ECLI:NL:RBAMS:2010:BM0827

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
26 februari 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
450682 / KG ZA 10-273
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Rechters
  • W. Tonkens - Gerkema
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onrechtmatige op non-actief stelling van directeur Innovatie en Nieuwe Media bij de NPO

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Amsterdam op 26 februari 2010 uitspraak gedaan in een kort geding tussen [eiser] en de Nederlandse Publieke Omroep (NPO). De eiser, die sinds 21 mei 2001 in dienst was bij de NPO en sinds maart 2007 de functie van directeur Innovatie en Nieuwe Media bekleedde, was op 12 januari 2010 op non-actief gesteld door de NPO. Deze maatregel volgde op beschuldigingen van belangenverstrengeling en fraude die in de media waren verschenen, naar aanleiding van een artikel in de Telegraaf. De eiser had naar eigen zeggen altijd openheid van zaken gegeven over zijn aandeelhouderschap in Nieuw Akademia B.V., een vennootschap waarin hij minder dan 3% van de aandelen bezat.

De voorzieningenrechter oordeelde dat de op non-actief stelling van de eiser in strijd was met artikel 5 van de CAO voor het Omroeppersoneel. De rechter stelde vast dat er onvoldoende grond was om de op non-actief stelling te handhaven, aangezien de beschuldigingen niet waren onderbouwd met concrete feiten. De eiser had er belang bij om de ontbindingsprocedure bij de kantonrechter af te wachten terwijl hij in functie was. De rechter veroordeelde de NPO om de op non-actief stelling van de eiser in te trekken en hem weer toe te laten tot zijn werkzaamheden. Tevens werd de NPO veroordeeld in de proceskosten van de eiser.

De uitspraak benadrukt het belang van een zorgvuldige afweging door werkgevers bij het opleggen van disciplinaire maatregelen, vooral in situaties waarin de reputatie van werknemers op het spel staat. De rechter gaf aan dat de vertrouwenskwestie tussen de eiser en de Raad van Bestuur van de NPO niet voldoende was om de op non-actief stelling te rechtvaardigen, vooral gezien de ernst van de beschuldigingen en de gevolgen voor de eiser.

Uitspraak

vonnis
RECHTBANK AMSTERDAM
Sector civiel recht, voorzieningenrechter
zaaknummer / rolnummer: 450682 / KG ZA 10-273 WT/TF
Vonnis in kort geding van 26 februari 2010
in de zaak van
[eiser],
wonende te [woonplaats],
eiser bij dagvaarding van 9 februari 2010,
advocaat mr. W. van der Meer de Walcheren te Hilversum,
tegen
de stichting
NEDERLANDSE PUBLIEKE OMROEP (NPO),
gevestigd te Hilversum,
gedaagde,
advocaat mr. drs. M.A. Kuyt-Fokkens te Den Haag.
Partijen zullen hierna [eiser] en NPO worden genoemd.
1. De procedure
Ter terechtzitting van 15 februari 2010 heeft [eiser] gesteld en gevorderd overeenkomstig de in fotokopie aan dit vonnis gehechte dagvaarding. NPO heeft verweer gevoerd met conclusie tot weigering van de gevraagde voorziening. Beide partijen hebben producties en pleitnota’s in het geding gebracht. Na verder debat hebben partijen verzocht vonnis te wijzen.
Ter zitting waren - voor zover van belang - aanwezig:
Aan de zijde van [eiser]: [eiser] en mr. Van der Meer de Walcheren.
Aan de zijde van NPO: [persoon 3], van de juridische afdeling, [persoon 1], hoofd P&O, en mr. Kuyt-Fokkens.
2. De feiten
2.1. Vanaf 21 mei 2001 is [eiser] in dienst bij NPO, vanaf maart 2007 in de functie van directeur Innovatie en Nieuwe Media.
2.2. [eiser] was lid van de coöperatie Nieuw Akademia, een coöperatie van wetenschappers, kunstenaars en consultants waarvan de leden in gelegenheidsformaties worden ingezet op projecten. Op 6 september 2006 heeft [eiser] zijn bestuursfunctie bij Nieuw Akademia neergelegd. Op 9 maart 2007 is aan hem de beëindiging van zijn (gewone) lidmaatschap per 1 januari 2007 bevestigd. Op 12 december 2006 heeft [eiser] zijn 5 aandelen (minder dan 3% van het totaal) in Nieuw Akademia B.V., de vennootschap waarin de zakelijk belangen van de leden waren vertegenwoordigd, ter overname aangeboden en op 15 maart 2007 verkocht.
