RECHTBANK AMSTERDAM
Sector bestuursrecht
zaaknummer: 09/4556 WAO
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen
[eiseres]z,
wonende te [plaats] [land],
eiseres,
gemachtigde mr. F.W. Verweij,
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen,
verweerder,
gemachtigde A. Anandbahadour.
Eiseres ontvangt sinds 21 juni 1995 een uitkering op grond van de Wet op de arbeids-ongeschiktheidsverzekering (WAO), berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 55-65%.
Met ingang van 29 juli 1997 is de mate van arbeidsongeschiktheid gewijzigd in 45-55%.
Bij besluit van 10 maart 2009 heeft verweerder eiseres medegedeeld dat haar WAO-uitkering per 13 mei 2009 wordt herzien naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 25-35%.
Het tegen dit besluit gemaakte bezwaar heeft verweerder bij een beslissing op bezwaar van 19 augustus 2009 (hierna: het bestreden besluit) gegrond verklaard en bepaald dat de ingangsdatum van de herziene mate van arbeidsongeschiktheid van 25-35% wordt gesteld op 26 oktober 2009.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft de zaak ter zitting behandeld op 2 februari 2010.
Eiseres is daar niet in persoon verschenen, maar heeft zich laten vertegenwoordigen door haar gemachtigde mr. F.W. Verweij en haar echtgenoot [persoon 1]. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde A. Anandbahadour.
1. Feiten en omstandigheden
1.1 Eiseres is op 8 januari 1998 met behoud van haar WAO-uitkering naar Spanje verhuisd. In Spanje is eiseres een aantal malen medisch onderzocht door Spaanse artsen via het Spaanse verbindingsorgaan Instituto Nacional de Seguridad Social (INSS). De resultaten van deze medische onderzoeken vormden voor verweerder geen aanleiding de mate van arbeidsongeschiktheid van eiseres te wijzigen. Het laatste medische onderzoek door het INSS heeft geresulteerd in een medisch rapport van 19 februari 2007. Ook dit laatste medische rapport heeft verweerder geen aanleiding gegeven de mate van arbeidsongeschiktheid van eiseres te wijzigen.
1.2 Op 10 september 2007 heeft eiseres aangegeven dat haar toestand vanaf 1 april 2007 ernstig verslechterd is. Verweerder heeft eiseres daarop bij brief van 9 december 2008 verzocht aan te geven of zij gebruik wenst te maken van de mogelijkheid om door een Nederlandse verzekeringsarts in Spanje medisch beoordeeld te worden. Daarbij is zij er tevens op gewezen dat zij in beginsel het recht heeft het medisch onderzoek te laten uitvoeren door het INSS. Uit het door eiseres geretourneerde en op 11 januari 2009 gedateerde keuzeformulier leidt verweerder af dat eiseres onderzocht wenst te worden door een Nederlandse verzekeringsarts in Spanje.
1.3 Eiseres wordt vervolgens op 5 februari 2009 in Spanje onderzocht door de Nederlandse verzekeringsarts [persoon 2]. [persoon 2] rapporteert op dezelfde datum over de medische situatie van eiseres. Mede naar aanleiding van de medische situatie van eiseres zoals vastgesteld in dit rapport van [persoon 2], heeft verweerder de mate van arbeidsongeschiktheid van eiseres verlaagd van 45-55% naar 25-35%.
2. De standpunten van partijen
2.1 Verweerder stelt zich primair op het standpunt dat eiseres op het daartoe bestemde keuzeformulier heeft aangegeven dat zij in Spanje onderzocht wilde worden door een Nederlandse verzekeringsarts. Subsidiair is verweerder van mening dat uit artikel 51 van Verordening 574/72 voorvloeit dat het orgaan dat de uitkering verschuldigd is – in dit geval verweerder – de bevoegdheid heeft om de controle door een arts van eigen keuze te laten verrichten.
