ECLI:NL:RBAMS:2010:BL9319

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
24 maart 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
1028870 DX EXPL 09-112
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vonnis inzake effectenlease-overeenkomst en vernietiging door echtgenoot

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Amsterdam op 24 maart 2010 uitspraak gedaan in een geschil tussen [eiser] en Dexia Bank Nederland N.V. De zaak betreft een effectenlease-overeenkomst die door de echtgenote van [eiser] was ondertekend. [eiser] heeft gesteld dat hij geen toestemming heeft gegeven voor deze overeenkomst, zoals vereist onder artikel 1:88 BW, en heeft de overeenkomst vervolgens vernietigd op grond van artikel 1:89 BW. Dexia heeft de vordering van [eiser] betwist en aangevoerd dat de vernietiging is verjaard. De kantonrechter heeft vastgesteld dat de echtgenote van [eiser] de lease-overeenkomst heeft ondertekend en dat [eiser] op de hoogte was van de overeenkomst, wat zijn beroep op vernietiging ondermijnt. De rechter heeft geoordeeld dat het beroep op verjaring van Dexia slaagt, omdat [eiser] meer dan drie jaar voor de vernietigingsbrief op de hoogte was van de lease-overeenkomst. De vorderingen van [eiser] zijn afgewezen, en hij is veroordeeld in de proceskosten. Dit vonnis benadrukt de noodzaak van schriftelijke toestemming van de niet-handelende echtgenoot bij huurkoopovereenkomsten en de gevolgen van verjaring voor het vernietigingsrecht.

Uitspraak

vonnis
RECHTBANK AMSTERDAM
Sector Kanton
Locatie Amsterdam
zaak- en rolnummer: 1028870 DX EXPL 09-112
vonnis van: 24 maart 2010
f.no.: 641
Vonnis van de kantonrechter
i n z a k e
[eiser],
wonende te [woonplaats],
eiser,
nader te noemen [eiser],
gemachtigde: mr. G. van Dijk (Leaseproces),
t e g e n
de naamloze vennootschap Dexia Bank Nederland N.V.,
gevestigd te Amsterdam,
gedaagde,
nader te noemen Dexia,
gemachtigde: dw. P. Swier.
1. De procedure
1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding van 2 maart 2009, met producties;
- de conclusie van antwoord van Dexia, met producties;
- het tussenvonnis van 10 juni 2009 waarbij een comparitie van partijen is bepaald;
- het proces-verbaal van comparitie tevens getuigenverhoor van 23 juli 2009, met de daarin genoemde stukken;
- het proces-verbaal van getuigenverhoor in enquête en in contra-enquête van 4 november 2009 met de daarin genoemde stukken;
- de conclusie na enquête tevens houdende akte van depot, met producties, van de zijde van Dexia;
- de conclusie na enquête, met één productie, van de zijde van [eiser].
1.2. Daarna is vonnis bepaald op heden.
De rechter die de zaak ter comparitie heeft behandeld, is vanwege organisatorische redenen niet in staat om dit vonnis te wijzen en uit te spreken
Gronden van de beslissing
2. De feiten
Als gesteld en onvoldoende weersproken staat vast:
2.1. Dexia is de rechtsopvolgster onder algemene titel van Bank Labouchere N.V., alsmede van Legio Lease B.V. (hierna: Labouchere of Legio Lease). Waar hierna sprake is van Dexia worden haar rechtsvoorgangsters daaronder mede begrepen.
2.2 De echtgenote van [eiser], [echtgenote] (hierna: [echtgenote]), heeft de volgende overeenkomst tot effectenlease (hierna: de lease-overeenkomst) ondertekend waarop zij als lessee stond vermeld, met als wederpartij Dexia:
Contractnr. Datum Naam overeenkomst Leasesom Looptijd
[nr] 30-11-2000 Profit Effect Vooruitbetaling € 24.452,11 120 mnd
[echtgenote] heeft de eerste 36 maandtermijnen door middel van een vooruitbetaling van € 3.654,72, inclusief een korting van 10%, aan Dexia voldaan.
2.3. In totaal heeft [echtgenote] op grond van de lease-overeenkomst € 5.346,72 aan vooruitbetaling en termijnbetalingen aan Dexia betaald en heeft Dexia in totaal € 779,37 aan dividenden en andere uitkeringen aan [echtgenote] uitgekeerd.
