RECHTBANK AMSTERDAM
Sector Kanton
Rolnummer: 816356 / DX EXPL 06-2717
Vonnis van: 17 maart 2010
F.no.: 632
Vonnis van de kantonrechter
de naamloze vennootschap DEXIA BANK NEDERLAND N.V.,
statutair gevestigd en kantoorhoudende te Amsterdam,
eiseres in (voorwaardelijke) conventie,
verweerster in reconventie,
nader te noemen Dexia,
gemachtigde: Swier & Van der Weijden Gerechtsdeurwaarders,
[gedaagde],
wonende te [woonplaats],
gedaagde in (voorwaardelijke) conventie,
eiser in reconventie,
nader te noemen [gedaagde],
gemachtigde: mr. J.A. Vos.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 25 november 2009, waarbij een comparitie van partijen is bepaald.
De comparitie heeft plaatsgevonden op 29 januari 2010. Ter comparitie zijn verschenen [gedaagde] in persoon, bijgestaan door mr. J.A. Vos en van de zijde van Dexia mr. E.L.M. Visser, bijgestaan door mr. S. van den Heerik. Van hetgeen besproken is ter comparitie heeft de griffier aantekening gehouden. Voorafgaand aan deze comparitie zijn door [gedaagde] bij faxbrief van 7 december 2009 en door Dexia per faxbrief van 15 januari 2010 aanvullende stukken ingediend, welke thans tot de processtukken behoren. Ter comparitie heeft [gedaagde] een salarisstrook van september 2000, en Dexia een nieuw overzicht van de betaalde en ontvangen bedragen overgelegd. Deze stukken zijn met instemming van de gemachtigden aan de processtukken toegevoegd.
Daarop is vonnis bepaald op heden.
Gronden van de beslissing
2. De feiten
Als gesteld en onvoldoende weersproken staat vast:
In (voorwaardelijke) conventie en in reconventie:
2.1. Dexia is de rechtsopvolgster onder algemene titel van Bank Labouchere N.V., alsmede van Legio Lease B.V. (hierna: Labouchere of Legio Lease). Waar hierna sprake is van Dexia worden haar rechtsvoorgangsters daaronder mede begrepen.
2.2. [gedaagde] heeft de volgende lease-overeenkomst (hierna: de lease-overeenkomst) ondertekend waarop hij als lessee stond vermeld, met als wederpartij Dexia:
Contractnr. Datum Naam overeenkomst Leasesom Looptijd
74680412 07-09-2000 WinstVerDriedubbelaar € 47.508,12 36 mnd
2.3. In totaal heeft [gedaagde] op grond van de lease-overeenkomst € 8.010,45 aan maandtermijnen aan Dexia betaald en € 8,66 aan dividenden en andere voordelen ontvangen.
2.4. Dexia heeft per 8 september 2003 met betrekking tot de lease-overeenkomst een eindafrekening opgesteld. De kantonrechter ontleent aan deze eindafrekening de volgende gegevens:
Opbrengst verkoop € 16.200,00
Eerste aflossingstermijn (af) € 45,38
Restant hoofdsom (af) € 39.223,42
Contractueel nog verschuldigd dividend (af) € 794,63
Totaal aan inhaalincasso’s (af) € 228,87
Subtotaal (af) € 40.292,30
Totaal door u nog te voldoen € 24.092,30
[gedaagde] heeft dit bedrag niet aan Dexia voldaan. Na verrekening van een bedrag van € 205,98 aan door [gedaagde] betaalde incassokosten staat van deze eindafrekening thans nog € 23.886,32 open.
2.5. Ten tijde van het aangaan van de lease-overeenkomst was de inkomens- en vermogenspositie van [gedaagde] en – indien van toepassing – van diegene(n) met wie hij een gezamenlijke huishouding voerde, als volgt:
Leeftijd 23 jaar
Gezinssamenstelling Inwonend bij ouders
Netto maandinkomen € 1.153,00
Netto woonlast per maand (kostgeld) € 113,44
Vermogen € 3.549,00
Verplichtingen uit eerdere lease-overeenkomsten € 111,30
Rente- en aflossing van andere leningen Geen
3. Het geschil
In (voorwaardelijke) conventie:
3.1. In onvoorwaardelijke conventie vordert Dexia om [gedaagde], bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, te veroordelen tot betaling van € 26.394,38, zijnde het resterende saldo van de door Dexia opgestelde eindafrekening van € 23.886,32 vermeerderd met de contractuele rente van 0,96 % per maand vanaf 8 maart 2003 tot en met 26 februari 2004 ten bedrage van € 1.320,06 en € 998,32 aan buitengerechtelijke incassokosten en € 189,68 aan BTW daarover, te vermeerderen met de contractuele rente van 0,96 %, althans de wettelijke rente over € 23.886,32, vanaf 27 februari 2004 tot aan de dag van de voldoening, met veroordeling van [gedaagde] in de kosten van de procedure.
