ECLI:NL:RBAMS:2010:BM1949

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
16 maart 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 09-4227 WWB
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid beroep inzake verzoek tot verwijdering persoonsgegevens door Stichting Pantar

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 16 maart 2010 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser en de Stichting Pantar, die door de burgemeester en wethouders van Amsterdam is aangewezen om een deel van de Wet sociale werkvoorziening (WSW) uit te voeren. De eiser, vertegenwoordigd door zijn gemachtigde mr. A.T. Bakker, verzocht Pantar om de verwijdering van enkele persoonsgegevens op grond van de Wet bescherming persoonsgegevens (Wbp). Pantar weigerde dit verzoek, waarna de eiser in beroep ging bij de bestuursrechter.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de beslissingen van Pantar ten opzichte van de eiser niet kunnen worden gekwalificeerd als besluiten van een bestuursorgaan in de zin van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Dit komt doordat de eiser niet onder de WSW valt en Pantar niet als bestuursorgaan kan worden aangemerkt. De rechtbank concludeert dat de eiser zich op grond van artikel 46, eerste lid, van de Wbp tot de burgerlijke rechter moet wenden, aangezien de beslissingen van Pantar niet appellabel zijn.

De rechtbank heeft het beroep van de eiser niet-ontvankelijk verklaard, wat betekent dat de eiser geen beroep kan doen op de bestuursrechter tegen de beslissing van Pantar. De rechtbank heeft geen aanleiding gezien voor veroordeling in de proceskosten of vergoeding van het griffierecht. De uitspraak is openbaar gedaan en de eiser kan binnen zes weken hoger beroep instellen bij de Centrale Raad van Beroep te Utrecht.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM
Sector bestuursrecht
zaaknummer: AWB 09/4227 WWB
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen
[eiser],
wonende te [woonplaats],
eiser,
gemachtigde mr. A.T. Bakker,
en
Stichting Pantar Amsterdam,
verweerder,
gemachtigde mr. R.A.M. Galigan.
1. Procesverloop
Bij brief van 13 mei 2009 heeft verweerder de bezwaren van eiser tegen de schriftelijke weigering om de verwerking van een aantal op eiser betrekking hebbende persoonsgegevens te beëindigen, ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen deze beslissing beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft de zaak ter zitting behandeld op 29 januari 2009. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder is vertegenwoordigd door zijn gemachtigde
en door [persoon 1].
2. Overwegingen
2.1.1 Verweerder heeft persoonsgegevens met betrekking tot eiser opgenomen in het op eiser betrekking hebbende re-integratiedossier. Eiser heeft, na inzage, bij verweerder een verzoek ingediend om een aantal persoonsgegevens uit zijn dossier te verwijderen. Verweerder heeft eisers verzoek bij brief van 13 november 2008 afgewezen.
2.1.2 Eiser heeft tegen die beslissing op 24 november 2008 schriftelijk bezwaren kenbaar gemaakt. Verweerder heeft deze ter advisering voorgelegd aan de (interne) Bezwaren-commissie Pantar Amsterdam. Deze heeft geadviseerd de bezwaren ongegrond te verklaren. Bij de in beroep bestreden beslissing van 13 mei 2009 heeft de Algemeen Directeur van verweerder dit advies overgenomen en de bezwaren van eiser ongegrond verklaard.
2.1.3 Eiser heeft vervolgens op 17 juni 2009 het College bescherming persoonsgegevens (Cbp) verzocht om in de kwestie te bemiddelen. Het Cbp heeft bij brief van 20 juli 2009 aan eiser meegedeeld dat de standpunten van eiser en verweerder zo ver uit elkaar liggen dat van bemiddeling geen resultaat is te verwachten, om welke reden eisers verzoek door het Cbp niet in behandeling wordt genomen. Voorts heeft het Cbp eiser gewezen op de mogelijkheid om het verwijderingsverzoek aan de rechter voor te leggen. Op grond van artikel 46, eerste lid, van de Wbp kan eiser een verzoekschrift bij de rechtbank indienen, aldus het Cbp.
2.1.4 Eiser heeft vervolgens op 25 augustus 2009 beroep ingesteld bij de rechtbank.
2.2.1 Op grond van artikel 36 van de Wet bescherming persoonsgegevens (Wbp) kan
- samengevat weergegeven - degene van wie op hem betrekking hebbende persoonsgegevens worden verwerkt aan de verantwoordelijke voor het verwerken van die persoonsgegevens onder meer verzoeken zijn persoonsgegevens te verbeteren, af te schermen of te verwijderen.
2.2.2 Ingevolge artikel 45 van de Wbp geldt een beslissing op een dergelijk verzoek voor zover deze is genomen door een bestuursorgaan, als een besluit in de zin van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
2.2.3 Op grond van artikel 46, eerste lid, van de Wbp, kan de belanghebbende, indien de beslissing als bedoeld in artikel 45 Wbp is genomen door een ander dan een bestuursorgaan, zich tot de rechtbank wenden met een schriftelijk verzoek om de verantwoordelijke te bevelen alsnog zijn verzoek om persoonsgegevens te verbeteren, af te schermen of te verwijderen, toe te wijzen.