2.4. Per 26 september 2005 heeft Dexia met betrekking tot de lease-overeenkomst een eindafrekening opgesteld volgens welke [echtgenote] nog € 8.948,62 verschuldigd was. Met dit bedrag is een bedrag van € 142,21 verrekend uit hoofde van een zogenaamde Ahold-vergoeding. Hiermee resteerde een openstaande post van € 8.806,41. Dit bedrag is door [echtgenote] niet aan Dexia voldaan. Dexia heeft deze vordering op [eiser] gecedeerd aan een derde partij.
2.5. [eiser] heeft [echtgenote], met wie hij ook ten tijde van het aangaan van de lease-overeenkomst was gehuwd, geen (schriftelijke) toestemming verleend voor het aangaan van de lease-overeenkomst.
2.6. [echtgenote] heeft een zogenoemde “Overeenkomst Dexia Aanbod” (hierna: het Dexia Aanbod) ondertekend. Deze overeenkomst bood [echtgenote] bepaalde mogelijkheden voor de wijze waarop een eventuele restschuld na het einde van de looptijd van een lease-overeenkomst kon worden voldaan.
2.7. Het Dexia Aanbod (waarin [echtgenote] als “Deelnemer” wordt aangeduid) luidt – voor zover van belang – als volgt:
“Artikel 1 Algemene Bepalingen
[ ]
DA-Effectenlease-overeenkomst: Dexia Aanbod Effectenlease-overeenkomst: de effectenlease-overeenkomst(en) tussen Deelnemer en Dexia waarvoor het Dexia Aanbod geldt [ ]
[ ]
NDA-Effectenlease-overeenkomst: Niet Dexia Aanbod Effectenlease-overeenkomst: de (eventuele) effectenlease-overeenkomst(en) tussen Deelnemer en Dexia waarvoor de verruimde mogelijkheden van het Dexia Aanbod niet gelden [ ]
[ ]
Artikel 5 Verklaringen van Deelnemer en afstand van recht
Artikel 5.1 Verklaringen van Deelnemer
5.1.1. Deelnemer verklaart dat hij een eventueel door of namens hem tegen Dexia [ ] gerichte klacht die betrekking heeft op, of verband houdt met, die effectenlease-overeenkomst(en) intrekt of doet intrekken.
5.1.2. Deelnemer verklaart dat hij terzake van de DA-Effectenlease-overeenkomst(en) en/of de NDA-Effectenlease-overeenkomst(en) afstand doet van alle door of namens hem of te zijnen behoeve door derden jegens Dexia [ ] gepretendeerde rechten (met inbegrip van maar niet beperkt tot enig recht op schadevergoeding of vernietiging) uit hoofde van of verband houdende met die effectenlease-overeenkomst(en) [ ].
5.1.3. Deelnemer verklaart dat hij op geen enkele wijze een beroep zal doen op een eventueel in het kader van of samenhangende met een groepsactie in de zin van artikel 3:305a van het Burgerlijk Wetboek tegen Dexia en/of enige tussenpersoon te wijzen rechterlijke uitspraak die betrekking heeft op of verband houdt met effectenlease. [ ]
5.1.4. Deelnemer verklaart dat hij rechthebbende is ten aanzien van de in de artikelen 5.1.1, 5.1.2 en 5.1.3 bedoelde vorderingen en rechten en dat hij ook overigens alle bevoegdheden bezit die zijn vereist om bovengenoemde verklaringen effectief te kunnen afleggen.
[ ]”.
2.8. [eiser] heeft het Dexia Aanbod niet ondertekend.
2.9. Bij brief van 18 november 2005 (hierna: de vernietigingsbrief) heeft [eiser] met een beroep op artikel 1:89 BW de lease-overeenkomst vernietigd en terugbetaling gevorderd van alle door [echtgenote] betaalde termijnen.
3. Vorderingen [eiser]
3.1 [eiser] vordert dat bij vonnis, zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, voor recht wordt verklaard dat de lease-overeenkomst door de vernietigingsbrief buitengerechtelijk is vernietigd, althans deze te vernietigen, en Dexia te veroordelen tot (terug)betaling van al hetgeen in het kader van de lease-overeenkomst is betaald, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de dag van betaling tot aan de dag van algehele terugbetaling. Voorts vordert [eiser] dat Dexia de registratie van [echtgenote] bij het Bureau Kredietregistratie te Tiel ongedaan maakt. Ten slotte vordert [eiser] Dexia te veroordelen tot betaling van de (werkelijke) proceskosten.