3.2. In voorwaardelijke reconventie, namelijk voor het geval de in reconventie ingestelde vordering tot vernietiging of ontbinding van de lease-overeenkomst (geheel of gedeeltelijk) wordt toegewezen, vordert Dexia [gedaagde] te veroordelen tot betaling van een bedrag gelijk aan het verschil tussen de aankoopwaarde van de geleasete effecten en de waarde daarvan op de datum van verkoop, althans van gehele of gedeeltelijke vernietiging of ontbinding van de lease-overeenkomst. Dexia doet hierbij een beroep op artikel 6:278 BW.
3.3. [gedaagde] voert gemotiveerd verweer tegen de vorderingen in (voorwaardelijke) conventie. Op de stellingen van partijen zal, voor zover relevant, bij de beoordeling worden ingegaan.
3.4. [gedaagde] vordert op gronden als vermeld in de processtukken, dat de kantonrechter bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, voor recht verklaart dat de overeenkomst is vernietigd, althans ontbonden, althans dat Dexia onrechtmatig heeft gehandeld, en dat Dexia wordt veroordeeld tot betaling van € 8.010,45, althans
€ 34.404,83, vermeerderd met de wettelijke rente en/of de contractuele rente, en met veroordeling van Dexia in de kosten van de procedure.
3.5. [gedaagde] heeft aan deze vorderingen – voor zover van belang – ten grondslag gelegd dat Dexia de op haar rustende zorgplicht heeft geschonden en dat (de raadsman van) [gedaagde] de lease-overeenkomst heeft vernietigd onderscheidenlijk ontbonden op grond van misbruik van omstandigheden, wanprestatie, misleidende reclame en dwaling.
3.6. Dexia heeft de vorderingen en de grondslag daarvan bestreden op gronden die, voor zover van belang, hierna aan de orde zullen komen.
4. De beoordeling
In (voorwaardelijke) conventie:
Dwaling, misleidende reclame en misbruik van omstandigheden
4.1. In zijn arrest van 5 juni 2009 (LJN BH 2815) heeft de Hoge Raad voor soortgelijke geschillen een aantal rechtsvragen beantwoord en beoordelingsmaatstaven gegeven, die de kantonrechter overneemt. In essentie komt dit in de onderhavige zaak neer op het volgende.
4.2.1. Dexia heeft middels het als productie overgelegde informatiemateriaal voldoende duidelijk gemaakt dat er sprake was van het verstrekken van een geldlening, dat aan de lease-overeenkomst koersrisico’s waren verbonden en dat het risico bestond van een tekort (restschuld) in het geval dat de overeenkomst (tussentijds) zou worden beëindigd en de waarde van de effecten ontoereikend zou zijn om de aankoopsom volledig te voldoen. Op die grond faalt het beroep op dwaling. Dit laat onverlet dat – zoals hierna nog aan de orde komt – op Dexia uit hoofde van haar bijzondere zorgplicht een waarschuwingsplicht van andere aard rust.
4.2.2. Maatstaf bij de vraag of sprake is van misleidende reclame is – kort gezegd – hetgeen kon worden begrepen door een gemiddeld geïnformeerde, omzichtige en oplettende gewone consument bij kennisneming van de betreffende reclame (zie HvJ EG 16 juli 1998, C-210/96, NJ 2000, 374). Getoetst aan deze maatstaf, is geen sprake van misleidende reclame. Voor een andere maatstaf, die uitgaat van een minder dan gemiddeld geïnformeerde, omzichtige en oplettende gewone consument, is geen plaats. Dat uit de op Dexia rustende bijzondere zorgplicht een waarschuwingsplicht voorvloeit, noopt ook hier niet tot een ander oordeel.
4.2.3. Er is geen sprake van misbruik van omstandigheden, nu niet is gebleken dat Dexia wist of moest begrijpen dat [gedaagde] door bijzondere omstandigheden werd bewogen tot het aangaan van de lease-overeenkomst en het tot stand komen daarvan heeft bevorderd, ofschoon hetgeen Dexia wist of moest begrijpen haar daarvan had behoren te weerhouden.