2.3. In een op 23 januari 2007 door [eiser] ondertekende compliance verklaring integriteit 2006 staat voor zover van belang het volgende:
“(…) II Financieel belang
(Artikel 1.1. Richtlijn 2 Integriteit)
Heeft u of uw partner een financieel belang in ondernemingen, organisaties e.d., die in directe of indirecte relatie staan tot de NOS/Publieke Omroep?
Door [eiser] is bij deze vraag het hokje “ja” aangekruist en de volgende handgeschreven tekst toegevoegd:” zie n.a.v. overleg compliance officer beëindiging belang”
2.4. Op 11 januari 2010 heeft de redactie van dagblad de Telegraaf NPO schriftelijk verzocht een aantal vragen te beantwoorden. In dit schriftelijke verzoek staat voor zover van belang het volgende:
“(…) Onze redactie is enige tijd geleden benaderd door (ex-)medewerkers van uw organisatie. Zij maken melding van belangenverstrengeling c.q. fraude binnen de top van de NPO. Het betreft de jaren 2004-2006. In het kader van ons journalistieke onderzoek - en in het kader van het journalistiek hoor en wederhoor - krijgen wij graag op korte termijn antwoord op onderstaande vragen. (…)”
Vragenlijst:
De heer [eiser] van NPO wordt door (ex-)werknemers ervan beschuldigd dat hij circa 1.5 jaar lang publieke middelen heeft doorgesluisd naar een BV waar hij zelf mede-aandeelhouder van was. De BV heeft de naam Nieuw Akademia. Wat is uw reactie op deze beschuldiging? (…)”
2.5. Op 12 januari 2010 heeft NPO [eiser] op non-actief gesteld. In een brief van die datum van [persoon 2] (hierna [persoon 2]), voorzitter van de Raad van Bestuur, aan [eiser] staat voor zover van belang het volgende:
“Hedenmiddag heeft er een gesprek plaatsgevonden tussen u en de voltallige Raad van Bestuur in aanwezigheid van het hoofd Personeel Organisatie & Arbeidsvoorwaarden [persoon 1] en de compliance officer [persoon 3].
Aanleiding was een door de Telegraaf aangekondigde publicatie, waarin u wordt verweten zich schuldig te hebben gemaakt aan mogelijke belangenverstrengeling. In het bewuste concept-artikel wordt gesteld, dat u vanuit uw positie als directeur Innovatie en Nieuwe Media publieke middelen hebt “doorgesluisd” naar een BV waar u zelf aandeelhouder van was (Nieuw Akademia B.V.)
Voorts wordt in het betreffende artikel de inhoud van de dienstverlening ter discussie gesteld. Zo wordt onder meer vermeld, dat veel facturen betrekking zouden hebben op rapporten die in feite door NPO medewerkers zouden zijn samengesteld, waarna deze in het format van Nieuw Akademia zouden zijn ingestuurd en gefactureerd.
Uw betrokkenheid bij Nieuw Akademia is op 4 augustus 2006 aangekaard door de heer [persoon 4]. Op 15 september 2006 heeft u de heer [persoon 4] per e-mail laten weten dat u de banden met Nieuw Akademia verbroken zou hebben. De heren [persoon 4] en [persoon 7] verkeerden indertijd in de veronderstelling dat het in deze ging om uw lidmaatschap van Nieuw Akademia Coöperatie en uw betrokkenheid als bestuurlid van deze coöperatie. Pas gisteren is aan hen duidelijk geworden dat u indertijd ook voor een percentage van < 3% aandeelhouder was van Nieuw Akademia B.V., de formele opdrachtnemer van de NPO in het kader van de door u namens de NPO opgedragen dienstverlening.
Uw participatie in Nieuw Akademia B.V. is door de toenmalige compliance officer [persoon 5] in het kader van haar reguliere werkzaamheden later dat najaar opgemerkt. Na gesprekken met haar heeft u deze aandelen verkocht. Pas op 15 maart 2007 is uw aandeelhouderschap in Nieuw Akademia B.V. geëindigd.