4. Standpunten [eiser]
4.1 [eiser] stelt, voor zover voor de beoordeling van belang, dat de lease-overeenkomst moet worden aangemerkt als huurkoop in de zin van artikel 7A:1576h BW en derhalve als koop op afbetaling in de zin van artikel 7A:1576 BW en dus zijn toestemming behoefde ingevolge artikel 1:88 lid 1 sub d BW. Omdat hij deze (schriftelijke) toestemming niet heeft verleend, heeft hij de lease-overeenkomst rechtsgeldig kunnen vernietigen.
5. Standpunten Dexia
5.1. Dexia betwist de vorderingen van [eiser]. Daartoe voert Dexia, voor zover voor de beoordeling van belang, allereerst aan dat de vordering van [eiser] dient te worden afgewezen omdat [echtgenote] het Dexia Aanbod heeft aanvaard. Verder stelt Dexia dat de vordering tot vernietiging van de lease-overeenkomst is verjaard.
6. Beoordeling
Dexia Aanbod
6.1. Zoals hierboven al is vastgesteld, is het Dexia Aanbod wel door [echtgenote], maar niet door [eiser] ondertekend. Door de ondertekening van deze overeenkomst heeft [echtgenote] weliswaar afstand gedaan van haar rechten, maar niet van de rechten van [eiser]. Het recht om de lease-overeenkomst op grond van artikel 1:89 BW te vernietigen komt immers slechts de niet-handelende echtgenoot toe, zodat de handelende echtgenoot van dat recht geen afstand kan doen. Bovendien verzet ook reeds de aard van artikel 1:88 BW zich ertegen dat de handelende echtgenoot door het sluiten van een vaststellingsovereenkomst met betrekking tot een overeenkomst waarop artikel 1:88 BW betrekking heeft het beroep op de vernietigbaarheid van die overeenkomst op grond van artikel 1:89 BW van de andere echtgenoot onmogelijk maakt. Hiermee zou immers de aan artikel 1:88 BW ten grondslag liggende beschermingsgedachte worden ondergraven. Het Dexia Aanbod ligt derhalve niet aan toewijzing van de vorderingen in de weg.
6.2. Ingevolge het arrest van de Hoge Raad van 28 maart 2008, (LJN BC2837) wordt de onderhavige overeenkomst aangemerkt als huurkoop. Dit betekent dat artikel 1:88 lid 1 onder d BW op de lease-overeenkomst van toepassing is, zodat [echtgenote] voor het aangaan van de lease-overeenkomst de toestemming van [eiser] behoefde. Nu volgens artikel 7A:1576i BW huurkoop bij akte wordt aangegaan, diende deze toestemming ook schriftelijk te worden gegeven (vgl. het arrest van het gerechtshof te Amsterdam van 1 maart 2007, LJN AZ9721, rov 2.12.3 en het reeds genoemde arrest van de Hoge Raad van 28 maart 2008). Aangezien deze schriftelijke toestemming ontbreekt, had [eiser] de bevoegdheid een beroep te doen op de hier bedoelde vernietigbaarheid.
Verjaring
6.3. Dexia beroept zich er op dat het vernietigingsrecht van artikel 1:89 BW is verjaard. De verjaringstermijn voor een beroep op dit vernietigingsrecht is op grond van artikel 3:52 lid 1 sub d BW drie jaar. De termijn vangt aan op het moment dat degene aan wie de bevoegdheid tot vernietiging toekomt bekend wordt met de overeenkomst. Niet noodzakelijk is dat deze bekend is met de juridische kwalificatie van die overeenkomst (vgl. HR 5 januari 2007, LJN AY8771 en Gerechtshof Amsterdam, 19 mei 2009, LJN BI 4359). Van belang is derhalve wanneer [eiser] bekend was met het bestaan van de lease-overeenkomst.