2.3.1 De rechtbank dient allereerst ambtshalve de vraag te beantwoorden of verweerder in de onderhavige zaak kan worden aangemerkt als bestuursorgaan in de zin van artikel 1:1 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Immers, alleen dan kunnen de schriftelijke beslissingen van verweerder, mits ook aan de overige wettelijke vereisten is voldaan, worden aangemerkt als een besluit in de zin van artikel 1:3 van de Awb, waartegen bezwaar en vervolgens beroep bij de bestuursrechter openstaat. De rechtbank overweegt in dat verband het volgende.
2.3.2 Verweerder is een stichting en derhalve een privaatrechtelijk rechtspersoon. Op grond van artikel 1:1 eerste lid, aanhef en onder b, van de Awb, wordt onder bestuursorgaan worden verstaan een persoon of college dat met enig openbaar gezag is bekleed. Hieruit volgt dat verweerder alleen bestuursorgaan in de zin van de Awb is, voor zover hij met enig openbaar gezag is bekleed.
2.3.3 Burgemeester en wethouders van Amsterdam (B&W) hebben op voet van artikel 2, tweede lid, van de Wet sociale werkvoorziening (WSW) verweerder aangewezen ten behoeve van de uitvoering van de WSW.
2.3.4 In artikel I van hun besluit tot aanpassing “mandaatbesluit Stichting Pantar inzake uitvoering van de Wet sociale werkvoorziening” van 11 januari 2008 (het Mandaatbesluit) hebben B&W aan het bestuur van verweerder mandaat verleend voor in het Mandaatbesluit nader omschreven taken, alle samenhangend met de uitvoering van de WSW. Zo dient verweerder er zorg voor te dragen dat aan WSW-geïndiceerden een dienstbetrekking wordt aangeboden voor het verrichten van arbeid onder aangepaste omstandigheden. Personen met een herindicatie moeten geholpen worden naar werk onder normale omstandigheden.
2.3.5 Tussen partijen is niet in geschil dat eiser niet behoort tot de WSW-geïndiceerden. Eiser heeft uitdrukkelijk aangegeven dat hij de bemoeienis van verweerder beperkt wil zien tot begeleiding en doorgeleiding van eiser naar reguliere betaalde arbeid in dienstbetrekking bij een externe werkgever. Ook uit het zich in het dossier bevindende rapport van het CWI blijkt dat verweerder voor eiser (slechts) een bemiddelende rol zal vervullen om hem aan een aangepaste werkplek te helpen bij een reguliere werkgever. Van enig bestaand of beoogd dienstverband van eiser bij verweerder in de zin van de WSW, is geen sprake. Opname van persoonsgegevens in het dossier van eiser strekt dan ook niet ter uitvoering van de WSW.
2.3.6 Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, concludeert de rechtbank dat eiser buiten de reikwijdte van het Mandaatbesluit valt. Dit betekent dat de beslissingen van verweerder ten opzichte van eiser niet kunnen worden gekwalificeerd als beslissingen van “een college met enig openbaar gezag bekleed”. Ten opzichte van eiser heeft verweerder dan ook niet te gelden als bestuursorgaan in de zin van de Awb. Dit leidt tot de conclusie dat verweerders beslissingen niet als appellabele besluiten ex artikel 1:3 Awb kunnen worden aangemerkt.
2.3.7 De beslissing van verweerder om vast te houden aan de eerdere weigering specifieke persoonsgegevens met betrekking tot eiser uit zijn dossier te verwijderen kan gelet op het voorgaande dan ook niet worden aangemerkt als een besluit ex artikel 1:3 van de Awb, zodat daartegen geen beroep op de bestuursrechter openstond.
2.4.1 Gelet op het voorgaande dient de rechtbank het beroep van eiser niet-ontvankelijk te verklaren. Indien eiser zich niet wenst te verenigen met de beslissing van verweerder terzake van de op hem betrekking hebbende persoonsgegevens, zal hij zich met een verzoek als bedoeld in artikel 46, eerste lid, van de Wbp, tot de burgerlijke rechter dienen te wenden.
2.4.2 Voor veroordeling in de proceskosten of vergoeding van het griffierecht bestaat geen aanleiding.
2.4.3 De rechtbank hecht er overigens nog aan het volgende op te merken. Verweerder heeft ter zitting bevestigd dat het gebruik van de termen “bezwaar” en “beslissing op de bezwaren”, zoals gebezigd in de interne bezwaar- en klachtenregeling, in een geval als het onderhavige waarin niet is beoogd om een besluit als bedoeld in de Awb tot stand te brengen, misverstanden in de hand kan werken. Verweerder heeft aangegeven intern te zullen bezien hoe dit voor de toekomst kan worden voorkomen.
2.4.4 Beslist wordt als volgt.
3. Beslissing
De rechtbank:
verklaart het beroep niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door mr. P.H.A. Knol, rechter, in aanwezigheid van R.E. Toonen, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 16 maart 2010.
de griffier, de rechter,
Tegen deze uitspraak kunnen een belanghebbende en het bestuursorgaan gedurende zes weken na toezending van deze uitspraak hoger beroep instellen bij de Centrale Raad van Beroep te Utrecht.
Afschrift verzonden op:
DOC: B