4.2.4. De door [gedaagde] aangevoerde omstandigheden leiden in dit geval niet tot een ander oordeel.
4.3. Op grond van hetgeen hiervoor onder 4.2.1. is overwogen, is er ook geen sprake van bedrog. Niet gesteld of gebleken is immers dat Dexia [gedaagde] opzettelijk onjuiste informatie heeft gegeven.
Zorgplicht, causaal verband en eigen schuld
4.4. In zijn eerdergenoemde arrest van 5 juni 2009 heeft de Hoge Raad ook uitgangspunten en een beoordelingskader geformuleerd wat betreft de volgende vragen:
(i) heeft Dexia de op haar rustende bijzondere zorgplicht geschonden?
(ii) zo ja, in hoeverre bestaat er causaal verband (als bedoeld in artikel 6:162 BW) tussen deze onrechtmatige daad van Dexia en de door [gedaagde] geleden schade?
(iii) welk deel van deze schade moet op de voet van artikel 6:101 BW (eigen schuld) voor rekening van [gedaagde] blijven?
In een viertal op 1 december 2009 uitgesproken arresten, heeft het Amsterdamse hof deze uitgangspunten en dit beoordelingskader van een nadere invulling voorzien (zie LJN BK4978, BK4981, BK4982 en BK4983). De kantonrechter neemt de in deze rechtspraak neergelegde overwegingen en beslissingen tot leidraad voor de verdere beoordeling van het voorliggende geschil. Dit betekent voor de onderhavige zaak het volgende.
4.5. Op Dexia rust als professionele dienstverlener jegens haar wederpartij als particuliere belegger met wie zij voornemens is een overeenkomst tot effectenlease aan te gaan een uit de eisen van redelijkheid en billijkheid voortkomende bijzondere zorgplicht. Deze bijzondere zorgplicht strekt ertoe particuliere wederpartijen te beschermen tegen de gevaren van eigen lichtzinnigheid of gebrek aan inzicht. Deze bijzondere zorgplicht is tweeledig en brengt allereerst mee dat Dexia degene met wie zij een overeenkomst tot effectenlease aangaat tevoren indringend in duidelijke en niet mis te verstane bewoordingen moet waarschuwen voor het bijzondere, aan het risicovolle en complexe effectenlease-product verbonden, gevaar van een restschuld bij (tussentijdse) beëindiging van de overeenkomst (de waarschuwings¬plicht). Gelet op de ratio van de waarschuwingsplicht moet onder ‘restschuld’ worden verstaan het verschil tussen (het restant van) de hoofdsom en de waarde van de geleasete effecten bij verkoop op het moment van beëindiging van de lease-overeenkomst, vermeerderd met hetgeen eventueel overigens is verschuldigd wegens (voortijdige) beëindiging. Tevens brengt de bijzondere zorgplicht mee dat Dexia voorafgaande aan het aangaan van de overeenkomst onderzoek moet doen naar de inkomens- en vermogenspositie van haar wederpartij, ten einde zich er rekenschap van te geven dat deze over voldoende bestedingsruimte beschikt om naar redelijke verwachting aan zijn betalingsverplichtingen uit de overeenkomst te kunnen voldoen (de onderzoeksplicht).
4.6. Op grond van hetgeen hieromtrent uit de gedingstukken en de stellingen van partijen blijkt, stelt de kantonrechter vast dat Dexia ook jegens [gedaagde] de waarschuwingsplicht en de onderzoeksplicht heeft geschonden. Nu de waarschuwingsplicht erop is gericht [gedaagde] te behoeden voor het lichtvaardig aangaan van de lease-overeenkomst, moet het ervoor worden gehouden dat [gedaagde] de lease-overeenkomst niet zou hebben afgesloten als Dexia wel aan haar waarschuwingsplicht had voldaan. Dexia heeft geen feiten of omstandigheden aangevoerd die tot een ander oordeel leiden. Dit betekent dat ervan kan worden uitgegaan dat er causaal verband (in de zin van condicio sine qua non verband als bedoeld in artikel 6:162 BW) bestaat tussen de schending van de waarschuwingsplicht en het aangaan van de lease-overeenkomst. Dit betekent tevens dat niet alleen de restschuld, maar ook de op grond van de lease-overeenkomst betaalde rente en eventuele periodieke aflossingen worden aangemerkt als schade ten gevolge van deze onrechtmatige daad van Dexia. Deze schade kan ook aan Dexia worden toegerekend als schade die het gevolg is van schending van de waarschuwingsplicht (zoals bedoeld in artikel 6:98 BW), nu Dexia geen feiten of omstandigheden heeft gesteld die tot een ander oordeel kunnen leiden.
