RECHTBANK AMSTERDAM
Sector Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 09/3947 AKW
uitspraak van de meervoudige kamer in de zaak tussen
[eiser],
wonende te [woonplaats] ([land]),
eiser,
de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank (Svb),
verweerder,
gemachtigde J.Y. van den Berg.
Bij besluit van 24 februari 2009 (het primaire besluit) heeft verweerder eiser meegedeeld dat (vooralsnog) kinderbijslag over het eerste kwartaal van 2009 wordt geweigerd omdat verweerder niet kan beoordelen of aan de eisen voor toekenning is voldaan.
Bij besluit van 11 augustus 2009 heeft verweerder het bezwaar van eiser tegen het primaire besluit ongegrond verklaard (het bestreden besluit).
Eiser heeft tegen dit besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft de zaak ter zitting behandeld op 17 februari 2010.
Eiser is niet verschenen. Verweerder is vertegenwoordigd door zijn hierboven genoemde gemachtigde.
2.1. Verweerder heeft kinderbijslag over het eerste kwartaal van 2009 geweigerd op de grond dat niet duidelijk was of aan de nationale, in de Algemene Kinderbijslagwet (AKW) neergelegde, voorwaarden voor het recht op kinderbijslag voor een 16-jarige was voldaan. Eiser ontving voordien kinderbijslag ten behoeve van zijn zoon [naam 1]. Nadat [naam 1] in 2008 de 16-jarige leeftijd had bereikt, heeft verweerder eiser om nadere informatie verzocht teneinde te kunnen beoordelen of [naam 1] gemiddeld ten minste 213 klokuren per kwartaal lessen of stages volgt dan wel of sprake is van feiten en omstandigheden als bedoeld in artikel 2 van de Regeling klokuren 1998. Eiser heeft hierop twee verklaringen alsmede een bericht van de Vlaamse overheid, Agentschap voor Onderwijsdiensten, aan verweerder doen toekomen. Hierin staat vermeld dat [naam 1] in overeenstemming met de Belgische wetgeving thuisonderwijs geniet. Om te kunnen beoordelen of en in hoeverre de onderwijssituatie van [naam 1] feitelijk gelijkgesteld kan worden aan de in Nederland gebruikelijke ‘schoolplicht’situatie heeft verweerder eiser om nadere gegevens verzocht over de opleiding die zijn zoon volgt en daarbij aan te geven hoe het huisonderwijs precies plaats vindt en wie dit geeft, wanneer er eindexamen wordt gedaan, hoeveel uren thuis wordt gestudeerd en op welke wijze inspectie en controle op het onderwijs plaatsvinden.Toen bleek dat eiser de gevraagde gegevens niet wilde verstrekken heeft verweerder bij het bestreden besluit de weigering van kinderbijslag gehandhaafd omdat niet is na te gaan of het thuisonderwijs van [naam 1] onderwijs is in de zin van de AKW en uit de beschikbare gegevens niet valt af te leiden of aan de nationale voorwaarden voor toekenning van kinderbijslag is voldaan.
2.2. Eiser heeft in beroep aangevoerd dat hij op grond van artikel 1, sub u, ii, van EG-Verordening 1408/71 (hierna: de Verordening) recht heeft op kinderbijslag. De weigering om kinderbijslag te verstrekken is in strijd met de Verordening. Volgens eiser is het AOW-pensioen dat hij geniet geen wettelijk pensioen in de zin van de Verordening.
Eiser meent voorts dat hij verweerder adequaat heeft geïnformeerd over de onderwijssituatie van zijn zoon [naam 1] en dat hij niet verder op verweerders verzoek om aanvullende informatie hoefde in te gaan. Dit te meer niet omdat eisers zoon onder de Belgische onderwijswetgeving valt, het door eisers zoon gevolgde huisonderwijs voldoet aan de Belgische regels, en verweerder zich hiermee niet dient te bemoeien.
Volgens eiser is verweerders beslissing om kinderbijslag te weigeren in strijd met het EU-recht op het vrije verkeer van personen. Tot slot acht eiser het bestreden besluit in strijd met het gelijkheidsbeginsel.
2.3. Ingevolge artikel 1, aanhef en sub u, van de Verordening wordt verstaan onder:
i. gezinsbijslagen: alle verstrekkingen of uitkeringen ter bestrijding van de gezinslasten in het kader van een in artikel 4, lid 1, letter h), bedoelde wettelijke regeling, met uitzondering van de in bijlage II vermelde bijzondere uitkeringen bij geboorte of adoptie;
ii. kinderbijslag: de periodieke uitkeringen welke uitsluitend op grond van het aantal gezinsleden en eventueel van hun leeftijd worden toegekend.
