ECLI:NL:RBAMS:2010:BL9932

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
22 januari 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 09-3058 ZW en AWB 09-3105 WAO
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn in bestuursrechtelijke procedures

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 22 januari 2010 uitspraak gedaan in een geschil over schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn in bestuursrechtelijke procedures. Eiser had eerder beroepen ingesteld tegen besluiten van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) met betrekking tot de beëindiging van zijn uitkering ingevolge de Ziektewet (ZW) en de (fictieve) weigering van zijn uitkering ingevolge de Wet op de Arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO). De rechtbank had in een eerdere uitspraak van 7 juli 2009 al vastgesteld dat de redelijke termijn was overschreden en het onderzoek heropend voor een nadere uitspraak over schadevergoeding.

De rechtbank concludeerde dat de totale procedure inzake de (fictieve) weigering de WAO-uitkering te herzien, vanaf de ontvangst van het bezwaarschrift op 15 augustus 2003 tot de datum van deze uitspraak, zes jaar en vijf maanden had geduurd. De procedure inzake de beëindiging van de ZW-uitkering had zes jaar en twee maanden in beslag genomen. Beide procedures overschreden de redelijke termijn van twee jaar, wat leidde tot de toekenning van een schadevergoeding van € 1.000,- aan eiser.

De rechtbank oordeelde dat de procedures materieel op hetzelfde onderwerp betrekking hadden en dat de overschrijding van de redelijke termijn in de tweede procedure niet leidde tot een hogere schadevergoeding. De rechtbank heeft verweerder ook veroordeeld in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 161,-. De uitspraak is openbaar uitgesproken en de griffier heeft een afschrift verzonden.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM
Sector Bestuursrecht
zaaknummers: AWB 09/3058 ZW en AWB 09/3105 WAO
uitspraak van de meervoudige kamer in de zaken tussen:
[eiser],
wonende te [woonplaats],
eiser,
gemachtigde mr. H. Stoppelenburg,
en
de minister van Justitie,
verweerder,
gemachtigde mr. E.J. Daalder.
1. Procesverloop
Eiser heeft beroepen ingesteld, geregistreerd onder de nummers AWB 04/3984 ZW en AWB 04/3996 WAO, tegen de besluiten van de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: het Uwv) van respectievelijk 12 juli 2004 inzake de beëindiging van eisers uitkering ingevolge de Ziektewet (ZW) en 13 juli 2004 inzake de (fictieve) weigering eisers uitkering ingevolge de Wet op de Arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) te herzien.
Bij uitspraak van 7 juli 2009 heeft de rechtbank uitspraak gedaan op deze beroepen. Daarbij heeft de rechtbank, met verdragsconforme toepassing van artikel 8:73, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), bepaald dat het onderzoek wordt heropend ter voorbereiding van een nadere uitspraak over het verzoek van eiser om schadevergoeding met betrekking tot mogelijke overschrijding van de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM), en heeft de rechtbank, met eveneens verdragsconforme toepassing van artikel 8:26 Awb, verweerder aangemerkt als partij in die procedure.
Namens verweerder is een schriftelijke uiteenzetting gegeven. De gemachtigde van eiser heeft hierop schriftelijk gereageerd.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 11 november 2009, alwaar verweerder zich heeft doen vertegenwoordigen door mr. E.C. Gijselaar. Eiser en zijn gemachtigde zijn niet verschenen. Het onderzoek is vervolgens gesloten.
2. Overwegingen
2.1 In zijn uitspraak van 14 november 2008 heeft de rechtbank het Uwv veroordeeld tot schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn tot een bedrag van € 583,00 inzake de (fictieve) weigering de WAO-uitkering te herzien en tot een bedrag van € 125,00 inzake de beëindiging van de ZW-uitkering. Voorts heeft de rechtbank in zijn uitspraak vastgesteld dat de behandeling van het beroep bij de rechtbank vanaf de ontvangst van de beroepschriften op 23 augustus 2004 tot de datum van deze uitspraak iets minder dan vijf jaar heeft geduurd en dat aan deze vaststelling het vermoeden kan worden ontleend dat de redelijke termijn is geschonden door de rechtbank. De rechtbank heeft vervolgens hieraan de conclusie verbonden dat op grond van het tweede lid van artikel 8:73 van de Awb het onderzoek in een nieuwe procedure moet worden heropend ter voorbereiding van een nadere uitspraak over het verzoek van eiser om schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn, waarbij verweerder is aangemerkt als partij in deze procedure.