Hedenmiddag heb ik u laten weten dat de omstandigheid dat u de heer [persoon 4] in augustus 2006 niet hebt geïnformeerd over uw volledige betrokkenheid bij Nieuw Akademia thans als een grote schending wordt ervaren van het door de Raad van Bestuur in u gesteld vertrouwen. Er mag immers vanuit gegaan worden dat een directeur zijn Raad van Bestuur in zaken als deze volledig informeert. Op dit punt bent u ernstig in gebreke gebleven en de NPO houdt zich dan ook alle rechten voor.
Ik heb u voorts de vraag gesteld of en in hoeverre er enige basis te vinden is voor de in het artikel geuite aantijging dat sprake zou zijn geweest van belangenverstrengeling, fraude c.q. zelfverrijking. U heeft aangegeven dat er van dit soort zaken geen sprake zou zijn geweest.
Met het oog op de ernst van de aantijgingen, uw positie en de positie van de NPO heb ik u vervolgens meegedeeld dat de NPO deze kwestie zal laten onderzoeken door een forensisch accountant. Dit onderzoek zal zich onder meer richten op de inhoud van de verrichte dienstverlening. U heeft aangegeven dit onderzoek met vertrouwen tegemoet te zien en toegezegd hieraan u volledige medewerking te verlenen. (…)”
Tot slot heb ik u meegedeeld dat de Raad van Bestuur helaas het besluit heeft moeten nemen u hangende dit onderzoek op non-actief te stellen. Ook voor deze maatregel toonde u begrip.
(…) “
2.6. NPO heeft Deloitte Bijzonder Onderzoek & Integriteitsadvies B.V. (hierna Deloitte) opdracht verleend onderzoek te doen naar de beschuldigingen aan het adres van [eiser].
2.7. In een e-mail van 13 januari 2010 van [eiser] aan [persoon 2] staat voor zover van belang het volgende:
“(…) Ik heb werkgever steeds goed ingelicht. Er is niets dat NPO niet al wist en het Telegraaf document brengt geen nieuwe zaken anders dan ongefundeerde aantijgingen. Het gaat daarnaast om zaken uit 2006 waarvan de afhandeling in overleg met werkgever in 2006 in gang is gezet en begin 2007 afgerond. Het bevreemdt mij zeer dat dit door u nu als schending van vertrouwen wordt ervaren. (…) Dat ik als consequentie van het opstarten van het onderzoek ook nog op non-aktief wordt gesteld vind ik een te zware maatregel die mijn positie verder schaadt. Ik ben het met deze maatregel dan ook niet eens en verzoek u deze in te trekken. (…)”
In een e-mail van dezelfde dag van [persoon 2] aan [eiser] staat voor zover van belang het volgende:
“Wij handhaven onze brief van gisteren aan u onverkort. Wij zijn echter wel bereid extern te communiceren dat u gedurende het onderzoek op ons verzoek een stap opzij doet om het onderzoek niet te hinderen. Wij gaan er vanuit dat u de afspraken zoals wij deze gisteren met u maakten en vastlegden in onze brief aan u van gistermiddag volledig gestand doet (wij denken hierbij in het bijzonder aan de afspraak dat u aan het onderzoek uw volledige medewerking verleent en aan de afspraak dat u over deze kwestie op geen enkele wijze enige mededeling van welke aard dan ook doet jegens derden (in het bijzonder de pers). Mocht u zich niet of niet volledig aan deze afspraken houden, dan vormt dat voor ons zonder meer een reden voor ontslag op staande voet, zoals hedenmorgen ook al mondeling door mij aan u is toegelicht. (…)”
2.8. Op 14 januari 2010 heeft NPO een persbericht doen laten uitgaan waarin voorzover van belang het volgende wordt meegedeeld:
“(…) De NPO doet nader onderzoek naar de beschuldigingen aan het adres van directeur Innovatie en Nieuw Media, [eis[eiser]. Dat gebeurt na anonieme aantijgingen dat de heer [eiser] in de periode 2004-2006 in zijn NPO-functie opdrachten verstrekten aan twee bedrijven waar hij privé nauwe banden mee had. Bovendien zouden er facturen - zo luidt de beschuldiging uit anonieme bron - zijn betaald terwijl daar nauwelijks een prestatie tegenover stond. (…)
Feit is dat de heer [eiser] in de periode 2002-2006 als bestuurslid en aandeelhouder (met minder dan 3 procent aandelen) betrokken was bij een bedrijf. Tot 2006 hoefde een belang kleiner dan 10 % volgens de Mediawet niet gemeld te worden. (…) In 2006 ontstonden bij de NPO vermoedens over mogelijke schijn van belangenverstrengeling rond de heer [eiser]. Op basis daarvan werden met de heer [eiser] precieze afspraken gemaakt, die inhielden dat hij die persoonlijke banden zou verbreken en alle schijn van belangverstrengeling zou vermijden.
