ECLI:NL:RBAMS:2010:BM1943

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
22 april 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
13-410686-09
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Moord en poging tot moord buiten station Naarden-Bussum

Op 22 april 2010 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen [verdachte], die beschuldigd werd van moord en poging tot moord. De feiten vonden plaats op 16 augustus 2009, toen [verdachte] buiten het station Naarden-Bussum zijn ex-vrouw, [slachtoffer 2], en haar nieuwe partner, [slachtoffer 1], aanviel met een mes. De rechtbank oordeelde dat [verdachte] opzettelijk en met voorbedachten rade [slachtoffer 1] van het leven heeft beroofd en [slachtoffer 2] heeft geprobeerd te doden. De rechtbank baseerde haar oordeel op getuigenverklaringen en deskundigenrapporten die de geestelijke toestand van [verdachte] onderzochten. Ondanks zijn verminderd toerekeningsvatbaarheid, oordeelde de rechtbank dat hij volledig verantwoordelijk was voor zijn daden. De rechtbank legde een gevangenisstraf van 18 jaar op, waarbij de ernst van de feiten en de impact op de slachtoffers en hun nabestaanden zwaar wogen. De rechtbank verwierp ook de verdediging van noodweer en psychische overmacht, en concludeerde dat [verdachte] niet in een acute noodsituatie verkeerde. De vordering van de benadeelde partij werd gedeeltelijk toegewezen, met een schadevergoeding van € 10.200,- voor [slachtoffer 2].

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM
Parketnummer: 13/410686-09 (PROMIS)
Datum uitspraak: 22 april 2010
op tegenspraak
VONNIS
van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte]
geboren in [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1964,
ingeschreven in de gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens op het adres [adres],
gedetineerd in het Huis van Bewaring "Havenstraat" te Amsterdam.
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van 18 november 2009, 4 februari 2010 en 8 april 2010.
De rechtbank heeft kennis genomen van de vordering van de officier van justitie mr. K.F.E. den Hartog en van wat verdachte en zijn raadsvrouw, mr. B. Mor-Yazir, advocaat in Utrecht, naar voren hebben gebracht.
1. Tenlastelegging
Aan verdachte is ten laste gelegd dat
1. hij op of omstreeks 16 augustus 2009 te Bussum opzettelijk en al dan niet met voorbedachten rade [slachtoffer 1] van het leven heeft beroofd, immers heeft verdachte met dat opzet en al dan niet na kalm beraad en rustig overleg, (met kracht) een of meermalen met een mes in de hartstreek en/of de borststreek van die [slachtoffer 1] gestoken, tengevolge waarvan voornoemde [slachtoffer 1] is overleden;
2. hij op of omstreeks 16 augustus 2009 te Bussum ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk en al dan niet met voorbedachten rade (de hoogzwangere) [slachtoffer 2] van het leven te beroven, met dat opzet en al dan niet na kalm beraad en rustig overleg, naar die [slachtoffer 2] is toegelopen en/of (vervolgens) (met kracht) een of meermalen met een mes in de borst en/of de (linker)zij, althans in het (boven)lichaam, van die [slachtoffer 2] heeft gestoken.
2. Voorvragen
De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zij bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.
3. Waardering van het bewijs
3.1 De vaststaande feiten
Op grond van de inhoud van de in de voetnoten genoemde bewijsmiddelen, in onderling verband en samenhang bezien, gaat de rechtbank van de volgende feiten en omstandigheden uit.
Verdachte heeft samen met zijn voormalige echtgenote, [slachtoffer 2] (hierna: [slachtoffer 2]), een dochter genaamd [naam 1] (hierna: [naam 1]). Verdachte en [slachtoffer 2] leven sinds 2005 gescheiden van elkaar. In het kader van een omgangsregeling hebben zij afgesproken dat verdachte eenmaal in de twee weken een weekend met zijn dochter mag doorbrengen. Medio augustus 2009 leeft [slachtoffer 2] inmiddels enige tijd samen met haar nieuwe vriend [slachtoffer 1] (hierna: [slachtoffer 1]). Op 16 augustus 2009 rijdt verdachte samen met [naam 1] naar het station Naarden-Bussum.i Daar zal zij, zoals al eerder meermalen is gebeurd, omstreeks 17.00 uur aan haar moeder worden overgedragen. [slachtoffer 2] is op dat moment hoogzwanger: zij is uitgerekend op 27 augustus 2009.ii
Aangekomen bij het station Naarden-Bussum stapt [naam 1] uit de auto. Verdachte ziet [naam 1] heen en weer lopen voor het station en besluit een kijkje te nemen. Hij stapt uit de auto, loopt in de richting van zijn dochter en ziet [slachtoffer 2] staan.iii Vervolgens ontstaat een steekpartij. Daarbij wordt [slachtoffer 2] driemaal met een mes gestoken. Zij loopt daardoor het volgende op: één steekverwonding met een lengte van ongeveer drie centimeter centraal op het borstbeen, ongeveer vijf centimeter onder de linkerborst een soortgelijke verwonding met een doorsnee van ongeveer één centimeter en in de linker flank, onderaan, een langwerpige steekverwonding met een lengte van ongeveer twee centimeter.iv