2.2 Eiseres stelt zich – kort samengevat – op het standpunt dat zij het recht heeft via het INSS in Spanje door Spaanse artsen te worden onderzocht. Zij verwijst daartoe eveneens naar artikel 51 van Verordening 574/72. Eiseres betwist dat zij heeft aangegeven dat zij door een Nederlandse arts onderzocht wilde worden.
3.1 Artikel 51 van Verordening (EEG) Nr. 574/72 van de raad van 21 maart 1972 tot vaststelling van de wijze van toepassing van Verordening (EEG) nr. 1408/71 betreffende de toepassing van de socialezekerheidsregelingen op werknemers en zelfstandigen, alsmede op hun gezinsleden, die zich binnen de Gemeenschap verplaatsen (hierna: Vo 574/72) luidt – voor zover van belang – als volgt:
“ 1. Wanneer een rechthebbende op met name:
a) invaliditeitsuitkeringen,
(…)
op het grondgebied van een andere Lid-Staat woont of verblijft dan die waar zich het orgaan bevindt dat de uitkeringen verschuldigd is, wordt de administratieve en medische controle op verzoek van dit orgaan uitgeoefend door het orgaan van de woon- of verblijfplaats van de rechthebbende, op de wijze als bepaald in de wettelijke regeling die door laatstgenoemd orgaan wordt toegepast. Het orgaan dat de uitkeringen verschuldigd is behoudt evenwel de bevoegdheid, de controle op de rechthebbende door een arts van eigen keuze te laten verrichten. ”
4 De beoordeling door de rechtbank
4.1 Allereerst overweegt de rechtbank dat het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen (hierna: het Hof) in zijn arrest van 10 december 1998, C279/79 (Voeten & Beckers) artikel 51 van Vo 574/72 zo heeft uitgelegd dat het bevoegde orgaan de administratieve en medische controle van betrokkene niet mag verrichten zonder een voorafgaande controle door het orgaan van de woonplaats te hebben gevraagd. Deze bepaling verzet zich er echter niet tegen dat de betrokkene afziet van de voorafgaande controle door het orgaan van de woonplaats, op voorwaarde dat het daarbij om een vrije en ondubbelzinnige beslissing gaat.
4.2 Verweerder stelt zich in de eerste plaats op het standpunt dat eiseres heeft afgezien van de voorafgaande controle door het orgaan van de woonplaats. De rechtbank kan verweerder hierin niet volgen en overweegt daartoe als volgt.
4.3 Uit bovengenoemde rechtspraak van het Hof volgt dat de medische controle door een Nederlandse verzekeringsarts slechts mag plaatsvinden indien vast is komen te staan dat eiseres ondubbelzinnig te kennen heeft gegeven dat zij afziet van haar recht om door het INSS te worden onderzocht.
4.4 De rechtbank constateert dat uit het zich in het dossier bevindende en op 11 januari 2009 gedateerde keuzeformulier niet valt af te leiden voor welke keuzemogelijkheid eiseres wenste te opteren. Op dit keuzeformulier zijn immers beide keuzemogelijkheden aangekruist. Voor de rechtbank is het daarom op basis van dit keuzeformulier onduidelijk of eiseres daadwerkelijk heeft gekozen voor het afzien van de controle door het orgaan van de woonplaats, zoals verweerder stelt.
4.5 Voorts acht de rechtbank van belang dat de ontkenning van eiseres dat zij heeft gekozen voor een onderzoek door een Nederlandse verzekeringsarts niet ongeloofwaardig is. Eiseres heeft zich immers van meet af aan op het standpunt gesteld dat zij dit niet wenste. Nadat haar per e-mail was bericht dat zij door een Nederlandse verzekeringsarts in Spanje zou worden onderzocht heeft zij vrijwel direct geantwoord dat zij het daar niet mee eens was. Bovendien is eiseres voordien altijd in Spanje via het INSS onderzocht. Uit een zich in het dossier bevindend keuzeformulier – gedateerd op 14 september 2006 – blijkt dat eiseres ten aanzien van een eerder medisch onderzoek al eens expliciet heeft aangegeven in Spanje onderzocht te willen worden.