4.7. Vervolgens moet worden beoordeeld in hoeverre de door [gedaagde] geleden schade op de voet van artikel 6:101 BW (eigen schuld) als door hemzelf veroorzaakt voor zijn rekening moet blijven.
4.8. Wat betreft de verschuldigde maandelijkse termijnen (rente en eventuele aflossingen) geldt het volgende. Indien nakoming door Dexia van haar onderzoeksplicht zou hebben uitgewezen dat de lease-overeenkomst naar redelijke verwachting een onaanvaardbaar zware financiële last op [gedaagde] zou hebben gelegd was Dexia gehouden het aangaan van de lease-overeenkomst te ontraden. Dit betekent dat in dat geval ook een deel van de schade bestaande uit verschuldigde maandelijkse termijnen voor vergoeding in aanmerking komt. In navolging van het Amsterdamse hof is de kantonrechter van oordeel dat van deze (na verrekening van voordeel resterende) schade in beginsel 1/3 deel vanwege eigen schuld voor rekening van [gedaagde] behoort te blijven. De kantonrechter gaat hierbij uit van de tot het moment van beëindiging ‘verschuldigde’ termijnen en niet slechts de ‘betaalde’ termijnen omdat het voor de vaststelling van de hoogte van de schade niet uitmaakt of een verschuldigd bedrag reeds is betaald of niet. Verschuldigde maar onbetaald gebleven termijnen blijven immers opeisbaar.
4.9. Indien nakoming door Dexia van haar onderzoeksplicht daarentegen niet zou hebben uitgewezen dat de lease-overeenkomst naar redelijke verwachting een onaanvaardbaar zware financiële last op [gedaagde] zou hebben gelegd, was Dexia niet gehouden het aangaan van de lease-overeenkomst te ontraden. In een dergelijk geval moet de schade wat betreft de verschuldigde maandelijkse termijnen geheel voor rekening van [gedaagde] blijven. In die situatie kan die schade immers geheel worden toegeschreven aan de omstandigheid dat [gedaagde] de lease-overeenkomst is aangegaan terwijl hij wist of behoorde te weten dat met geleend geld werd belegd (zie Hoge Raad 5 juni 2009, r.o.v. 5.6.3).
4.10. Thans moet worden vastgesteld of de lease-overeenkomst een onaanvaardbare financiële last voor [gedaagde] met zich bracht. Op grond van de berekening zoals weergegeven in de aan dit vonnis gehechte bijlage I is de kantonrechter van oordeel dat nakoming van de onderzoeksplicht zou hebben uitgewezen dat de lease-overeenkomst wel een onaanvaardbare financiële last op [gedaagde] zou leggen. Deze berekening is gebaseerd op hetgeen het Amsterdamse hof dienaangaande in zijn arresten van 1 december 2009 heeft overwogen. De kantonrechter heeft daarbij, in navolging van het Amsterdamse hof, in aanmerking genomen de zogenoemde “Nibud-basisnorm” (Y) en het door Nibud gehanteerde basisbedrag met betrekking tot de (netto) woonlasten, behorende bij de gezinssamenstelling van [gedaagde] ten tijde van het aangaan van de lease-overeenkomst (voor de normbedragen die het Nibud met betrekking tot de verschillende gezinssituaties door de jaren heen heeft gepubliceerd, verwijst de kantonrechter naar : www.rechtspraak.nl/Gerechten/Rechtbanken/Amsterdam/Actualiteiten/Basis+en+woonlastnormen.htm).
Omdat geen specifieke normbedragen bestaan voor de gezinssituatie van [gedaagde], een meerderjarig kind dat inwoont bij ouders, is hierbij uitgegaan van de normen voor een alleenstaande van 23 jaar. De kantonrechter heeft hierbij in aanmerking genomen dat [gedaagde], hoewel hij nog bij zijn ouders inwoonde, in zijn eigen levensonderhoud voorzag, zijn eigen lasten droeg en aldus financieel zelfstandig was. De kantonrechter ziet om deze reden geen aanleiding om bij de berekening uit te gaan van de situatie dat [gedaagde] deel uitmaakte van het gezin en de Nibud-normbedragen horende bij een echtpaar met een kind toe te passen (en dus ook de hele financiële situatie van het gezin mee te nemen), zoals Dexia heeft betoogd. Dat [gedaagde] lagere lasten heeft dan een 23-jarige alleenstaande omdat hij ten tijde van het aangaan van de lease-overeenkomst bij zijn ouders inwoonde, zoals Dexia heeft aangevoerd, maakt in dit geval geen verschil voor de uitkomst van de vraag of sprake is van een (on)aanvaardbare last. Zelfs als de Nibud-basisnorm horende bij een 23-jarige alleenstaande om deze reden op € 0,00 zou worden gesteld, dan volgt uit de berekening dat nog steeds sprake is van een onaanvaardbaar zware last voor [gedaagde].
