RECHTBANK AMSTERDAM
Sector Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 09/282 AW
uitspraak van de meervoudige kamer in de zaak tussen
[eiseres],
wonende te [woonplaats],
eiseres,
gemachtigde mr. G.M. van Voorst,
het dagelijks bestuur van het stadsdeel Amsterdam Zuid-Oost,
verweerder,
gemachtigde T.H.S.P. de Jonge.
Bij besluit van 28 april 2008 (het primaire besluit) heeft verweerder de beoordeling van eiseres vastgesteld.
Bij besluit van 17 december 2008 heeft verweerder het bezwaar van eiseres tegen het primaire besluit ongegrond verklaard (het bestreden besluit).
Eiseres heeft op 21 januari 2009 tegen dit besluit beroep ingesteld.
Verweerder een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft de zaak ter zitting behandeld op 9 februari 2010.
Eiseres is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door zijn gemachtigde, bijgestaan door de heer [persoon 1], voormalig leidinggevende van eiseres.
2.1. Feiten en standpunten partijen
2.1.1. Eiseres is per 1 januari 2000 in dienst getreden bij verweerders stadsdeel in de functie van allround registrator. Deze aanstelling is per 1 januari 2001 omgezet in een aanstelling voor onbepaalde tijd.
Op 21 april 2005 is een functioneringsgesprekformulier opgemaakt, waarin is vermeld dat eiseres de bij de functie behorende opleiding SOD ? moet volgen.
Per 7 maart 2006 is (na een gesprek met eiseres) een beoordelingsgespreksformulier opgemaakt, met als eindconclusie dat de doelen onvoldoende zijn gerealiseerd. De eindscore is “C”, hetgeen inhoudt dat niet is voldaan aan de eisen. Dit formulier is door eiseres voor akkoord ondertekend.
Op 4 april 2008 heeft een gesprek tussen verweerder en eiseres plaatsgevonden in verband met een door de leidinggevende opgemaakte beoordeling. Het verslag is door eiseres (voor gezien) en haar leidinggevende getekend. Het functioneren van eiseres is daarbij wederom beoordeeld met score C. Eiseres en haar gemachtigde zijn in de gelegenheid gesteld hun zienswijze hierop te geven. Toen op 28 april 2008 geen reactie was ontvangen, terwijl de termijn daarvoor een week bedraagt, is de beoordeling door verweerder ongewijzigd vastgesteld. Eiseres heeft tegen deze beoordeling bezwaar gemaakt, en gewezen op haar medische conditie. Zij is gediagnosticeerd met idiopathische hypersomnie. Deze aandoening beperkt haar in haar functioneren.
2.1.2. Bij het bestreden besluit heeft verweerder het advies van de Adviescommissie bezwaarschriften overgenomen en het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard. Verweerder heeft daartoe - kort weergegeven - overwogen dat er voldoende rekenschap is gegeven van de beperkingen van eiseres als gevolg van ziekte. Niet alleen blijkt dat uit de algemene toevoeging in de beoordeling, het blijkt ook uit de toelichting op alle (onvoldoende geoordeelde) gezichtspunten. De verklaring van de bedrijfsarts van 3 oktober 2008 geeft aan op welke punten eiseres beperkt is in haar functioneren, maar de bedrijfsarts heeft niet verklaard dat die beperkingen dermate zwaarwegend of ernstig zijn dat eiseres als gevolg daarvan niet voldoende zou kunnen functioneren.
Van een zodanige belemmering in het beoordelingstijdvak dat een beoordeling niet kon worden opgemaakt, zoals betoogd door de gemachtigde van eiseres, is dan ook geen sprake. De stelling van de gemachtigde van eiseres dat een nadere rapportage van de bedrijfsarts onontbeerlijk is voor een verantwoorde beoordeling kan niet onderschreven worden. Indien eiseres meent dat de bedrijfsarts de beperkingen onderschat, had het op haar weg gelegen meer gemotiveerd (met medische documentatie) haar stelling te onderbouwen, aldus verweerder. Ter zitting is namens verweerder nog verklaard dat niet wordt getwijfeld aan de ziekte van eiseres, maar dat wordt betwist dat daaruit (relevante) arbeidsongeschiktheid voortvloeit. De heer [persoon 1] heeft daaraan nog toegevoegd dat de beperkingen van eiseres door hem zo goed mogelijk zijn verdisconteerd, maar dat hij natuurlijk geen arts is.