(…)”
2.9. Dagblad de Telegraaf heeft een artikel met de kop “Omroepbaas op non actief” gepubliceerd waarin verslag wordt gedaan over de kwestie rond [eiser]. In dit artikel wordt ook [persoon 6], directeur van Nieuw Akademia, geciteerd die heeft gezegd dat [eiser] slechts voor 1% eigenaar van zijn bedrijf was. Het citaat luidt als volgt:
“Dat was in 2003 bekend bij de NPO. In vier jaar tijd heeft zijn aandeel hem een winst opgeleverd van 75 euro. Van 2003 tot 2005 heeft Nieuw Akademia nooit een factuur gestuurd naar de NPO. Ik begrijp niet waarom er nu een onderzoek volgt. (…)”
2.10. Bij brief van 19 januari 2010 heeft de advocaat van [eiser] aan de Raad van Bestuur van NPO meegedeeld dat [eiser] uiterlijk 27 januari 2010 weer volledig aan de slag wil en kan gaan. In de brief staat voor zover van belang nog het volgende:
“(…) Het verwijt dat u hem thans maakt is niet terecht.
Cliënt heeft de heer [persoon 4] volledig en naar eer en geweten geïnformeerd. Dat cliënt destijds een buitengewoon gering aandelenpakketje (5 aandelen, minder dan 3%) had in Nieuw Akademia is notabene in zijn personeelsdossier opgenomen. Cliënt ging, gaat en mocht ervan uitgaan dat de heer [persoon 4] volledig op de hoogte was.
Dit nog los van de discussie of cliënt toentertijd wel een mededelingsplicht had.
In het gesprek op 12 januari jl. heeft u zonder aankondiging cliënt voor een “tribunaal” van 5 personen overvallen met vuige, valse en anonieme verdachtmakingen uit een concept Telegraaf artikeltje. (…)”
2.11. In een brief van 26 januari 2010 van de advocaat van NPO aan de advocaat van [eiser] - ter zitting door de advocaat van NPO overgelegd - staat voor zover van belang het volgende:
“In uw brief bagatelliseert u de ernst van de feiten. Dat is niet terecht en het stelt mijn cliënte teleur. Ook bevat u brief een aantal feitelijke onjuistheden. (…)
1. U vat de inhoud van de brief van NPO van 12 januari onjuist samen. Dit feit gevoegd met de toon en inhoud van uw brief zetten de zaak nog verder onder druk. Het vertrouwen van de Raad van Bestuur van NPO (en daarmee van NPO) in uw cliënt is zeer ernstig geschaad.
2. Het functioneren van uw cliënt heeft bij het besluit hem op non-actief te stellen geen rol gespeeld. (…)
3. (…) NPO kon en wil niet anders dan de ernstige aantijgingen tot de bodem (laten) uitzoeken. NPO hoopt net als uw cliënt dat er niets uit het onderzoek komt. In dat kader is het uitermate teleurstellend dat uw cliënt de hem ter beschikking gestelde laptop niet direct heeft ingeleverd. Met uw cliënt was 12 januari afgesproken dat hij zijn laptop op 13 januari zou inleveren. Dat heeft hij vervolgens niet gedaan (…). Uw cliënt handelt hiermee in strijd met de afspraken en ook in strijd met de toezegging volledig te zullen meewerken aan het onderzoek. (…)
Mijn cliënte handhaaft de op non-actiefstelling onverkort. Zelfs indien uit het onderzoek zou blijken dat de verdenkingen geheel onterecht zijn en uw cliënt niets te verwijten valt, staat voor mijn cliënte inmiddels vast dat een terugkeer van uw cliënt niet mogelijk is.(…)”
2.12. In de volgens partijen van toepassing zijnde CAO voor het Omroeppersoneel (hierna de CAO) staat in artikel 5: plichtsverzuim voor zover van belang het volgende:
“1. Indien de werkgever het vermoeden heeft dat de werknemer verwijtbaar heeft gehandeld of nagelaten te handelen, zal de werkgever alvorens maatregelen of sancties te treffen een onderzoek verrichten waarbij partijen worden gehoord. Indien dat in het belang van het onderzoek noodzakelijk is en er sprake is van een vermoeden van ernstig plichtsverzuim, kan de werkgever de werknemer ten hoogste twee weken preventief schorsen met behoud van salaris.