2.4. Artikel 77, tweede lid, aanhef en sub a, van de Verordening luidt – voor zover hier relevant - als volgt:
Ongeacht op het grondgebied van welke Lid-Staat de rechthebbende op een pensioen of rente dan wel de kinderen wonen, worden de bijslagen toegekend volgens onderstaande regels:
a) aan de rechthebbende op pensioen of rente, verschuldigd krachtens de wettelijke regeling van één enkele Lid-Staat, overeenkomstig de wettelijke regeling van de Lid-Staat welke inzake het pensioen of de rente bevoegd is.
2.5. Ingevolge artikel 7, tweede, lid van de AKW heeft de verzekerde voor een kind van 16 of 17 jaar slechts recht op kinderbijslag indien het kind
a. in verband met onderwijs of een beroepsopleiding lessen of stages volgt gedurende gemiddeld tenminste 213 klokuren per kwartaal,
b. (…)
c. (…).
2.6. Op grond van artikel 7, leden 9 en 11 van de AKW kunnen bij ministeriële regeling nadere en zonodige afwijkende regels worden gesteld met betrekking tot de toepassing van (onder meer) het tweede lid, onderdeel a.
2.7. Ingevolge artikel 2 van de Regeling klokuren 1998 – voor zover hier relevant - heeft de verzekerde ten behoeve van een kind als bedoeld in artikel 7, tweede lid, onderdeel a van de AKW, indien het kind lessen of stages volgt van gemiddeld minder dan 213 klokuren per kwartaal, toch aanspraak op kinderbijslag op grond van de AKW indien:
a. het kind een opleiding aan een instelling voor hoger onderwijs (…) volgt;
b. het kind een andere studie of opleiding volgt dan genoemd onder a, met een studiebelasting van ten minste 1600 uur per jaar, of
c. het kind in het eindexamenjaar van een meerjarige studie of opleiding ten minste gemiddeld 162 klokuren per kwartaal lessen of stages volgt.
Beoordeling van het geschil
De toepasselijkheid van artikel 77, tweede lid, sub a, van de Verordening
2.8.1. Eiser ontvangt een Nederlands ouderdomspensioen op grond van de Algemene Ouderdomswet (AOW). Hij woont met zijn gezin, inclusief zijn zoon ten behoeve van wie de kinderbijslag is aangevraagd, binnen de Europese Unie in een andere lidstaat dan Nederland, te weten [land]. De rechtbank stelt gelet hierop vast dat het geschil primair moet worden beoordeeld aan de hand van de toewijzingsregels in de Verordening.
2.8.2. Eiser stelt dat artikel 1, sub u, ii van de Verordening kinderbijslag definieert als periodieke uitkering die wordt toegekend uitsluitend op grond van het aantal gezinsleden en eventueel hun leeftijd. Die stelling is feitelijk juist, maar zij baat eiser niet. Artikel 1, sub u, ii geeft geen aanspraak op kinderbijslag, maar alleen een definitie daarvan, te hanteren bij het systeem van coördinatie dat de Verordening kent.
2.8.3. De toewijzingsregel die in dit geval door verweerder is gehanteerd, is de regel neergelegd in artikel 77, tweede lid, aanhef en sub a van de Verordening.
2.8.4. Eiser stelt, onder verwijzing naar artikel 1, aanhef en sub u ii van de Verordening dat artikel 77 van de Verordening niet van toepassing is.
De rechtbank overweegt op dit punt het volgende.
2.8.5. Artikel 77, tweede lid van de Verordening maakt de export mogelijk van kinderbijslag naar het buitenland.
Indien die bepaling niet van toepassing zou zijn, is die export dus niet mogelijk, en zou eiser hoe dan ook geen recht hebben op kinderbijslag op grond van de AKW.
De rechtbank merkt daarbij op dat in de Verordening niet een andere bepaling valt aan te wijzen die eiser recht geeft op het ontvangen van Nederlandse kinderbijslag in het buitenland ([land]). Daarbij verwijst de rechtbank allereerst terug naar hetgeen hiervoor is overwogen met betrekking tot artikel 1, aanhef en sub ii van de Verordening. Verder wijst de rechtbank erop, dat ingevolge artikel 13, aanhef en onder f van de Verordening (waar artikel 77 een uitzondering op vormt) op eiser de Belgische wetgeving van toepassing is. Daarvan uitgaande kan eiser op grond van de Verordening in het geheel geen aanspraken ontlenen aan de AKW, die immers niet een Belgische, maar een Nederlandse wet is.
Ten slotte overweegt de rechtbank dat eiser strikt naar nationaal Nederlands recht evenmin aanspraak kan maken op kinderbijslag op grond van het feit dat hij niet verzekerd is ingevolge de AKW. Eiser is immers niet woonachtig in Nederland, maar in [land]. Het Koninklijk besluit uitbreiding en beperking kring verzekerden volksverzekeringen (KB 1998/746) kent ook geen bepaling die de in het buitenland wonende ontvanger van een ouderdomspensioen ingevolge de AOW (alsnog) verzekerd acht voor de AKW.