[slachtoffer 1] ziet dit gebeuren en schiet [slachtoffer 2] te hulp. Ook [slachtoffer 1] wordt meermalen gestoken. Diverse omstanders zijn ooggetuigen van de steekpartij. Drie van hen besluiten de dader te overmeesteren op het moment dat hij bovenop het slachtoffer [slachtoffer 1] zit en een mes in zijn handen houdt.v [slachtoffer 1] wordt naar het Universitair Medisch Centrum Utrecht gebracht, waar hij om 18.42 uur overlijdt.vi
Uit sectie op het lichaam blijkt dat [slachtoffer 1] in ieder geval éénmaal links in zijn borst gestoken is en dat het steekkanaal ongeveer 15 centimeter lang is. Er is sprake van perforatie van de aanhechting van de zesde rib linksvoor, het hartzakje, het hart dwars door de linkerhartkamer heen, de onderkwab van de linkerlong en de weke delen achter het hartzakje. Het steekletsel in de borst is veroorzaakt door steken met een scherp snijdend voorwerp zoals bijvoorbeeld een mes. Het overlijden van [slachtoffer 1] is het gevolg geweest van massaal bloedverlies in combinatie met functieverlies van inwendige organen waaronder het hart en de linkerlong.vii
3.2 Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie stelt dat bewezen kan worden dat verdachte de ten laste gelegde feiten heeft begaan. Het is verdachte geweest die [slachtoffer 2] en daaropvolgend [slachtoffer 1] meermalen met een mes gestoken heeft. [slachtoffer 2] was op dat moment hoogzwanger en is gewond geraakt. [slachtoffer 1] is enige tijd na het voorval in het ziekenhuis overleden. Verdachte heeft met opzet en met voorbedachte raad [slachtoffer 1] om het leven gebracht en gepoogd zijn ex-vrouw [slachtoffer 2] te vermoorden. Verdachte heeft een vooropgezet plan gehad [slachtoffer 2] en haar nieuwe vriend, van wie zij zwanger was, om het leven te brengen. Verdachte had daartoe een mes bij zich en heeft voldoende gelegenheid tot reflectie gehad. Er is geen enkel bewijs dat verdachte in een hevige gemoedstoestand of in een impulsieve opwelling zou hebben gehandeld. Verdachte had opzet op de dood van [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] en wist dat zij zouden kunnen overlijden ten gevolge van steken met een mes in de linkerborststreek. Het opzet ligt in de aard van zijn gedragingen.
3.3 Het standpunt van de verdediging
Verdachte zegt dat hij zich het ten laste gelegde niet kan herinneren. Hij is uit zijn auto gestapt bij het station Naarden-Bussum en weet vanaf dat moment niets meer.
De raadsvrouw is van mening dat ten aanzien van feit 1 en 2 geen sprake is van opzet of voorwaardelijke opzet, zodat geen sprake is van moord of doodslag. Verdachte werd door [slachtoffer 1] van achteren aangevallen en bevond zich in de situatie waarbij hij de controle over zichzelf volledig was verloren. Verdachte heeft [slachtoffer 1] nimmer willen doden of letsel willen toebrengen. Verdachte heeft ook aangegeven dat hij weg zou zijn gegaan, als hij [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] eerder had gezien.
Verdachte heeft zich niet willens en wetens blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat de situatie dermate uit de hand zou lopen en dat tengevolge van zijn handelwijze [slachtoffer 1] om het leven zou komen, zodat geen sprake was van voorwaardelijke opzet op die levensberoving. Hetzelfde geldt ten aanzien van het opzet op de dood van [slachtoffer 2]. Verdachte moet daarom worden vrijgesproken.
Aangezien opzet of voorwaardelijke opzet niet bewezen kan worden, moet dit ook leiden tot vrijspraak van de moord, omdat voorbedachte rade niet kan worden bewezen. De onder 1 ten laste gelegde moord en de onder 2 ten laste gelegde poging tot moord kunnen niet bewezen worden, omdat voor voorbedachte raad vereist is dat komt vast te staan dat het handelen van verdachte het gevolg is geweest van een tevoren door hem genomen besluit en dat verdachte tussen het nemen van dat besluit en de uitvoering daarvan gelegenheid heeft gehad over de betekenis en de gevolgen van die voorgenomen daad na te denken en zich daarvan rekenschap te geven. Verdachte was hiertoe niet in staat zoals de deskundigen in de triple-rapportage hebben geconcludeerd. Niet uit te sluiten is dat verdachte in een heftige gemoedsbeweging heeft gehandeld. Er is geen moment van kalm beraad en rustig overleg geweest. Verdachte betwist de verklaringen van [naam 1] over de mogelijke plannen die verdachte zou hebben met [slachtoffer 2] en haar vriend. De verklaringen van [naam 1] bevatten veel tegenstrijdigheden en zijn mogelijk beïnvloed door haar moeder. De verklaringen zijn subjectief en hieraan kan geen waarde worden gehecht, omdat ze onbetrouwbaar zijn. Ook kan aan de verklaring van [slachtoffer 2] geen waarde gehecht worden, omdat haar verklaringen inconsistent zijn, met name ten aanzien van wat is voorafgegaan. Verdachte dient derhalve vrijgesproken te worden van moord en poging tot moord.