2. De werkgever kan de werknemer die verwijtbaar heeft gehandeld of nagelaten te handelen de volgende sanctie opleggen:
(…)
Dit onverminderd de bevoegdheid van de werkgever de arbeidsovereenkomst deswege, al dan niet wegens dringende reden, te beëindigen. In dat geval kan de werknemer tot het moment dat de arbeidsovereenkomst eindigt, worden geschorst met behoud van salaris.
(…)”
2.13. In de Richtlijnen Goed Bestuur: openbare registers van NPO staat met betrekking tot het Register Financiële Belangen voor zover van belang het volgende:
“Volgens artikel 1.1 (Richtlijn 2 Integriteit) dient er een openbaar register te zijn van medewerkers werkzaam bij de NPO (en/of hun partners) die financiële belangen hebben in ondernemingen, organisaties, e.d. die een directe dan wel indirecte relatie hebben met de organisatie. In de praktijk kan het risico van financiële belangenverstrengeling zich onder meer voordoen bij medewerkers die betrokken zijn bij het aangaan van contractuele verplichtingen. Het begrip financieel belang is in Richtlijn 2 niet nader gedefinieerd. De NPO hanteert de volgende definitie. Van een financieel belang is sprake als een medewerker alleen of tezamen met diens huisgenoten tenminste 10% van de aandelen heeft, (…)”
2.14. Op 5 februari 2010 heeft NPO een verzoekschrift tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst met [eiser] op grond van artikel 7:685 BW bij de kantonrechter te Hilversum ingediend. Er is nog geen tijdstip van behandeling vastgesteld.
2.15. Op 5 februari 2010 heeft NPO eveneens een aanvullend verzoekschrift tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst met [eiser] primair wegens dringende redenen bij de kantonrechter te Hilversum ingediend. Primair vordert NPO de arbeidsovereenkomst te ontbinden vanwege de dringende reden(en) dat [eiser] ondanks zijn toezegging de hem ter beschikking gestelde laptops niet op 13 januari 2010 heeft ingeleverd en dat [eiser] pas op een later tijdstip twee laptops die waren opgeschoond via het programma “KillDisk” bij Deloitte heeft ingeleverd.
3. Het geschil
3.1. [eiser] vordert samengevat - NPO te veroordelen om uiterlijk binnen 12 uur na betekening van dit vonnis de maatregel van op non-actief stelling in te trekken en [eiser] op straffe van een dwangsom toe te laten tot zijn normale en gebruikelijke werkzaamheden. [eiser] vordert eveneens NPO te veroordelen in de kosten van dit geding.
3.2. [eiser] ontkent elke betrokkenheid bij de belangverstrengeling c.q. fraude binnen de top van NPO zoals die door de Telegraaf naar buiten is gebracht. [eiser] heeft geprotesteerd tegen zijn op non-aktief stelling, maar zich aanvankelijk wel bereid verklaard om even een stapje opzij te doen. Bij brief van 19 januari 2010 van zijn advocaat heeft [eiser] te kennen gegeven weer snel aan de slag te willen gaan, mede omdat zijn naam door de perspublicaties van NPO ernstig was geschaad. [eiser] heeft er een spoedeisend belang bij om direct weer aan het werk te kunnen gaan. Door de op non-aktief stelling en publicaties wordt [eiser] ernstig in zijn goede naam en faam aangetast. Op straffe van een ontslag op staande voet bij overtreding daarvan heeft [eiser] een zwijgplicht opgelegd gekregen. Daarbij kan hij ook niet bij zijn digitale documenten. Hij kan zich dus niet verweren. Er is geen redelijk grond te vinden die een op non-aktief stelling van [eiser] thans nog kan rechtvaardigen. Hij is altijd open en eerlijk geweest over zijn band met Nieuw Akademia zowel wat betreft zijn bestuurslidmaatschap als zijn minder dan 3% aandelen in de vennootschap. Dit alles staat in zijn CV en in zijn personeelsdossier. Aanvankelijk had [eiser] in de compliance verklaring ingevuld dat hij geen financieel belang had omdat NPO, zie bij de feiten onder 2.13, ervan uitging dat er pas sprake is van een financieel belang bij een aandelenpakket van 10% of meer. De compliance officer - die kennelijk op de hoogte was van zijn aandelenpercentage - hield hem eind 2006 voor dat dat was veranderd en ook kleinere aandelenpercentages moesten worden opgegeven. [eiser] heeft dat toen alsnog gedaan. Vanwege de publicatieplicht adviseerde de compliance officer ook om afstand van zijn aandeel te doen en ook dat heeft hij gedaan. Van enige belangenverstrengeling is geen sprake geweest.