Standpunten van partijen
2.2 Namens verweerder is (ter zitting) gesteld dat aan eiser een bedrag van € 2.500,- is aangeboden in verband met een termijnoverschrijding van twee jaar en vier maanden in een andere procedure, de intrekking van eisers WAO-uitkering, die eerder in tijd is gaan lopen. Eiser heeft dit aanbod inmiddels geaccepteerd en de schadeprocedure bij de Centrale Raad van Beroep (CRvB) ingetrokken. Nu die procedure en de onderhavige procedures tot de uitspraak van de CRvB in de procedure inzake de intrekking van de WAO-uitkering van 6 maart 2009 feitelijk parallelle procedures betreffen, kan voor wat betreft dit gedeelte van de onderhavige procedures worden volstaan met de enkele constatering dat sprake is van overschrijding van de redelijke termijn. Over de periode vanaf de uitspraak van de CRvB van 6 maart 2009 tot de behandeling van de onderhavige zaken ter zitting maakt eiser aanspraak op een aanvullende schadevergoeding van € 1.000,-.
2.3 Eiser heeft gesteld dat beide procedures meer dan vier jaar hebben geduurd, zodat hij recht heeft op schadevergoeding in elk van die procedures.
Juridisch kader
2.4 Voor de wijze van beoordeling van een verzoek als het voorliggende verwijst de rechtbank naar de uitspraak van de CRvB van 26 januari 2009, LJN: BH1009. Hieruit volgt dat in zaken zoals deze, die een bezwaarschriftenprocedure en één rechterlijke instantie beslaan, in beginsel een totale lengte van de procedure van ten hoogste twee jaar redelijk is; een half jaar voor bezwaar en anderhalf jaar voor beroep. Indien de totale procedure langer dan twee jaar heeft geduurd, dan dient per instantie te worden bezien of sprake is van een langere behandelingsduur dan gerechtvaardigd. Voor de vaststelling van de hoogte van de voor de overschrijding toe te kennen schadevergoeding hanteert de CRvB een bedrag van € 500,- per half jaar of een gedeelte daarvan dat de redelijke termijn is overschreden.
Beoordeling
2.5 De rechtbank stelt vast dat de gehele procedure inzake de (fictieve) weigering de WAO-uitkering te herzien, te rekenen vanaf de ontvangst van het bezwaarschrift op 15 augustus 2003 tot de datum van deze uitspraak, zes jaar en vijf maanden in beslag heeft genomen. De gehele procedure inzake de beëindiging van de ZW-uitkering, te rekenen vanaf de ontvangst van het bezwaarschrift op 28 november 2003 tot de datum van deze uitspraak, heeft zes jaar en twee maanden in beslag genomen. De vorengenoemde termijn van twee jaar is derhalve in beide procedures overschreden.
2.6 In zijn uitspraak van 7 juli 2009 heeft de rechtbank reeds geoordeeld over het bestuurlijk aandeel in de overschrijding van de redelijke termijn in beide procedures. Ten aanzien van het rechterlijk aandeel hierin overweegt de rechtbank het volgende.
2.7 Vanaf de ontvangst van het beroepschrift inzake beide procedures door de rechtbank op 23 augustus 2004 tot de datum van deze uitspraak, zijn vijf jaar en vijf maanden verstreken. De rechtbank heeft derhalve in beide procedures de voor de rechterlijke fase in aanmerking te nemen behandelingsduur van anderhalf jaar overschreden met drie jaar en elf maanden. Dat er een deskundige is ingeschakeld door de rechtbank, is geen grond een langere behandelingsduur gerechtvaardigd te achten.