3.4 Het oordeel van de rechtbank
3.4.1 De feitelijke gebeurtenissen
Verdachte heeft verklaard dat hij zich niets van het ten laste gelegde herinnert. Uit de getuigenverklaringen, de overmeestering van verdachte door diezelfde getuigen, de daarop volgende aanhouding van verdachte op heterdaad en de verklaringen van [slachtoffer 2] en [naam 1], in onderling verband en samenhang gezien, valt echter af te leiden dat het wel degelijk verdachte is geweest die [slachtoffer 2] en vervolgens [slachtoffer 1] meermalen met een mes heeft gestoken. Omstanders wisten verdachte met enige moeite te overmeesteren, terwijl verdachte nog bovenop [slachtoffer 1] zat.viii Op dat moment had verdachte het steekwapen waarmee hij zowel [slachtoffer 1] als [slachtoffer 2] had gestoken, nog in zijn handen. Omstanders wisten het mes van verdachte af te pakken en hielden verdachte in bedwang in afwachting van de komst van de politie. De politie arriveerde ter plaatse en nam verdachte van de te hulp gekomen omstanders over.ix Bovendien verklaren zowel [slachtoffer 2] als [naam 1] dat het verdachte is geweest die [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1] heeft neergestoken.x Hun verklaringen zijn betrouwbaar en op de relevante onderdelen consistent. Het is dan ook zonder twijfel verdachte geweest die de slachtoffers heeft gestoken.
Vervolgens dient te worden vastgesteld of sprake is van voorbedachte raad en opzet op de dood van [slachtoffer 1] (feit 1) en [slachtoffer 2] (feit 2), nu de verdediging dit betwist. De rechtbank zal deze aspecten achtereenvolgens bespreken.
3.4.2 Opzet
Anders dan de raadsvrouw van verdachte is de rechtbank van oordeel dat verdachte opzet op de dood van [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] heeft gehad. Verdachte heeft zijn mes gepakt en daarmee meermalen gericht op de slachtoffers ingestoken. Hij wist dat zijn ex-vrouw en haar vriend daardoor zouden kunnen overlijden. De handelingen van verdachte waren naar hun aard gericht op het toebrengen van dodelijk letsel aan [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2]. Beiden werden geraakt in of nabij vitale lichaamsonderdelen, zoals de longen en het hart. Het opzet ligt in het gericht steken naar de hart- of borststreek. Verdachte had dan ook het opzet op het overlijden van [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2].
3.4.3 Voorbedachte raad
Anders dan de raadsvrouw is de rechtbank van oordeel dat de daad het gevolg is geweest van een enige tijd tevoren door verdachte genomen besluit. Hij heeft in het tijdsverloop tussen het nemen van dat besluit en de uitvoering daarvan nagedacht over, en zich rekenschap gegeven van, de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad. Aan dit oordeel doet niet af dat verdachte niet de volledige beschikking heeft over zijn geestvermogens (zie onder 5. De strafbaarheid van verdachte). Volgens vaste jurisprudentie is ook hij die niet volledig over zijn geestvermogens beschikt, tot kalm beraad en rustig overleg in staat.xi In dit verband dient nog in aanmerking te worden genomen dat, voor zover verdachte in een plotselinge opwelling of in een hevige gemoedsbeweging handelde, dit onverlet laat dat zijn handelen in relatie staat tot het vooraf genomen besluit.
De voorbedachte raad schuilt met name hierin dat verdachtes dochter [naam 1] op grond van haar vaders uitlatingen en handelen al een tijdlang vreesde dat het verkeerd zou kunnen aflopen. Zo verklaart [naam 1] dat zij angstig was om met haar vader in Amsterdam te gaan winkelen vanwege de mogelijkheid dat zij haar moeder en de nieuwe partner tegen het lijf zouden lopen. [naam 1] verklaart verder ook dat haar vader meermalen heeft gezegd dat hij hen zou vermoorden als hij hen zou tegenkomen.xii [slachtoffer 2] had dit eveneens van haar dochter vernomen. Ook getuige [getuige 1] verklaart van [naam 1] te hebben gehoord dat verdachte tegen haar heeft gezegd dat hij haar moeder en haar vriend zou vermoorden, als hij hen zou zien. Daarbij zou [naam 1] haar hebben verteld dat verdachte haar op de dag van de steekpartij het mes had getoond en daarbij zou hebben gezegd dat hij haar moeder en haar vriend kapot zou steken, als zij haar zouden aanraken.xiii
Verder droeg verdachte, naar eigen zeggen, al zes maanden vrijwel permanent een mes bij zich.xiv [slachtoffer 2] verklaart bovendien dat verdachte schreeuwde: "ik laat jou niet verder leven" voordat hij op het slachtoffer in begon te steken.xv Tenslotte hoorde een getuige verdachte, terwijl verdachte bovenop slachtoffer [slachtoffer 1] zat, zeggen: "ik moet het nu afmaken".xvi
Onder deze omstandigheden kan van het willens en wetens met een vooropgezet plan handelen door verdachte worden gesproken.