De zaken die NPO naar voren brengt om de arbeidsovereenkomst te ontbinden hebben tot slot geen betrekking op de op non-aktief stelling en kunnen deze dan ook niet ondersteunen.
3.3. NPO voert verweer. Hierop wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
4. De beoordeling
4.1. De vraag is aan de orde of de op non-actief stelling van [eiser] gerechtvaardigd is. In de volgens beide partijen van toepassing zijnde CAO is in artikel 5: “plichtsverzuim” een regeling opgenomen voor de situatie dat een werknemer wordt geschorst met behoud van salaris. Deze bepaling is in de onderhavige zaak van toepassing en de op non-actief stelling van [eiser] zal aan de hand van deze bepaling moeten worden getoetst. In de bepaling wordt in het eerste lid een aantal cumulatieve voorwaarden genoemd, die hierna worden besproken.
In de eerste plaats moet er een vermoeden bestaan dat er verwijtbaar is gehandeld of nagelaten te handelen. In deze zaak is jegens [eiser] een vermoeden van verwijtbaar handelen ontstaan nadat de Telegraaf een aantal kritische vragen aan NPO heeft gesteld naar aanleiding van mededelingen van (ex-)medewerkers van NPO. Zij zouden volgens de Telegraaf melding hebben gemaakt van belangenverstrengeling c.q. fraude binnen de top van de NPO. Het zou de jaren 2004-2006 betreffen.
4.2. Uit de brief van 12 januari 2010 van de Raad van Bestuur van NPO - zie bij de feiten onder 2.5 - volgt dat het concrete vermoeden van verwijtbaar handelen door [eiser] is dat hij zich zou hebben schuldig gemaakt aan belangenverstrengeling doordat hij vanuit zijn positie van directeur Innovatie en Nieuw Media publieke middelen zou hebben “doorgesluisd” naar Nieuw Akademia B.V., de vennootschap waarin hij zelf aandelen had. Ook met betrekking tot de inhoud van de dienstverlening zouden vragen zijn gesteld. Zo zouden er facturen zijn omtrent rapporten die in feite door NPO medewerkers waren opgesteld, maar in het format van Nieuw Akademia zouden zijn ingestuurd en gefactureerd. Dit alles kan worden gekenschetst als een zware beschuldiging en tot zover kan NPO - mede ook gezien haar positie als publieke omroep - worden gevolgd in haar besluit dat dit vermoeden van verwijtbaar handelen een nader onderzoek vergde en zij Deloitte daartoe opdracht heeft gegeven.
4.3. [eiser] is vervolgens vanaf 12 januari 2010 op non-actief gesteld. Daargelaten dat de in artikel 5 genoemde schorsingtermijn van twee weken inmiddels ruimschoots is overschreden, is het de vraag of aan de hand van de overige voorwaarden in de CAO het gerechtvaardigd is dat [eiser] op non-aktief is en blijft. Aannemelijk is dat Deloitte op dit moment een onderzoek verricht naar oude feiten in die zin dat het onderzoek zich niet richt op werkzaamheden van [eiser] die hij onlangs heeft uitgevoerd. De verdenking richt zich immers op de periode 2004-2006. Op zich is het derhalve niet noodzakelijk voor het onderzoek dat [eiser] zich niet op zijn werkplek bevindt en geen werkzaamheden uitoefent. Daarbij is het de vraag of kan worden geoordeeld dat er een vermoeden is van ernstig plichtsverzuim. Er zijn zware beschuldigingen geuit, maar dit heeft zich nog niet kunnen vertalen in concrete verdenkingen op grond van feiten. De vertrouwenskwestie tussen [eiser] en de Raad van Bestuur levert, zoals hierna onder 4.6 wordt overwogen, vooralsnog ook geen vermoeden van ernstig plichtsverzuim op. Aannemelijk is dat met de beschikbare gegevens van toen en nu een vermoeden van plichtsverzuim nog niet kan worden gestaafd. Het is derhalve ook aannemelijk dat de op non-aktief stelling van [eiser] in ieder geval niet op grond van de voorwaarden van het eerste lid van artikel 5 van de CAO niet gerechtvaardigd was.