2.1.3. In beroep heeft eiseres aangevoerd dat tegen de gehele procedure inzake de beoordeling geldt dat verweerder deze in feite uitsluitend heeft gevoerd als opmaat voor het bij brief van 22 januari 2009 kenbaar gemaakte voornemen om haar ontslag te verlenen. Dit is volgens eiseres geen goed werkgeverschap. Het voornemen tot ontslag is overigens niet doorgezet.
In de verklaring van de bedrijfsarts van 3 oktober 2008 heeft de bedrijfsarts eiseres in afwijking van voorgaande advisering maar na terugkoppeling van informatie van de behandelende specialist geoordeeld dat sprake is van aanzienlijke beperkingen bij het functioneren van eiseres, waarbij de door verweerder in de beoordelingsprocedure aangevoerde tekortkomingen met name worden genoemd. Eiseres heeft aangevoerd dat verweerder in strijd met goed werkgeverschap ondanks de terugkoppeling geen heroverweging heeft gemaakt of nader onderzoek heeft doen instellen, maar door is gegaan met het opbouwen van de negatieve beoordeling. Nadrukkelijk is verzocht om een nadere advisering van de bedrijfsarts te vragen en op basis daarvan een behandelingsplan op te stellen, maar verweerder is daar niet op in gegaan.
Ter zitting is namens eiseres nog aangevoerd dat zowel sprake was van ziekte als van arbeidsongeschiktheid bij eiseres, en dat onder die omstandigheden geen beoordeling opgemaakt had mogen worden.
2.2. Beoordeling van het geschil
2.2.1. De rechtbank stelt vast dat partijen primair verdeeld worden gehouden over de vraag of een beoordeling opgemaakt had mogen worden.
2.2.2. Niet is in geschil tussen partijen dat sprake is van ziekte bij eiseres. Wel worden partijen verdeeld gehouden over de vraag of daaruit een relevante mate van arbeidsongeschiktheid voortvloeit. Daarbij stellen partijen over en weer dat het aan de andere partij is om terzake met adstructie of bewijs te komen terzake van de door eiseres gestelde arbeidsongeschiktheid.
2.2.3. De rechtbank neemt tot uitgangspunt dat het onderwerp van dit geding niet het besluit tot vaststelling van de beoordeling is, maar de ongegrondverklaring van het bezwaar daartegen. Op het moment dat dat besluit werd genomen was verweerder op de hoogte van de medische problematiek van eiseres. Verweerder heeft (dan ook) in bezwaar nader advies ingewonnen bij de bedrijfsarts.
2.2.4. Anders dan verweerder meent, rustte op hem ook de verplichting tot inwinning van nader advies. De beoordeling is immers niet op aanvraag van eiseres tot stand gekomen, maar is door verweerder ambtshalve vastgesteld. In die situatie doet de werking van artikel 3:2 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) (dat een bestuursorgaan verplicht tot zorgvuldigheid) zich in volle omvang gevoelen.
Los daarvan valt niet in te zien welke nadere informatie omtrent haar medische situatie eiseres voor de beoordeling van de arbeidsongeschiktheid had dienen te verschaffen. Zij heeft de gegevens uit de behandelend sector immers verstrekt. Dat die verstrekking ook eerder had kunnen plaatsvinden, laat onverlet dat die gegevens voor de beslissing op bezwaar waren overgelegd.
Dat eiseres zich niet (langdurig) heeft ziekgemeld, vormt geen grond om aan te nemen dat van arbeidsongeschiktheid geen sprake kan en zal zijn, reeds gelet op het feit dat verweerder bekend was met het feit dat eiseres leed aan een ziekte, die ook volgens verweerder invloed had op haar functioneren. Overigens staat het feit dat van een dergelijke ziekmelding geen sprake was er juridisch ook niet aan in de weg dat verweerder ter zake zelf een nader onderzoek doet instellen als dat een voor een te nemen besluit een relevant gegeven is. Van een relevant beletsel voor verweerder was in dit opzicht derhalve evenmin sprake.