Op grond van het voorgaande acht de rechtbank bewezen dat verdachte de moord op [slachtoffer 1] - feit 1 - en een poging tot moord op [slachtoffer 2] - feit 2 - heeft begaan.
3.5 Bewezenverklaring
De rechtbank acht bewezen dat verdachte
1. op 16 augustus 2009 te Bussum opzettelijk en met voorbedachten rade [slachtoffer 1] van het leven heeft beroofd, immers heeft verdachte met dat opzet en na kalm beraad en rustig overleg, met kracht met een mes in de hartstreek en/of de borststreek van die [slachtoffer 1] gestoken, tengevolge waarvan voornoemde [slachtoffer 1] is overleden;
2. op 16 augustus 2009 te Bussum ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk en met voorbedachten rade de hoogzwangere [slachtoffer 2] van het leven te beroven, met dat opzet en na kalm beraad en rustig overleg, naar die [slachtoffer 2] is toegelopen en vervolgens met kracht meermalen met een mes in de borst en de linkerzij van die [slachtoffer 2] heeft gestoken.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in zijn verdediging geschaad.
4. De strafbaarheid van de feiten
4.1 De raadsvrouw van verdachte is van mening dat verdachte ten aanzien van feit 1 heeft gehandeld uit noodweer. Verdachte is altijd al bang geweest dat hij door derden zou worden aangevallen. Hij bevond zich in een situatie waarin hij uit een heftige gemoedsbeweging [slachtoffer 2] heeft aangevallen. Aangezien [slachtoffer 1] hem van achteren benaderde en op hem afsprong, was de gedraging van verdachte geboden ter noodzakelijke verdediging van zijn lijf tegen een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding of een dreigend gevaar daarvoor. Verdachte heeft gehandeld uit noodweer, omdat hij in de veronderstelling verkeerde dat [slachtoffer 1] hoorde bij de mannen met een pet die hem achtervolgden, aldus de raadsvrouw.
4.2 De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat noodweer onverenigbaar is met de kwalificatie moord. Van onmiddellijk dreigend gevaar was geen sprake, verdachte was zelf de agressor en had een mes bij zich. Het was juist [slachtoffer 1] die zijn partner te hulp schoot. Hem zou eerder een beroep op noodweer toekomen. Overigens is ook niet voldaan aan de eisen van subsidiariteit en proportionaliteit.
4.3 De rechtbank verwerpt het beroep op noodweer en overweegt daartoe het volgende.
De rechtbank komt, zoals hierboven omschreven, tot een bewezenverklaring van voorbedachte raad. Het handelen van verdachte was de uitvoering van het tevoren genomen besluit zijn ex-vrouw en haar nieuwe partner te doden. Ten tijde van het nemen van het besluit [slachtoffer 1] te steken was van een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding geen sprake. Hoewel na het door verdachte genomen besluit wel sprake leek te zijn van een aanranding door [slachtoffer 1] - hij schoot zijn partner te hulp en leek verdachte aan te vallen -, is deze 'aanranding' niet wederrechtelijk, omdat zij juist diende om het leven van [slachtoffer 2] te redden. Van een geslaagd beroep op noodweer kan daarom geen sprake zijn. Dat verdachte in de veronderstelling verkeerde dat hij achtervolgd werd door mannen met petten en dat [slachtoffer 1] één van hen zou zijn, doet daaraan niet af. Bovendien is op geen enkele wijze gebleken dat [slachtoffer 1] verdachte heeft achtervolgd.
De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.
5. De strafbaarheid van verdachte
5.1 Toerekeningsvatbaarheid
5.1.1 De raadsvrouw van verdachte is van mening dat verdachte heeft gehandeld onder externe druk waaraan hij redelijkerwijs geen weerstand kon bieden. Hij had een mes bij zich, omdat hij reële angst had voor een aanval van anderen. Hij heeft zich niet bewust in een situatie gebracht dat hij zich niet heeft kunnen beheersen, toen hij zag dat [slachtoffer 2] [naam 1] naar de auto van [slachtoffer 1] wilde brengen. Verdachte wilde [slachtoffer 2] hierover aanspreken, maar [slachtoffer 2] begon hem uit te schelden. Op dat moment ging verdachte steken en handelde hij vanuit een - universeel - menselijk gevoel van frustratie, woede, afhankelijkheid en machteloosheid. Nu bij verdachte sprake is van gebrekkige ontwikkeling van zijn geestvermogens op zijn uiteindelijke gewelddadige impulsen, kon hij geen weerstand bieden aan de primitieve aandrang om zijn dochter niet mee te geven. Verdachte heeft jarenlang andere mogelijkheden benut. Daarom kan niet gesteld worden dat hij disproportioneel heeft gehandeld, aldus de raadsvrouw.