4.4. In artikel 5, tweede lid van de CAO worden sancties genoemd die de werkgever de werknemer kan opleggen bij onder meer verwijtbaar handelen. In het laatste onderdeel van dit artikel wordt bepaald dat onverminderd het voorgaande de bevoegdheid van de werkgever blijft gelden de arbeidsovereenkomst deswege, al dan niet wegens dringende reden, te beëindigen. Daaraan wordt nog toegevoegd dat in dat geval de werknemer tot het moment dat de arbeidovereenkomst eindigt, kan worden geschorst met behoud van salaris. Hoewel de redactie van deze bepaling niet duidelijk is, kan er vooralsnog vanuit worden gegaan dat de zinsnede in dat geval erop duidt dat daarmee wordt bedoeld in geval van een dringende reden. Immers het gaat in dit artikel om verwijtbaar handelen en als het artikel ruimer moet worden opgevat dan was het eerste lid van het artikel zinledig geweest.
NPO heeft in dit verband aangevoerd dat [eiser] verwijtbaar heeft gehandeld door zijn laptops met het programma “Killdisk” te bewerken en aldus het door Deloitte ingestelde onderzoek te belemmeren, alsmede de Raad van Bestuur van NPO niet in te informeren over zijn betrokkenheid bij Nieuw Akademia en aldus het vertrouwen te schenden.
4.5. Voor wat betreft het eerste verwijt het volgende. Vaststaat dat aan [eiser] direct nadat hij op non-aktief was gesteld, is meegedeeld dat hij zijn spullen, waaronder zijn laptops, moest inleveren. Dit wordt ook bevestigd in de brief van
12 januari 2010 van de Raad van Bestuur. Volgens [eiser] heeft hij gewacht met het inleveren van zijn laptop omdat hij anders van alle communicatie afgesloten zou zijn. Vervolgens heeft hij voordat hij de laptop inleverde alle privé documenten, zoals foto’s, voorgoed verwijderd omdat hij meende dat hij de laptop niet meer terug zou krijgen. Het verzoek van Deloitte om de laptops in te leveren kwam volgens [eiser] pas later. NPO heeft op haar beurt aangevoerd dat [eiser] wist dat zij in het kader van het onderzoek [eiser] om zijn laptops had gevraagd en hij doelbewust gegevens heeft gewist en het onderzoek heeft belemmerd. Ook Deloitte stelt in haar verslag van 5 februari 2010 (productie 37 van NPO) dat [eiser] de schijn heeft gewekt dat er geschoond is en dat deze omstandigheid een beperking vormt voor het onderzoek. [eiser] stelt daartegenover dat juist de omstandigheid dat hij het wissen zichtbaar heeft gedaan - terwijl hij ook de optie had dat onzichtbaar te doen - een aanwijzing is dat hij dat ter goeder trouw heeft gehandeld. Wat hiervan ook zij, partijen verschillen van mening over of [eiser] bestanden die voor het onderzoek van Deloitte van belang kunnen zijn van zijn computer heeft gewist. Nu het echter om archiefmateriaal gaat, de beschuldigingen betreffen immers de periode 2004-2006, komt het minder aannemelijk voor dat [eiser] deze informatie op zijn laptop bewaarde. [eiser] heeft aangevoerd dat zijn zakelijke bestanden, indien niet periodiek geschoond, op of via de server van NPO te vinden moeten zijn. Ter zitting heeft [eiser] nog verklaard dat hij zijn bestanden bewaart in de map outlook en dat deze bestanden weliswaar periodiek werden geschoond, maar dat er ook backups zijn gemaakt en er papieren dossiers voorhanden zijn. Gezien het voorgaande kan vooralsnog niet worden vastgesteld dat er sprake is van de door NPO aangevoerde belemmering van het onderzoek door [eiser]. Ook dit kan vooralsnog derhalve geen grond opleveren voor op non-aktief stelling van [eiser] want niet kan worden vastgesteld dat er sprake is van verwijtbaar handelen van [eiser] op dit punt.
