Commissie van Drie, afgewezen.
Bij besluit van 1 oktober 2008 heeft verweerder het bezwaar van eiser tegen het primaire besluit ongegrond verklaard (het bestreden besluit).
Eiser heeft tegen dit besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft de zaak ter zitting behandeld op 9 februari 2010.
Eiser is vertegenwoordigd door zijn gemachtigde. Verweerder is vertegenwoordigd door
mr. E.C. Pietermaat.
2.1. Feiten en omstandigheden
2.1.1. Eiser heeft namens de redactie van het televisieprogramma Reporter van de Katholieke Radio Omroep bij verweerder een verzoek ingediend tot volledige inzage in het archief van de Commissie van Drie, dat door verweerder is ondergebracht bij het Nationaal Archief in Den Haag.
2.1.2. Bij het primaire besluit van 26 juni 2008 heeft verweerder eisers verzoek op grond van artikel 15 van de Archiefwet 1995 afgewezen.
2.1.3. Bij het bestreden besluit heeft verweerder het besluit van 26 juni 2008 gehandhaafd en eisers bezwaren ongegrond verklaard. Verweerder heeft daartoe overwogen - kort zakelijk weergegeven - dat bij de overbrenging van het archief van de Commissie van Drie vanuit het ministerie van verweerder naar het Nationaal Archief in 2003 een inventaris is opgemaakt waarbij per nummer is aangegeven wanneer de - bij besluit van verweerder van 10 februari 2003 - voor deze documenten opgelegde beperkingen aan de openbaarheid vervallen. Deze beperkingen vervallen respectievelijk in 2050, 2025 of 2009 (vijf jaar na het overlijden van prins Bernard). Ten aanzien van de drie laatste nummers in de inventaris waarbij de beperking vervalt in 2050 kan voor dat jaar een herbeoordeling van de beperking plaatsvinden.
Bij voornoemd besluit van verweerder van 10 februari 2003 zijn beperkingen gesteld aan de openbaarheid van die informatie met het oog op (i) de eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer, (ii) het belang van de Staat en zijn bondgenoten, en (iii) het voorkomen van onevenredige benadeling van betrokken natuurlijke en rechtspersonen, dan wel derden.
Verweerder heeft in het bestreden besluit geconcludeerd dat deze belangen nog immer opgaan en dat hier sedert 10 februari 2003 geen verandering in is gekomen, ook niet bezien in het licht van de bezwaren van eiser.
2.1.4. Eiser heeft hiertegen beroep ingesteld en daarbij aangevoerd dat onderzoek wordt gedaan naar de grondigheid en zorgvuldigheid van het op 26 augustus 1976 openbaar gemaakte rapport van de Commissie van Drie. Het bestreden besluit is volgens eiser in strijd met artikel 10 van het Europees Verdrag tot Bescherming van de Rechten van de Mens en de Fundamentele Vrijheden (EVRM). Er bestaat weliswaar vooralsnog geen verplichting om documenten te verschaffen, maar bij een afwijzing zal moeten worden afgewogen of de weigering noodzakelijk is in een democratische samenleving. Daarnaast zal moeten worden afgewogen of de beperking wel proportioneel is. Het beleid van verweerder is kennelijk onredelijk ten aanzien van de belangen van eiser, als redacteur van Reporter. Er is sprake van strijdigheid met artikel 3:4 van de Awb omdat er een onevenredige c.q. willekeurige belangenafweging heeft plaatsgevonden. Allereerst had verweerder moeten meenemen dat het historisch belang van openbaarheid ter zake aanzienlijk is. Verweerder heeft geen recht gedaan aan het beginsel van de Archiefwet 1995 dat juist openbaarheid voorschrijft. Eiser heeft voorts aangevoerd dat hij wordt beperkt in het uitoefenen van zijn journalistieke verantwoordelijkheid, door per definitie inzage te verbieden zonder te kijken naar alternatieve oplossingen. Het belang van bescherming van de persoonlijke levenssfeer kan niet geacht aanwezig te zijn voor nabestaanden. Artikel 15, derde lid, van de Archiefwet 1995 laat de mogelijkheid open voor verweerder om op nieuwe gronden een aanvullende afweging te maken, hetgeen niet is gebeurd. Dat is evenmin toegelicht.
Het ontgaat eiser hoe het belang van de Staat en bondgenoten een rol speelt. De documenten hebben betrekking op de handelswijze van wijlen Prins Bernard op persoonlijke titel en niet als echtgenoot van het toenmalig staatshoofd. Eiser heeft voorts aangevoerd dat op de betreffende documenten vanuit de Verenigde Staten geen beperkingen gelden.
2.2. Beoordeling
2.2.1. De rechtbank overweegt allereerst dat verweerder het archief van de Commissie van Drie in 2003 heeft overgebracht vanuit het Ministerie van Algemene Zaken naar het Nationaal Archief. Gelet hierop staat vast dat de documenten waar eiser om heeft verzocht sedert 2003 niet meer onder verweerder berusten. Hieruit vloeit voort dat op eisers verzoek in beginsel niet de WOB van toepassing is maar de Archiefwet 1995.
2.2.2. De bevoegdheid te beslissen op een verzoek tot raadpleging van archiefbescheiden berust op grond van artikel 17 in samenhang met artikel 26, eerste lid, van de Archiefwet 1995 bij de beheerder van de archiefbewaarplaats, in het onderhavige geval de algemene rijksarchivaris. In deze zaak is evenwel op het verzoek van eiser door verweerder beslist met toepassing van de Archiefwet 1995.