5.1.2 Voor zover de raadsvrouw hiermee bedoelt te zeggen dat verdachte meer dan enigszins verminderd toerekeningsvatbaar moet worden geacht, verwerpt de rechtbank dit verweer. De rechtbank gaat uit van de conclusies zoals vermeld in het Pro Justitia multidisciplinair gedragskundig triple-onderzoek van 14 januari 2010xvii en ziet geen aanleiding af te wijken van die conclusies van de deskundigen, zoals de deskundige Weeda deze ter terechtzitting van 9 april 2010 heeft herhaald en toegelicht.
Bij verdachte is sprake van een ziekelijke stoornis van zijn geestvermogens, in de vorm van een depressieve stoornis, gepaard gaande met een benedengemiddelde intelligentie, gebrekkige coping en narcistische krenkbaarheid. Hij is minder dan de gemiddelde mens in staat zijn emoties, impulsen en gedragingen adequaat te reguleren in reactie op de lang aanhoudende frustraties van de afgelopen jaren. De omgangsregeling met zijn dochter is in de afgelopen jaren bij herhaling gefrustreerd en verdachte is daarover in toenemende mate wanhopig en boos geworden. Ook heeft hij niet goed kunnen verdragen dat andere mannen, onder wie het slachtoffer, invloed hadden op het leven van zijn dochter, De uiteindelijke vis-à-vis confrontatie met de nieuwe partner van zijn ex-vrouw lijkt als een katalysator voor zijn uitbarsting van woede en agressie te hebben gewerkt. Op grond van de invloed van de gebrekkige ontwikkeling van zijn geestvermogens op zijn uiteindelijke gewelddadige impulsen kan hij naar de mening van onderzoekers voor de ten laste gelegde feiten als enigszins verminderd toerekeningsvatbaar worden beschouwd.
De deskundige Weeda heeft ter terechtzitting verklaard dat zij en haar collega's niet in staat zijn geweest verdachte geheel te doorgronden, omdat hij niet makkelijk over zijn gevoelens kon spreken. De deskundigen hebben in ieder geval geen psychiatrische stoornissen kunnen vaststellen en daarnaast ook niet aangegeven dat observatie van verdachte zou zijn geboden om hem wel helemaal te kunnen doorgronden. Nu geen aanknopingspunten voor nader onderzoek bestaan, neemt de rechtbank de conclusie van de rapportage over en maakt die tot de hare. Verdachte is enigszins verminderd toerekeningsvatbaar.
5.2 Psychische overmacht
5.2.1 De raadsvrouw heeft aangevoerd dat verdachte handelde in een toestand van psychische overmacht. De acute en voor verdachte onweerstaanbare druk brengt mee dat van hem niet verlangd mocht worden dat hij anders zou hebben gehandeld dan hij heeft gedaan. Verdachte had een langlopend conflict met [slachtoffer 2]. De psychische druk bij verdachte is langzaam opgebouwd. Op het moment dat hij [slachtoffer 2] voor het eerst samen met [slachtoffer 1] zag en dat [slachtoffer 2] de confrontatie met verdachte zocht door hem uit te schelden, te denigreren en te krenken, ontstond een hevige gemoedsbeweging. Die van buiten komende kracht of dwang bestaande uit de confrontatie met de man die zijn dochter zou hebben mishandeld en de wijze waarop hij is benaderd en behandeld door zijn ex-vrouw, was zodanig dat verdachte daaraan redelijkerwijs geen weerstand kon bieden en ook niet behoefde te bieden. Uit de bevindingen van de deskundigen blijkt immers dat verdachte zich als gevolg van het verlies van controle over zijn agressieve impulsen niet heeft gerealiseerd waarmee hij bezig was. Om die reden kan ook niet gesteld worden dat verdachte zich had moeten onttrekken aan de van buitenaf komende drang. Het gegeven dat [naam 1] mee moest met de man die haar - onder meer - had bedreigd, deed verdachte denken aan zijn huilende dochter die hem smeekte haar niet naar moeder terug te sturen. Deze omstandigheden waren van invloed op de gemoedstoestand van verdachte en zijn woede tegen de slachtoffers. Verdachte dient ontslagen te worden van alle rechtsvervolging, aldus de raadsvrouw.
5.2.2 De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat van een acute noodtoestand geen sprake was, nu de overdracht van het kind vaker had plaatsgevonden en verdachte ten tijde van het incident niet in een ongewone psychische toestand verkeerde. Dat hebben drie deskundigen bevestigd. Het handelen van verdachte voldoet bovendien niet aan de eisen van subsidiariteit en proportionaliteit.