4.6. Uit de brief van 12 januari 2010 van NPO volgt verder dat [eiser] ook nog het verwijt wordt gemaakt, inhoudende dat hij [persoon 4] in augustus 2006 niet zou hebben geïnformeerd over zijn betrokkenheid bij Nieuw Akademia hetgeen als een grote schending wordt ervaren van het door de Raad van Bestuur in [eiser] gestelde vertrouwen. Dit omdat ervan uit mag worden gegaan dat een directeur zijn Raad van Bestuur in zaken als deze volledig informeert. Over de gang van zaken hieromtrent het volgende. NPO betwist dat [eiser] in het najaar 2006 met [persoon 4] over zijn aandelenpakket heeft gesproken. [eiser] heeft gesteld dat hij zich niet meer precies weet te herinneren of hij dit met zoveel woorden met [persoon 4] heeft besproken.
Hij ging er echter wel vanuit dat [persoon 4] op de hoogte was omdat een en ander in zijn personeelsdossier was opgenomen. Aannemelijk is dat zoals [eiser] stelt in ieder geval vanaf begin 2007 toen [eiser] zijn compliance verklaring had ingevuld binnen NPO bekend was dat hij een minimaal aandeelhoudersbelang had, althans dit ook bij de Raad van Bestuur bekend had kunnen zijn. Uit de schriftelijke verklaring van [persoon 4] blijkt dat deze naar hij stelt “pas veel later” van de compliance officer hiervan heeft vernomen. Niet voldoende aannemelijk is geworden dat NPO [eiser] thans nog een verwijt kan maken dat hij indertijd met betrekking tot zijn mededelingsplicht omtrent zijn aandeelhoudersbelang in Nieuw Akademia te kort is geschoten, terwijl deze feiten al veel langer bij NPO bekend waren. Vaststaat dat een en ander in 2006 aan de orde is geweest en dat hij in de op 23 januari 2007 ondertekende compliance verklaring integriteit 2006 zijn financieel belang heeft opgegeven. Dit terwijl overigens aannemelijk is dat hij op grond van de Richtlijnen Goed Bestuur - weergegeven bij de feiten onder 2.13 - daartoe eerder niet gehouden was. Verder is niet betwist dat een en ander ook in zijn CV is opgenomen en een opgave van zijn aandeelhoudersbelang ook in zijn personeelsdossier was opgenomen. [eiser] noemt in dat verband nog een brief van [persoon 6], directeur van Nieuw Akademia B.V. van 13 december 2002 die volgens hem in zijn personeelsdossier is opgenomen hetgeen NPO niet heeft betwist. Vooralsnog is niet aannemelijk geworden dat [eiser] welbewust informatie heeft achtergehouden zodat dit evenmin een schorsingsgrond kan opleveren.
4.7. Gezien het voorgaande is de op non-aktief stelling van [eiser] vooralsnog in strijd met artikel 5 van de CAO. Er bestaat derhalve onvoldoende grond om de op non-actief stelling te handhaven. [eiser] heeft er bovendien belang bij de ontbindingsprocedure bij de kantonrechter af te wachten terwijl hij in functie is. Deloitte heeft daarbij eind januari 2010 vermeld nog vier tot zes weken nodig te hebben voor het onderzoek zodat het er ook niet naar uitziet dat er op korte termijn duidelijkheid komt in deze zaak. Gezien het voorgaande zal NPO ertoe worden veroordeeld om de op non-actief stelling van [eiser] in te trekken en hem weer toe te laten tot zijn werkzaamheden.
4.8. De gevorderde dwangsom zal worden beperkt als volgt.
4.9. NPO zal als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van [eiser] worden begroot op:
- dagvaarding EUR 87,93
- vast recht 263,00
- salaris advocaat 816,00
Totaal EUR 1.166,93
5. De beslissing
De voorzieningenrechter
5.1. veroordeelt NPO binnen twee werkdagen na betekening van dit vonnis de opgelegde non-actief stelling in te trekken, [eiser] toegang tot haar kantoor te verlenen en [eiser] toe te laten tot zijn normale en gebruikelijke werkzaamheden,
5.2. bepaalt dat NPO voor iedere dag of gedeelte daarvan dat zij in strijd handelt met het onder 5.1 bepaalde, in die zin dat zij aan [eiser] geen toegang verleent tot haar kantoor en [eiser] niet toelaat tot zijn normale en gebruikelijke werkzaamheden, aan [eiser] een dwangsom verbeurt van EUR 500,00 tot een maximum van EUR 100.000,00,
5.3. veroordeelt NPO in de proceskosten, aan de zijde van [eiser] tot op heden begroot op EUR 1.166,93,
5.4. verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
5.5. wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. W. Tonkens - Gerkema, voorzieningenrechter, bijgestaan door mr. G.H. Felix, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 26 februari 2010.?