RECHTBANK AMSTERDAM
Sector bestuursrecht
zaaknummer: AWB 09/2104 VEROR
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen
[eiser],
wonende te [plaats],
eiser,
gemachtigde mr. M.A. Johannsen,
het dagelijks bestuur van de Stadsregio Amsterdam,
verweerder,
gemachtigde mr. J.C. Smit.
Bij onderscheiden besluiten van 3 november 2008 (de primaire besluiten) heeft verweerder 75% van de aan eiser op 29 september 1999 verleende en op 30 oktober 2002 vastgestelde subsidies voor het treffen van ingrijpende voorzieningen aan particuliere huurwoningen ingetrokken en de teveel uitgekeerde subsidie teruggevorderd.
Bij besluit van 9 april 2009, verzonden op 17 april 2009, heeft verweerder het bezwaar van eiser tegen de primaire besluiten ongegrond verklaard (het bestreden besluit).
Eiser heeft tegen dit besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft de zaak ter zitting behandeld op 3 maart 2010.
Eiser is niet in persoon verschenen, maar heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Verweerder is vertegenwoordigd door zijn gemachtigde, bijgestaan door P.A.M. Limonard.
1. feiten en omstandigheden
1.1. Eiser heeft in 1999 aanvragen gedaan om in aanmerking te komen voor subsidie voor ingrijpende voorzieningen aan de particuliere huurwoningen in de panden aan de [adres]. Bij twee besluiten van 29 september 1999 is aan eiser een dergelijke subsidie van in totaal fl. 196.000,- (€ 88.940,92) verleend. Daarbij is bepaald dat de subsidietoekenning geheel of gedeeltelijk kan worden ingetrokken indien (…) e: binnen tien jaar na het besluit tot verlenen van de subsidie de woningen onder bijzondere titel worden vervreemd. Van een eventuele eigendomswisseling dient de Stedelijke Woningdienst Amsterdam onverwijld in kennis te worden gesteld (meldingsplicht). Bij de twee besluiten tot vaststelling van de subsidie van 30 oktober 2002 is ook bepaald dat de besluiten kunnen worden ingetrokken in het geval niet aan voornoemde voorwaarde wordt voldaan.
1.2. Eiser heeft op 1 juli 2005 de bedoelde huurwoningen in eigendom overgedragen. Eiser heeft hiervan geen mededeling gedaan aan verweerder.
Ingevolge artikel 4:49, eerste lid, aanhef en onder c, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) kan het bestuursorgaan de subsidievaststelling ten nadele van de ontvanger wijzigen, indien de subsidie-ontvanger na de subsidievaststelling niet heeft voldaan aan aan de subsidie verbonden verplichtingen.
Ingevolge artikel 40, eerste lid, aanhef en onder a, van de Verordening woninggebonden subsidies van het Regionaal Orgaan Amsterdam 1995 (hierna: de VWS) kan een besluit tot verlening of vaststelling van subsidie geheel of gedeeltelijk worden ingetrokken indien niet is voldaan aan de voorwaarden gesteld bij of krachtens deze verordening.
Ingevolge artikel 110, eerste lid, aanhef en onder a, van de VWS verleent de bestuurscommissie slechts subsidie onder de voorwaarde dat de eigenaar de onroerende zaken niet onder bijzondere titel in eigendom overdraagt binnen tien jaren na de verlening van de subsidie. Ingevolge het tweede lid kan bij overtreding van de voorwaarden gesteld in het eerste lid terugvordering van de bijdrage-ineens plaatsvinden.
Ingevolge artikel 45 in verband met artikel 122 van de VWS heeft het dagelijks bestuur van het Regionaal Orgaan Amsterdam bij besluit van 6 juni 1996 (hierna: besluit) nadere regels gesteld.
In artikel 2, aanhef en onder a, van dit besluit is bepaald dat het dagelijks bestuur bij overtreding van de voorwaarden van (onder meer) artikel 110 van de VWS de verstrekte bijdrage ineens terugvordert, met dien verstande dat in het eerste jaar na vaststelling van de subsidie 65% van de verstrekte bijdrage wordt teruggevorderd, daarna met een telkens geringer percentage conform de in dit besluit weergegeven tabel.
In die aanhef en onder b is bepaald dat aan de eigenaar of zijn rechtsopvolger de verplichting wordt opgelegd onverwijld mededeling te doen aan het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam zodra niet meer wordt voldaan aan een der voorwaarden zoals gesteld in (onder meer) artikel 110, eerste lid, van de VWS.
In die aanhef en onder c is bepaald dat bij het niet naleven van de onder b bedoelde meldingsplicht ongeacht het verstreken aantal jaren 75% van de verstrekte bijdrage ineens wordt teruggevorderd.