4.6 Uit het voorgaande volgt dat onduidelijkheid bestaat over de keuze die eiseres wenste te maken, maar dat alles er op wijst dat zij juist niet wenste af te zien van de controle door het orgaan van haar woonplaats. Verweerder heeft onvoldoende aannemelijk kunnen maken dat eiseres wel een ondubbelzinnige keuze heeft willen maken voor controle door een Nederlandse verzekeringsarts. Uit het door eiseres geretourneerde keuzeformulier, zoals de rechtbank dat in het dossier heeft aangetroffen, blijkt dat in ieder geval niet. Nu verweerder heeft nagelaten nadere duidelijkheid te verschaffen omtrent de invulling van het keuzeformulier, kan de rechtbank niet anders dan concluderen dat niet is komen vast te staan dat eiseres ondubbelzinnig heeft willen afzien van haar recht om door het INSS te worden onderzocht. Dat eiseres – naar verweerder stelt – tijdens het medisch onderzoek door [persoon 2] hierover niets heeft opgemerkt doet aan deze conclusie niet af.
4.7 Subsidiair stelt verweerder zich op het standpunt dat hij bevoegd is een controle door een eigen verzekeringsarts te laten uitvoeren. Ook hierin volgt de rechtbank verweerder ook niet.
4.8 Daartoe overweegt de rechtbank dat naar haar oordeel van een controle door een Nederlandse verzekeringsarts van het door het INSS uitgevoerde medische onderzoek geen sprake was. In dat kader acht de rechtbank van belang dat tussen het op 19 februari 2007 gedateerde medische onderzoek door het INSS en het op 5 februari 2009 gedateerde medische onderzoek door de Nederlandse verzekeringsarts [persoon 2] ruim twee jaren zijn verstreken. Gelet op dit tijdsverloop kan naar het oordeel van de rechtbank niet staande worden gehouden dat sprake was van een controle door verweerder van het door het INSS verrichte medische onderzoek. Voorts heeft ook verweerder zelf het onderzoek door [persoon 2] in eerste instantie blijkbaar niet als een dergelijke controle opgevat, nu hij immers aan eiseres juist de keuze heeft geboden zich te laten onderzoeken door het INSS of door een Nederlandse verzekeringsartsarts. Indien verweerder de mening was toegedaan dat het om de controlebevoegdheid uit artikel 51 van Vo 574/72 ging, dan had het niet in de rede gelegen om eiseres een dergelijke keuzemogelijkheid te bieden.
4.9 Uit het voorgaande volgt dat verweerder de bevoegdheid ontbeerde om het medische onderzoek, waarop de uiteindelijke verlaging van de mate van arbeidsongeschiktheid is gebaseerd, door een Nederlandse verzekeringsarts te laten verrichten.
4.10 Het beroep is daarom gegrond. De rechtbank zal het bestreden besluit vernietigen wegens strijd met artikel 51 van Vo 574/72 en verweerder opdragen een nieuwe beslissing op het bezwaar van eiseres te nemen, met inachtneming van hetgeen in deze uitspraak is overwogen.
4.11 De rechtbank ziet aanleiding verweerder te veroordelen in de proceskosten die eiseres in dit geding redelijkerwijs heeft moeten maken. Deze kosten worden begroot op in totaal € 322,- (1 punt voor het verschijnen van de gemachtigde ter terechtzitting ).
4.12 Tot slot dient verweerder het door eiseres betaalde griffierecht ter hoogte van € 41,- aan haar te vergoeden.
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- draagt verweerder op een nieuwe beslissing op het bezwaar van eiseres te nemen, met inachtneming van hetgeen in deze uitspraak is overwogen;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van het geding tot een bedrag van € 322,-, te betalen aan eiseres.
- bepaalt dat verweerder het door eiseres betaalde griffierecht ter hoogte van € 41,- aan haar vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door A.J. van Putten, rechter, in aanwezigheid van P.H. Broier, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 18 maart 2010.
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.
Afschrift verzonden op:
D: B
SB