5.2.3 De rechtbank is van oordeel dat niet kan worden gezegd dat de druk waaronder verdachte heeft gestaan zodanig was dat verdachte daaraan redelijkerwijs geen weerstand kon bieden. De geestelijke toestand van verdachte was niet zodanig dat daaruit enige psychische drang kon voortvloeien: een uitbarsting als de onderhavige is daarmee in ieder geval niet te rechtvaardigen. Ook de deskundigen spreken niet van een dusdanig sterke psychische drang. Daarnaast bestond een reële mogelijkheid voor verdachte in die omstandigheden voor een alternatieve oplossing te kiezen en van het plegen van de feiten af te zien. Verdachte had bijvoorbeeld naar zijn auto terug kunnen lopen op het moment dat hij [slachtoffer 2] of [slachtoffer 1] zag. Hij heeft zichzelf verwijtbaar in die situatie gebracht, onder andere ook door een mes bij zich te dragen. Het beroep op psychische overmacht wordt dan ook verworpen.
5.3 Noodweerexces
5.3.1 De raadsvrouw heeft voorts een beroep gedaan op noodweerexces. In het geval dat de gedragingen van verdachte als disproportioneel beschouwd worden, dient hij van alle rechtvervolging te worden ontslagen, omdat het wederrechtelijk handelen hem niet kan worden verweten. Hij heeft onder een heftige gemoedsbeweging de grenzen van de noodzakelijke verdediging overschreden, aldus de raadsvrouw.
5.3.2 Gezien het oordeel van de rechtbank dat geen sprake was van een noodweersituatie, verwerpt zij ook het beroep op noodweerexces.
5.4 Conclusie over de strafbaarheid van verdachte
Ook overigens is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.
6. Motivering van de straf en maatregel
6.1 Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie stelt zich op het standpunt dat verdachte voor de door haar bewezen geachte feiten zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van 18 jaar met aftrek van voorarrest. Daarnaast dient de vordering van de benadeelde partij in zijn geheel toegewezen te worden, bij wijze van voorschot en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
6.2 Standpunt van de verdediging
6.2.1 De raadsvrouw heeft verzocht bij de strafoplegging ermee rekening te houden dat verdachte nooit eerder met justitie in aanraking is gekomen en dat de deskundigen geen risico-indicatoren hebben geconstateerd die op een verhoogde kans op gewelddadig gedrag wijzen. Verder heeft de raadsvrouw erop gewezen dat vanwege het geringe verband tussen het ten laste gelegde enerzijds en verdachtes ziekelijke stoornis en de gebrekkige ontwikkeling van zijn geestvermogens anderzijds, alsmede vanwege het slechts licht verhoogde recidiverisico, geen advies voor begeleiding of behandeling in een strafrechtelijk kader is uitgebracht.
6.2.2 De benadeelde partij dient in haar vordering niet-ontvankelijk te worden verklaard of deze vordering moet worden afgewezen, omdat ze in het geheel niet onderbouwd is. De gevorderde immateriële schade is bovendien van dien aard dat deze niet zonder enige onderbouwing meegenomen kan worden bij het oordeel. Het is niet eenvoudig vast te stellen wat de immateriële schade is. Ten aanzien van de gevorderde materiële schade refereert de raadsvrouw zich aan het oordeel van de rechtbank.
6.3. Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Verdachte heeft op klaarlichte dag bij het station Naarden-Bussum een persoon van het leven beroofd door hem met een mes in zijn hart- of borststreek te steken. Ook heeft hij geprobeerd zijn hoogzwangere ex-vrouw, in het bijzijn van hun toen 7-jarige dochter [naam 1], van het leven te beroven. Deze misdrijven hebben de vele aanwezigen op het station, onder wie ook jonge kinderen, ernstig geschokt. Feiten als deze brengen grote verontrusting en gevoelens van onveiligheid in de samenleving teweeg. Verdachte heeft hiermee de rechtsorde schade toegebracht. Door zo te handelen heeft hij van een volstrekt gebrek aan respect voor het leven van zijn medemens blijk gegeven. Door het doden van [slachtoffer 1] en het verwonden van diens partner, verdachtes ex-vrouw, heeft hij bovendien de levens van de nabestaanden van de slachtoffers, onder wie met name zijn eigen dochter en haar inmiddels geboren halfbroertje (zoon van beide slachtoffers) op blijvende wijze ingrijpend beïnvloed. Zo leeft zijn dochter nu in één gezin samen met de zoon van degene die door toedoen van haar vader om het leven is gekomen. Aan de familie van het overleden slachtoffer zijn een onherstelbaar verlies en groot verdriet toegebracht. Verdachte heeft hiermee doen blijken van een grove minachting voor zijn ex-vrouw en haar nieuwe partner. Moord behoort tot de ernstigste misdrijven die het Wetboek van Strafrecht kent en is naar zijn aard een misdrijf dat oplegging van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van zeer lange duur rechtvaardigt.