3. de standpunten van partijen
3.1. Eiser heeft aangevoerd dat verweerder in redelijkheid geen gebruik heeft kunnen maken van zijn bevoegdheid terug te vorderen. Gezien zijn leeftijd, eiser is thans 84 jaar, heeft hij de panden verkocht aan zijn kinderen. Eiser heeft de panden verkocht tegen de geldende marktprijs en daarbij geen winst gemaakt. Bovendien heeft eiser de koopsom aan zijn kinderen geleend en betaalt hij deze lening af. Hij heeft met de overdracht dus geen financieel voordeel behaald. Eiser was zich er niet van bewust dat hij de panden niet mocht overdragen binnen tien jaar na de verlening van de subsidie en deze voorwaarde ook zou gelden bij overdracht binnen de familie. Eiser heeft verder aangevoerd dat de subsidie is gebruikt waarvoor deze bedoeld is en de woningen niet aan de huurmarkt zijn onttrokken. Mede gelet op de vorenstaande argumenten wordt eiser onevenredig in zijn belangen getroffen. In ieder geval had verweerder dienen te motiveren waarom in het geval van eiser van de bevoegdheid terug te vorderen gebruik is gemaakt.
3.2. Verweerder stelt zich, onder verwijzing naar de besluiten tot subsidieverlening en
subsidievaststelling en de geldende regelgeving, op het standpunt dat eiser had moeten weten dat hij de panden niet mocht verkopen en dat hij een eventuele verkoop had dienen te melden. Voorts ziet verweerder in hetgeen door eiser is aangevoerd geen aanleiding om niet van zijn bevoegdheid gebruik te maken om 75% van het totale subsidiebedrag terug te vorderen, nu eiser de overdracht van de panden niet heeft gemeld.
4. inhoudelijke beoordeling
4.1. Niet in geschil is dat eiser de bedoelde huurwoningen binnen tien jaar na de toekenning van de subsidie heeft verkocht en van deze eigendomsoverdracht geen (onverwijlde) mededeling heeft gedaan aan verweerder. In dit kader is nog van belang dat voor de toepassing van artikel 110 van de VWS niet relevant is aan wie wordt overgedragen, maar slechts dát wordt overgedragen. Gelet op het vorenstaande staat vast dat eiser de subsidievoorwaarden heeft overtreden. Verweerder was derhalve bevoegd om de aan eiser verleende subsidie geheel of gedeeltelijk te wijzigen.
4.2. Aan voormelde bevoegdheid heeft verweerder bij het besluit nadere invulling gegeven, in die zin dat indien de overdracht niet wordt gemeld 75% van de verleende subsidie wordt teruggevorderd. Vorenstaande neemt niet weg dat verweerder de mogelijkheid heeft om gelet op de feiten en omstandigheden in een individuele zaak af te zien van een dergelijke terugvordering.
4.3. Naar het oordeel van de rechtbank is verweerder in het bestreden besluit voldoende ingegaan op de vraag of, gelet op de situatie van eiser, in redelijkheid gebruik kon worden gemaakt van de terugvorderingbevoegdheid. Van strijd met het motiveringsbeginsel is dan ook geen sprake.
4.4. Gelet op de beroepsgronden alsmede het verhandelde ter zitting overweegt de rechtbank nog, met verweerder, van oordeel te zijn dat de omstandigheid dat eiser van hoge leeftijd is, dan wel zich niet bewust was van de in geding zijnde voorwaarde, in beginsel niet als een bijzondere omstandigheid kan worden aangemerkt. Als subsidieontvanger ligt het immers op de weg van eiser zich op de hoogte te stellen van de voorwaarden die aan de subsidie zijn verbonden, te meer nu in de besluiten tot toekenning en vaststelling van de subsidie uitdrukkelijk op deze voorwaarden is gewezen. Evenmin vormt de stelling dat de huurwoningen niet aan de huurmarkt zijn onttrokken en dat eiser geen winst zou hebben behaald met de overdracht, wat daarvan ook zij, reden waarom verweerder zou moeten afzien van zijn bevoegdheid tot terugvordering. Dat de subsidie is gebruikt voor het doel waarvoor deze is verleend is eveneens niet relevant. Aan de toepassingsvoorwaarden voor terugvordering is in al deze gevallen immers voldaan. De algemene belangen die artikel 110 van de VWS poogt te beschermen heeft verweerder terecht zwaarder gewaardeerd dan het individuele belang van eiser bij het niet hanteren van deze voorwaarden. De rechtbank vindt voor dit oordeel steun in onder meer de uitspraken van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State, gepubliceerd op www.rechtspraak.nl onder LJN: AT5139, AP4968 en BG7169.
5.1. Het bestreden besluit kan in rechte standhouden. Het beroep zal daarom ongegrond worden verklaard.
5.2 Voor een veroordeling in de proceskosten of een vergoeding van het griffierecht bestaat geen aanleiding.
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C.A.E. Wijnker, rechter, in aanwezigheid van mr. P.H. Broier, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 19 maart 2010.
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
Afschrift verzonden op:
D: B
SB