2.2.3. Artikel 15, derde lid, van de Archiefwet 1995 bepaalt dat de zorgdrager, dat wil zeggen, degene die krachtens die wet met de zorg voor archiefbescheiden is belast, gehoord degene op wiens last de archiefbescheiden zijn overgebracht, de aan de openbaarheid gestelde beperkingen kan opheffen, dan wel ten aanzien van een verzoeker buiten toepassing laten, indien het belang van de gestelde beperking niet opweegt tegen diens belang tot raadpleging of gebruik van de archiefbescheiden. In het onderhavige geval is ingevolge artikel 1 in samenhang met artikel 23, derde lid, van de Archiefwet 1995 de minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap belast met de zorg voor de aan de orde zijnde archiefbescheiden.
2.2.4. Ingevolge artikel 15, vijfde lid, van de Archiefwet 1995 is het derde lid evenwel niet van toepassing op archiefbescheiden aan de openbaarheid waarvan beperkingen zijn gesteld met het oog op het belang van de Staat of zijn bondgenoten. Ter zitting heeft de gemachtigde van verweerder uitdrukkelijk verklaard dat alle in rechtsoverweging 2.1.3. genoemde beperkingen gelden voor álle door eiser verzochte documenten. Dit betekent dat artikel 15, derde lid, van de Archiefwet 1995 niet van toepassing is op de archiefbescheiden terzake van de Commissie van Drie.
2.2.5. In artikel 15, zevende lid, van de Archiefwet 1995 is bepaald dat met betrekking tot de in het vijfde lid bedoelde archiefbescheiden de regelingen inzake het recht op informatie van toepassing zijn die zouden gelden indien de archiefbescheiden niet naar een archief-bewaarplaats waren overgebracht. Verweerder heeft er in dat kader ter zitting op gewezen dat dan de WOB van toepassing zou zijn.
2.2.6. Gelet hierop concludeert de rechtbank dat beoordeling van de openbaarmaking van de aan de orde zijnde archiefbescheiden niet had moeten plaatsvinden op grond van de Archiefwet 1995 maar op grond van de WOB. Dat betekent ook dat niet het individuele belang van eiser maar het algemeen belang van openbaarmaking dient te worden afgewogen tegen de belangen van beperking van die openbaarmaking. De bevoegdheid tot die afweging komt verweerder toe en niet de algemene rijksarchivaris of de minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap.
2.2.7. Naar oordeel van de rechtbank heeft de besluitvorming in de onderhavige zaak derhalve bevoegdelijk maar niet op grondslag van het juiste wettelijke toetsingskader plaatsgevonden. Reeds gelet hierop kan het bestreden besluit in rechte geen stand houden.
2.2.8. De rechtbank ziet in de onderhavige zaak aanleiding om niet te volstaan met vernietiging en terugverwijzing, maar om toepassing te geven aan de “bestuurlijke lus” als bedoeld in artikel 8:51a, eerste lid, van de Awb. De rechtbank neemt hierbij in aanmerking dat deze kwestie inmiddels al geruime tijd speelt, dat partijen ter zitting hebben aangegeven dat zij zich goed kunnen vinden in de toepassing daarvan en dat de rechtbank destijds ten onrechte niet heeft gereageerd op eisers verzoek tot versnelde behandeling van de zaak. Partijen wensen beiden ook een finaal rechterlijk oordeel over hun rechtsposities binnen een zo kort mogelijke termijn.
2.2.9. De rechtbank kan het onderhavige geschil in dit stadium echter (nog) niet definitief beslechten. Daarvoor is vereist dat verweerder de gevraagde openbaarmaking in het licht van de betrokken belangen op grondslag van het juiste toetsingskader afweegt.
2.2.10. De rechtbank zal verweerder in de gelegenheid stellen om tot nadere besluitvorming te komen als uitvloeisel van het in rechtsoverweging 2.2.7. geconstateerde gebrek, al dan niet in de vorm van een wijzigingsbesluit. Ter voorlichting van partijen merkt de rechtbank nog op dat een beoordeling van het openbaar maken van documenten in het kader van de WOB kan plaatsvinden per document of cluster van documenten. Voorts merkt de rechtbank op dat verweerder niet zonder meer het openbaar maken van een heel document kan weigeren vanwege één of enkele alinea’s in dat document, die zich tegen openbaarmaking zouden verzetten. Verweerder dient, mede gelet op het uitgangspunt “openbaar, tenzij”, te bezien of in een dergelijk geval niet kan worden volstaan met het onleesbaar maken van dergelijke passages.
2.2.11. De rechtbank neemt nog geen beslissing over eventuele vergoeding van het betaalde griffierecht en de gemaakte proceskosten. Zij zal zich daarover uitlaten in de einduitspraak op het beroep.
- heropent het onderzoek;
- draagt verweerder op om binnen zes weken na deze uitspraak (al dan niet in besluitvorm) nader gemotiveerd een standpunt in te nemen op de bezwaren van eiser met inachtneming van hetgeen in deze uitspraak is overwogen;
- houdt iedere verdere beslissing aan.
Deze tussenuitspraak is gedaan door mr. P.H.A. Knol, als voorzitter,
mrs. H.J. Tijselink en Th. van der Windt, als leden, in aanwezigheid van
mr. S.S.N. van Samson als griffier.
De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 23 maart 2010.
de griffier, de voorzitter,
Rechtsmiddel
Tegen deze tussenuitspraak kan alleen hoger beroep worden ingesteld tegelijk met het hoger beroep tegen de nog te wijzen einduitspraak (artikel 18, derde lid van de Beroepswet).
Afschrift verzonden op:
D: B
SB