6.4. Op Dexia rust de stelplicht en bewijslast ten aanzien van het beroep op verjaring.
6.5. Zoals de kantonrechter op de comparitie heeft aangegeven, heeft Dexia haar stelling dat [eiser] te laat een beroep op vernietiging heeft gedaan voldoende onderbouwd. Aangezien Dexia bewijs heeft aangeboden heeft de kantonrechter Dexia ter comparitie de gelegenheid gegeven bewijs te leveren van haar stelling dat [eiser] reeds meer dan drie jaar voordat hij de vernietigingsbrief stuurde op de hoogte was van het bestaan van de lease-overeenkomst. Daartoe heeft Dexia op de comparitie van 23 juli 2009 [echtgenote] en [eiser] doen horen als getuigen. Daarnaast heeft Dexia op een getuigenverhoor van 4 november 2009 de vader van [echtgenote], [persoon 1] (hierna: [persoon 1]) gehoord en heeft [eiser] zichzelf in contra-enquête opnieuw als getuige laten horen.
6.6. De kantonrechter stelt uit hetgeen de getuigen verklaard hebben en verder uit de gedingstukken blijkt het volgende als niet of onvoldoende betwist vast. [echtgenote] heeft de lease-overeenkomst cadeau gekregen van [persoon 1] zodat [persoon 1] op de hoogte was van het bestaan van deze lease-overeenkomst. [persoon 1] alsmede zijn echtgenote hadden zelf, ieder voor zich, ook lease-overeenkomsten met Dexia afgesloten. Ook [eiser] zelf heeft met Dexia lease-overeenkomsten afgesloten. Vijf van deze overeenkomsten waren, net als de onderwerpelijke overeenkomst, lease-overeenkomsten met als naam ‘Profit Effect met Vooruitbetaling’, en waren dus in hun rechten en verplichtingen in essentie aan de onderwerpelijke lease-overeenkomst gelijk. [eiser] is ten aanzien van zijn lease-overeenkomsten met Dexia een gelijksoortige Dexia Aanbod Overeenkomst aangegaan als [echtgenote] met Dexia ten aanzien van de onderwerpelijke lease-overeenkomst heeft afgesloten. [echtgenote] heeft de lease-overeenkomsten alsmede de Dexia Aanbod Overeenkomst tussen [eiser] en Dexia mede ondertekend, zodat zij van het bestaan van die overeenkomsten dus op de hoogte was. De Dexia Aanbod Overeenkomst van [echtgenote] alsmede het Dexia Aanbod van [eiser] zijn vrijwel gelijktijdig met Dexia tot stand gekomen.
6.7. [eiser] heeft voorts onder ede onder andere het volgende verklaard:
“Ik heb geen idee wie de accountant van mijn schoonvader is. Ook in die tijd heb ik mijn schoonvader niet geholpen met zijn administratie. Dat deed hij zelf. Daar heb ik me nooit mee bemoeid. Van zijn contracten wist ik niets.”
Uit een door Dexia overgelegde transcriptie van een telefoongesprek dat [eiser] op 31 december 2002 met een medewerker van Dexia heeft gevoerd blijkt echter dat [eiser] wel degelijk op de hoogte was van de overeenkomsten van [persoon 1], nu [eiser] toen namens [persoon 1] een aantal vragen heeft gesteld met betrekking tot een lease-overeenkomst die [persoon 1] met Dexia had afgesloten. [eiser] heeft bij conclusie na enquête niet betwist dat hij dit telefoongesprek met Dexia heeft gevoerd. Dit maakt dat voldoende is komen vast te staan dat [eiser] op dit punt een onwaarachtige verklaring heeft afgelegd.
6.8. De stelling van [eiser] dat Dexia deze transcriptie eerder in het geding had kunnen brengen zodat deze thans buiten beschouwing zou moeten worden gelaten wordt niet gevolgd. Nu deze transcriptie niet direct betrekking heeft op de bekendheid van [eiser] met de lease-overeenkomst van [echtgenote], had Dexia deze transcriptie niet eerder in het geding moeten brengen. In het licht van hetgeen Dexia moet bewijzen en de bewijsmiddelen die haar daartoe ten dienste staan is in dit geval voorts begrijpelijk dat Dexia deze transscriptie heeft willen gebruiken om onwaarheden in de verklaringen van de getuigen aan te tonen en op die manier haar stelling te bewijzen. Ten slotte heeft [eiser] bij conclusie na enquête de gelegenheid gehad op deze transcriptie te reageren zodat aan het vereiste van hoor en wederhoor is voldaan.