De rechtbank heeft bij de strafoplegging tevens acht geslagen op het rapport van het Pro Justitia multidisciplinair gedragskundig triple-onderzoek van 14 januari 2010, over verdachte opgemaakt door M.R. Weeda, forensisch psychiater, A.E. Haan, gezondheidspsycholoog en D.A. Ruiter, forensisch milieuonderzoeker. Dit rapport bevat als conclusie dat verdachte aan een ziekelijke stoornis van zijn geestvermogens in de vorm van een depressieve stoornis lijdt. Daarbij is sprake van een gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens in de vorm van een benedengemiddelde intelligentie, gebrekkige coping en narcistische krenkbaarheid. Op grond van de invloed van de gebrekkige ontwikkeling van zijn geestvermogens op zijn uiteindelijke gewelddadige impulsen kan hij naar de mening van onderzoekers voor de ten laste gelegde feiten als enigszins verminderd toerekeningsvatbaar worden beschouwd.
De rechtbank neemt deze conclusie over. Verdachte zal dus als enigszins verminderd toerekeningsvatbaar worden aangemerkt.
Blijkens een hem betreffend Uittreksel Justitiële Documentatie van 19 augustus 2009 is verdachte in Nederland niet eerder strafrechtelijk veroordeeld.
De rechtbank neemt, gelet op de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan, als uitgangspunt voor de strafoplegging, net als de officier van justitie, een gevangenisstraf voor de tijd van achttien jaren en ziet geen aanleiding van dat uitgangspunt af te wijken.
De rechtbank zal verdachte dan ook een gevangenisstraf van achttien jaar opleggen.
Ten aanzien van de benadeelde partij en de schadevergoedingsmaatregel
Uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat een deel van de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 2] van zo eenvoudige aard is dat zij zich leent voor de behandeling in dit strafgeding. Tevens is komen vast te staan dat de benadeelde partij als gevolg van de hiervoor bewezen geachte feiten rechtstreeks schade heeft geleden.
Blijkens de vordering en de toelichting ter terechtzitting heeft benadeelde emotionele schade opgelopen door een ernstig traumatiserend voorval als het onderhavige mee te maken. Daarbij wordt in het bijzonder in aanmerking genomen dat de benadeelde partij niet alleen de gevolgen van het haar toegebrachte letsel moet dragen, maar verdachte ook haar partner voor haar neus heeft zien doodsteken.
De gevorderde vergoeding van materiële schade kan worden toegewezen tot een bedrag van € 200,- (tweehonderd euro). De omvang van de immateriële schade is naar het oordeel van de rechtbank niet eenvoudig vast te stellen, voor zover deze meer bedraagt dan € 10.000. De rechtbank zal daarom de vordering toewijzen als voorschot tot een bedrag van € 10.000 en de vordering voor het overige niet-ontvankelijk verklaren. De benadeelde partij kan dat deel van de vordering bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Voorts dient de verdachte te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog zal maken.
In het belang van [slachtoffer 2] voornoemd wordt, als extra waarborg voor betaling aan laatstgenoemde, de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht aan verdachte opgelegd.
7. Toepasselijke wettelijke voorschriften
De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 36f, 45, 57, 289 van het Wetboek van Strafrecht.
De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
8. Beslissing
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezenverklaarde levert op:
ten aanzien van het onder 1 bewezenverklaarde:
moord
en
ten aanzien van het onder 2 bewezenverklaarde:
poging tot moord.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte, [verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf van 18 (achttien) jaren.
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Wijst de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 2], domicilie kiezende ten kantore van mr. P.C. Smit, Louwerse en Van der Velde Advocaten, Biltstraat 110-112, 3572 BJ Utrecht, toe tot een bedrag van € 10.200,- (tienduizendentweehonderd euro).
Veroordeelt verdachte aan [slachtoffer 2] voornoemd, het toegewezen bedrag te betalen.
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Bepaalt dat de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in haar vordering is.
Legt aan verdachte de verplichting op, aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer 2], € 10.200,- (tienduizendentweehonderd euro) te betalen, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door hechtenis van 86 dagen, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de hiervoor opgelegde verplichting niet opheft.
Bepaalt dat, indien en voorzover verdachte aan een van voornoemde betalingsverplichtingen heeft voldaan, daarmee de andere is vervallen.
Dit vonnis is gewezen door
mr. W.F. Korthals Altes, voorzitter,
mrs. A.E.J.M. van Gielen en E.J. Weller, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. N. Tanoglu, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 22 april 2010.