2.8 In zijn uitspraak van 30 juni 2009, LJN: BJ2125, heeft de CRvB onder meer geoordeeld dat een overschrijding van de redelijke termijn in een tweede procedure niet leidt tot hogere schadevergoeding. Zowel de eerste als de tweede procedure had betrekking op het recht op een WAO-uitkering (de ene over de toekenning van een WAO-uitkering, de andere over de mate van arbeidsongeschiktheid), zodat zij in hoofdzaak betrekking hadden op hetzelfde onderwerp. Van extra spanning en frustratie was door de tweede procedure derhalve geen sprake. De CRvB heeft in de tweede procedure dan ook volstaan met de vaststelling dat de redelijke termijn is overschreden.
2.9 De rechtbank stelt vast dat in het onderhavige geval zowel de procedure inzake de intrekking van de WAO-uitkering als de hier aan de orde zijnde procedures inzake de (fictieve) weigering de WAO-uitkering te herzien en de beëindiging van de ZW-uitkering betrekking hebben op de arbeidsongeschiktheid van eiser en zijn geschiktheid voor passende functies. Deze procedures zien in hoofdzaak dan ook op materieel hetzelfde onderwerp. Daarnaast betreffen het procedures die in tijd grotendeels parallel aan elkaar hebben gelopen. Dat de procedures bij verschillende rechterlijke instanties hebben gelopen, acht de rechtbank niet doorslaggevend. De rechtbank is derhalve van oordeel dat de procedure inzake de intrekking van de WAO-uitkering en de onderhavige procedures tot de uitspraak van de CRvB in de procedure inzake de intrekking van de WAO-uitkering van 6 maart 2009 vergelijkbare en parallelle procedures betreffen. Eiser heeft dit overigens ook niet gemotiveerd betwist.
2.10 De spanning en frustratie van eiser over zijn uitkeringssituatie is na de uitspraak van de CRvB van 6 maart 2009 echter niet geëindigd, maar heeft voortgeduurd tot deze uitspraak van de rechtbank. Vanwege de voortdurende spanning en frustratie bij eiser in de diverse procedures, ziet de rechtbank geen aanleiding om de teller voor wat betreft het rechterlijk aandeel in de onderhavige procedures weer op nul te zetten. De teller loopt door tot de datum van deze uitspraak.
2.11 Gelet op het feit dat eiser het aanbod van verweerder van een schadevergoeding van € 2.500,- in de procedure inzake de intrekking van de WAO-uitkering heeft geaccepteerd, is de rechtbank van oordeel dat in de onderhavige procedures voor wat betreft de periode tot de uitspraak van de CRvB van 6 maart 2009, kan worden volstaan met de enkele vaststelling dat sprake is van overschrijding van de redelijke termijn.
2.12 Ten aanzien van de overschrijding van de redelijke termijn vanaf de uitspraak van de CRvB van 6 maart 2009 tot deze uitspraak stelt de rechtbank vast dat ruim tien maanden zijn verstreken. Dit leidt tot een schadevergoeding van twee maal € 500,-, dat is € 1.000,-. De rechtbank zal derhalve verweerder, waaraan deze overschrijding moet worden toegerekend, veroordelen tot betaling van dit bedrag aan eiser.
2.13 Ten slotte ziet de rechtbank aanleiding verweerder te veroordelen in de proceskosten in deze schadeprocedure. Deze kosten worden begroot op € 161,00 voor verleende rechtsbijstand (een halve punt voor een schriftelijke reactie, gemiddelde zaak; € 322,00 per punt).
3. Beslissing
De rechtbank
- veroordeelt verweerder tot betaling aan eiser van een schadevergoeding ten bedrage van € 1.000,-;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 161,-, te betalen aan eiser.
Deze uitspraak is gedaan door mr. H.J. Tijselink, voorzitter, en mrs. M. de Rooij en M.L van Emmerik, leden, in tegenwoordigheid van mr. K.D. Jibodh, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 22 januari 2010.
De griffier, De voorzitter,
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kunnen een belanghebbende en het bestuursorgaan gedurende zes weken na toezending van deze uitspraak hoger beroep instellen bij de Centrale Raad van Beroep te Utrecht.
Afschrift verzonden op:
DOC: B
SB