6.9. Vanwege deze onwaarachtige verklaring komt de kantonrechter ook te twijfelen aan de juistheid van de verklaringen voor zover deze daarop zien dat de betrokken partijen met elkaar over de verscheidene lease-overeenkomsten geen overleg voerden, te meer nu de juistheid van deze verklaringen niet dwingend uit de onder 6.7. geschetste omstandigheden voortvloeit. Immers, [eiser] heeft in elk geval zijn eigen lease-overeenkomsten en de Dexia Aanbod Overeenkomst met zijn echtgenote besproken hetgeen blijkt uit de omstandigheid dat [echtgenote] deze overeenkomsten ook heeft ondertekend, terwijl hij (in elk geval vanaf 31 december 2002) ook wist van de lease-overeenkomsten van zijn schoonvader. In dit licht had het op de weg van [echtgenote] gelegen om nader te onderbouwen waarom zij toch haar echtgenoot niet op de hoogte had gebracht van haar eigen overeenkomst, op het moment dat zij deze sloot met Dexia. Hiertoe is onvoldoende de verklaring dat zij dacht dat haar lease-overeenkomst een spaarproduct was en verschilde met de producten die [eiser] met Dexia had afgesloten, en dat zij haar man daarom niet zou hebben ingelicht. [echtgenote] heeft immers op een eerder tijdstip vijf contracten van [eiser] ondertekend die exact hetzelfde waren als haar eigen overeenkomst. Daarnaast hebben [eiser] en [echtgenote] op ongeveer hetzelfde moment twee vrijwel gelijksoortige Dexia Aanbod Overeenkomsten met betrekking tot hun respectieve overeenkomsten ondertekend, hetgeen ook niet afdoet aan de waarschijnlijkheid dat de echtelieden op de hoogte waren van elkaars overeenkomsten. Op grond van het bovenstaande verdient ten slotte voorts ook de verklaring van [eiser], [echtgenote] en [persoon 1] dat [eiser] en [echtgenote] een gescheiden financiële huishouding voerden een nader toelichting, die evenwel ontbreekt.
6.10. Dit samenstel van omstandigheden leidt de kantonrechter tot de conclusie dat de getuigenverklaringen van alle drie de getuigen als onvoldoende geloofwaardig moeten worden bestempeld. [eiser] heeft voorts door het afleggen van een onwaarachtige verklaring niet meegewerkt aan een gedegen onderzoek naar de feiten in deze zaak, terwijl dat juist wel op zijn weg had gelegen. Hieruit trekt de kantonrechter de conclusies die hem geraden voorkomen. In het licht van de door de getuigen afgelegde verklaringen is de kantonrechter, opnieuw het verjaringsberoep van Dexia en het daartegen door [eiser] gevoerde verweer beoordelend, thans van oordeel dat aan hetgeen [eiser] tegen de stelling van Dexia heeft ingebracht onvoldoende waarde kan worden gehecht om te kunnen gelden als een voldoende betwisting van die stelling. Dit heeft tot gevolg dat van de aan de stelling van Dexia ten grondslag gelegde feiten als vaststaand moet worden uitgegaan, zodat [eiser] moet worden geacht meer dan drie jaren voordat zij met de vernietigingsbrief de vernietiging van de lease-overeenkomst heeft ingeroepen van het bestaan daarvan op de hoogte te zijn geraakt. Het beroep van Dexia op verjaring van het vernietigingsrecht van [eiser] slaagt derhalve. De vordering van [eiser] zal worden afgewezen.
Proceskosten
6.11. Gelet op de uitslag van de procedure dient [eiser] te worden veroordeeld in de kosten van het geding.
Beslissing
De kantonrechter:
I. wijst de vorderingen af;
II. veroordeelt [eiser] in de kosten van de procedure aan de zijde van Dexia gevallen, tot op heden begroot op € 600,-- voor salaris gemachtigde;
III. verklaart deze proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad;
IV. wijst af het meer of anders gevorderde.
Aldus gewezen door mr. C.L.J.M. de Waal, kantonrechter, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 24 maart 2010 in tegenwoordigheid van de griffier.
De griffier De kantonrechter