2.2.5. Met de door eiseres hangende bezwaar verschafte gegevens beschikte verweerder in beginsel over voldoende informatie om (in overleg met de bedrijfsarts) tot een oordeel te komen over de beperkingen en een mogelijke arbeidsongeschiktheid van eiseres, althans om daarmee een aanvang te maken. Die beoordeling is ook niet aan de betrokken ambtenaar, maar aan het bevoegd gezag, na inwinning van geneeskundig advies.
2.2.6. Een medisch advies en een (gemotiveerd) oordeel met betrekking tot de beperkingen en (mate van) arbeidsongeschiktheid van eiseres ontbreken echter.
2.2.7. Uit de notulen van het SMT-verslag van 14 augustus 2008 blijkt wel dat de (door de heer [persoon 1] beschreven) lage productiviteit van eiseres volgens de bedrijfsarts niet alleen is te wijten aan haar ziekte. Daaruit wordt echter niet duidelijk in hoeverre dat volgens de bedrijfsarts het geval is, en evenmin op welke gronden de bedrijfsarts tot dat oordeel is gekomen. De bedrijfsarts geeft evenmin advies met betrekking tot een mogelijke arbeidsongeschiktheid van eiseres en de aan te nemen beperkingen, zulks in een situatie dat onbetwist sprake is van beperkingen.
2.2.8. Door verweerder is niet betwist dat in een geval van arbeidsongeschiktheid een beoordeling geen doorgang dient te vinden, althans niet op de wijze waarop een beoordeling plaatsvindt indien van arbeidsongeschiktheid geen sprake is.
2.2.9. Verweerder heeft gesteld dat de beperkingen van eiseres zijn verdisconteerd in de beoordeling. Die verdiscontering heeft echter niet op traceerbare wijze plaatsgevonden. Voorts wijst de rechtbank erop dat die verdiscontering niet door een medicus, maar door de directe leidinggevende van eiseres is toegepast, die (zoals ter zitting ook is verklaard) niet over specifieke deskundigheid beschikt op het terrein van arbeidsongeschiktheid.
2.2.10. De rechtbank komt dan ook tot het oordeel dat, zo het opstellen van een beoordeling op zich onzorgvuldig zou zijn te achten, de handhaving ervan in bezwaar op de wijze zoals door verweerder is gedaan, strijdig is met de artikelen 3:2 en 7:12, eerste lid, van de Awb. Het bestreden besluit komt dan ook voor vernietiging in aanmerking.
2.2.11. Gelet op het tijdsverloop, gevoegd bij het feit dat eiseres inmiddels voor een andere werkgever werkzaam is, valt niet te verwachten dat een nieuwe heroverweging in bezwaar nog tot een inhoudelijk verantwoorde vaststelling van de beoordeling zal kunnen leiden. Onder die omstandigheden zal de rechtbank op de voet van artikel 8:72, vierde lid, van de Awb, zelf in de zaak voorzien en de beoordeling van 28 april 2008 herroepen.
2.2.12. Nu het beroep gegrond wordt verklaard, ziet de rechtbank aanleiding verweerder te veroordelen in de proceskosten van eiseres, begroot op € 644,-. Daarbij is 1 punt toegekend voor het indienen van een beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, in een zaak van gemiddeld gewicht (wegingsfactor 1), € 322,00 per punt.
Tevens dient verweerder het door eiseres betaalde griffierecht ten bedrage van € 145,- te vergoeden.
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- herroept het besluit van 28 april 2008;
- bepaalt dat haar uitspraak in de plaats treedt van het bestreden besluit;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van het geding tot een bedrag van
€ 644, te betalen aan eiseres.
- bepaalt dat verweerder aan eiseres het door haar betaalde griffierecht van € 145-, vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door mr. H.J. Tijselink, als voorzitter,
mrs. P.H.A. Knol en N.R. Docter, als leden, in aanwezigheid van
mr. S.S.N. van Samson als griffier.
De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 19 maart 2010.
de griffier, de voorzitter,
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep, te Utrecht.
Afschrift verzonden op:
D: B
SB