Eiser schiet er dus niets mee op wanneer artikel 77 van de Verordening in zijn situatie niet van toepassing is.
2.8.6. Uitgaande van die toepasselijkheid, overweegt de rechtbank verder als volgt. Uit artikel 77, tweede lid, sub a van de Verordening vloeit voort dat het recht op kinderbijslag wordt vastgesteld overeenkomstig de wettelijke regeling van de lidstaat die inzake het recht op pensioen bevoegd is. In eisers geval is, omdat eiser een AOW-pensioen uit Nederland ontvangt, Nederland de bevoegde lidstaat en is dus de Nederlandse regelgeving van toepassing. Dit is ook in lijn met het gegeven dat Nederland (en niet [land]) de lidstaat is die eventueel de kinderbijslag is verschuldigd.
2.9. Het voorgaande betekent dat nu beoordeeld dient te worden of het bestreden besluit in overeenstemming is met de AKW en de daarop gebaseerde nadere regelgeving, waaronder het klokurenvereiste.
De vraag of eiser verweerder voldoende informatie heeft verstrekt.
2.10. De rechtbank deelt niet het standpunt van eiser dat hij verweerder voldoende heeft geïnformeerd. De gegevens waar verweerder om heeft verzocht zijn gegevens die nodig zijn om de vraag te kunnen beantwoorden of recht op kinderbijslag bestaat op grond van de AKW. Voorts betrof het gegevens waarover eiser redelijkerwijs de beschikking kon krijgen. Artikel 4:2, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht bepaalt ook dat de aanvrager de gegevens en bescheiden verschaft die voor de beslissing op de aanvraag nodig zijn en waarover hij redelijkerwijs de beschikking kan krijgen. Verweerder was dan ook bevoegd tot het vragen van de aanvullende informatie over de onderwijssituatie van [naam 1], zoals hierboven bij de weergave van het standpunt van verweerder genoemd.
2.11. Uit de door eiser overgelegde gegevens valt niet af te leiden dat [naam 1] 213 klokuren per kwartaal onderwijs volgt dan wel dat sprake is van een situatie die valt onder artikel 2 van de Regeling klokuren 1998. Verweerder heeft dan ook op goede gronden besloten dat ten aanzien van het recht op kinderbijslag over het eerste kwartaal van 2009 niet aan de voorwaarden is voldaan.
2.12. De door eiser genoemde uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 13 augustus 2004 (LJN AQ7509) heeft betrekking op het volgen van onderwijs door kinderen die jonger zijn dan 16 jaar en betreft dus een situatie die niet vergelijkbaar is met die van eiser. Eisers beroep op deze uitspraak slaagt daarom niet.
De vraag of verweerders weigering strijd oplevert met het EU-recht van vrij verkeer van personen
2.13. Voor het oordeel dat sprake is van strijd met het recht van vrij verkeer van personen ziet de rechtbank geen aanleiding. Eiser heeft zijn recht op vrij verkeer uitgeoefend door met zijn gezin te verhuizen naar [land] en heeft niet concreet duidelijk gemaakt op welke wijze verweerders weigering om kinderbijslag toe te kennen hem belemmert in de (verdere) uitoefening van genoemd recht. Dat recht verbiedt in ieder geval niet zonder meer de afwijzing van een aanvraag omdat niet is voldaan aan de nationale wettelijke criteria voor toewijzing daarvan.
De vraag of verweerders weigering strijd oplevert met het gelijkheidsbeginsel
2.14. De rechtbank begrijpt eiser zo dat verweerder volgens hem ongerechtvaardigd onderscheid naar woonland maakt. Naar verweerder ter zitting desgevraagd heeft toegelicht, vindt een studielasttoets die verweerder die in dit geval getracht heeft uit te voeren altijd plaats, ook wanneer het betreffende kind in Nederland naar school gaat. Verweerder hanteert dus dezelfde werk- en beoordelingswijze ongeacht het woonland. Van het maken van een ongerechtvaardigd onderscheid naar wooonland kan naar het oordeel van de rechtbank dan ook niet worden gesproken..
2.15. Het bestreden besluit kan in rechte stand houden. De rechtbank zal het beroep ongegrond verklaren. Reeds gelet hierop ziet de rechtbank geen aanleiding voor toekenning van schadevergoeding als door eiser verzocht. Evenmin is aanleiding voor een vergoeding van het griffierecht of een veroordeling van verweerder in de proceskosten.
- verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. H.J.M. Baldinger als voorzitter en mrs. H.J. Tijselink en J.H.M. van de Ven als leden, in aanwezigheid van mr. J.A. Lammertink, als griffier.
De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 8 april 2010.
de griffier de voorzitter
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep
Afschrift verzonden op:
D:B
SB