De jongste rechter is
buiten staat dit vonnis
mede te ondertekenen.
i De verklaring van verdachte [verdachte], zoals vastgelegd in het proces-verbaal van de in het openbaar gehouden terechtzitting van de meervoudige strafkamer van de rechtbank Amsterdam van 4 februari 2010.
ii Een proces-verbaal van aangifte met nummer 2009038553-1 van 17 augustus 2009 in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaren [persoon 1], [persoon 2] en [persoon 3], doorgenummerde pag. 125-131, inhoudende de verklaring van [slachtoffer 2].
iii De verklaring van verdachte [verdachte], zoals vastgelegd in het proces-verbaal van de in het openbaar gehouden terechtzitting van de meervoudige strafkamer van de rechtbank Amsterdam van 4 februari 2010.
iv Een geschrift, zijnde een geneeskundige verklaring van de GGD Gooi en Vechtstreek, afdeling algemene gezondheidszorg te Hilversum van 18 augustus 2009 opgemaakt door [persoon 4], doorgenummerde pag. 22-23, inhoudende de letselbeschrijving van [slachtoffer 2].
v Een proces-verbaal van verhoor met nummer 2009038553-5 van 16 augustus 2009 in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [persoon 5], doorgenummerde pag. 79-82, inhoudende de verklaring van getuige [persoon 6], een proces-verbaal van verhoor met nummer 2009038553-4 van 16 augustus 2009 in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [persoon 7], doorgenummerde pag. 84-86, inhoudende de verklaring van getuige [persoon 8] en een proces-verbaal van verhoor met nummer 2009038553-2 van 16 augustus 2009 in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [persoon 9], doorgenummerde pag. 87-89, inhoudende de verklaring van getuige [persoon 10].
vi Een proces-verbaal van bevindingen met nummer 2009038553-12 van 16 augustus 2009 in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [persoon 11], doorgenummerde pag. 112-113, inhoudende de verklaring van bovengenoemde verbalisant.
vii Een geschrift, zijnde een deskundigenrapport van het Ministerie van Justitie Nederlands Forensisch Instituut, van 11 september 2009, opgemaakt door [persoon 12], inhoudende de verklaring van voornoemde deskundige.
viii Een proces-verbaal van verhoor met nummer 2009038553-5 van 16 augustus 2009 in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [persoon 5], doorgenummerde pag. 79-82, inhoudende de verklaring van getuige [persoon 6], een proces-verbaal van verhoor met nummer 2009038553-4 van 16 augustus 2009 in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [persoon 7], doorgenummerde pag. 84-86, inhoudende de verklaring van getuige [persoon 8] en een proces-verbaal van verhoor met nummer 2009038553-2 van 16 augustus 2009 in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [persoon 9], doorgenummerde pag. 87-89, inhoudende de verklaring van getuige [persoon 10].
ix Een proces-verbaal van aanhouding met nummer 2009038553-11 van 16 augustus 2009 in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaren [persoon 13] en [persoon 14], doorgenummerde pag. 12-13 en een proces-verbaal van bevindingen met nummer 2009038553-20 van 17 augustus 2009 in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaren [persoon 13] en [persoon 14], doorgenummerde pag. 14-16.
x Een proces-verbaal van aangifte met nummer 2009038553-1 van 17 augustus 2009 in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaren [persoon 1], [persoon 2] en [persoon 3], doorgenummerde pag. 125-131, inhoudende de verklaring van [slachtoffer 2] en een proces-verbaal van verhoor met nummer 2009038553 van 19 augustus 2009 in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaren [persoon 15] en [persoon 16] doorgenummerde pag. 163-184, inhoudende het studioverhoor van [naam 1].
xi HR 6 mei 1975, NJ 1975, 416 en HR 23 juni 1998, DD 98.336.
xii Een proces-verbaal van verhoor met nummer 2009038553 van 19 augustus 2009 in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaren [persoon 15] en [persoon 16] doorgenummerde pag. 163-184, inhoudende het studioverhoor van [naam 1].
xiii Een proces-verbaal van verhoor met nummer 2009038553-52 van 25 augustus 2009 in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [persoon 1], doorgenummerde pag. 224-225 inhoudende de verklaring van getuige [getuige 1].
xiv De verklaring van verdachte [verdachte], zoals vastgelegd in het proces-verbaal van de in het openbaar gehouden terechtzitting van de meervoudige strafkamer van de rechtbank Amsterdam van 4 februari 2010.
xv Een proces-verbaal van aangifte met nummer 2009038553-1 van 17 augustus 2009 in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaren [persoon 1], [persoon 2] en [persoon 3], doorgenummerde pag. 125-131, inhoudende de verklaring van [slachtoffer 2].
xvi Een proces-verbaal van verhoor met nummer 2009038553-3 van 16 augustus 2009 in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [persoon 17], doorgenummerde pag. 101-104 inhoudende de verklaring van getuige [getuige 2].
xvii Een Pro Justitia multidisciplinair gedragskundig triple-onderzoek van 14 januari 2010, opgemaakt door M.R. Weeda, forensisch psychiater, A.E. Haan, gezondheidspsycholoog en D.A. Ruiter, forensisch milieuonderzoeker.
??
??
??
??
Parketnummer: 13/410686-09 (PROMIS)
Inzake: [verdachte]
2
Parketnummer: 13/410686-09 (PROMIS)
Inzake: [verdachte]