4.11. Ten aanzien van de restschuld stelt de kantonrechter voorop dat uit de lease-overeenkomst voldoende duidelijk kenbaar was dat een geldlening werd verstrekt, dat het geleende geld werd belegd in effecten, dat [gedaagde] over het geleende bedrag rente was verschuldigd en dat het geleende bedrag moest worden terugbetaald ongeacht de verkoopopbrengst van de effecten. Op de gronden zoals door de Hoge Raad en het Amsterdamse hof is overwogen, is de kantonrechter van oordeel dat hieruit volgt dat wat betreft de (na verrekening van voordeel resterende) schade bestaande uit restschuld ook in beginsel 1/3 deel daarvan vanwege eigen schuld voor rekening van [gedaagde] behoort te blijven.
4.12. Van omstandigheden die meebrengen dat de billijkheid een andere verdeling van de schade eist dan uit hetgeen hiervoor is overwogen volgt, is niet gebleken. De door [gedaagde] aangevoerde omstandigheden zijn in de verdeling van de schade waarbij het tekortschieten van Dexia zwaarder is gewogen dan de eigen schuld van [gedaagde], reeds verdisconteerd.
4.13. Al het voorgaande betekent dat, na verrekening van voordeel, zowel de uit restschuld bestaande schade als ook de uit de maandelijkse termijnen bestaande schade voor 1/3 voor rekening van [gedaagde] moet blijven. Ten aanzien van het door Dexia in onvoorwaardelijke conventie gevorderde bedrag geldt, dat 2/3 deel van de schade bestaande uit restschuld voor rekening van Dexia moet blijven. Onder verwijzing naar de berekening als weergegeven in de aan dit vonnis gehechte bijlage II, betekent dit dat [gedaagde] een bedrag van € 7.962,11 aan Dexia zal moeten betalen.
4.14. De door Dexia gevorderde contractuele rente over dit bedrag zal worden afgewezen nu niet is gesteld of gebleken dat partijen contractuele vertragingsrente zijn overeengekomen. [gedaagde] is over het bedrag wel wettelijke rente verschuldigd vanaf het moment dat hij met de betaling hiervan in verzuim is geraakt. Nu de eindafrekening geen termijn noemt waarbinnen [gedaagde] diende te betalen, en Dexia eerst bij brief van 22 oktober 2003 [gedaagde] heeft aangemaand binnen acht dagen tot betaling over te gaan, zal de wettelijke rente worden toegewezen vanaf 31 oktober 2003.
4.15. De vordering tot vergoeding van buitengerechtelijke (incasso-)kosten en de daarover gevorderde BTW zal - mede gelet op de door deze rechtbank gevolgde aanbevelingen van het Rapport Voor-werk II - worden afgewezen. Dexia heeft immers nagelaten een omschrijving te geven van de voor haar rekening verrichte buitengerechtelijke werkzaamheden. De kosten waarvan Dexia vergoeding vordert, moeten dan ook worden aangemerkt als betrekking hebbend op verrichtingen waarvoor de proceskostenveroordeling wordt geacht een vergoeding in te sluiten.
4.16. De door Dexia voorwaardelijk ingestelde conventionele vordering behoeft geen verdere behandeling omdat de voorwaarde waaronder deze is ingesteld niet is vervuld.
4.17. Als de overwegend in het ongelijk gestelde partij zal Dexia worden veroordeeld in de kosten van de procedure in conventie, gevallen aan de zijde van [gedaagde]. Bij de vaststelling van het toepasselijke tarief zal worden uitgegaan van de hoogte van het aan Dexia toegewezen bedrag.
4.18. Uit hetgeen in conventie is overwogen, volgt dat de maandtermijnen en de restschuld voor 1/3 deel voor rekening van [gedaagde] komen. Dit betekent dat hij niet alleen het bedrag aan restschuld maar ook het bedrag aan achterstallige termijnen op de eindafrekening voor 1/3 deel aan Dexia zal moeten betalen. Onder verwijzing naar de aan dit vonnis gehechte bijlage II weergegeven berekening, brengt het voorgaande mee dat Dexia € 5.334,53 als schadevergoeding aan [gedaagde] dient te betalen.
4.19. Dexia is over de door haar te betalen schadevergoeding wettelijke rente verschuldigd vanaf het moment dat zij dienaangaande in verzuim is. Ingevolge artikel 6:83 aanhef en onder b, BW treedt verzuim ter zake van een schadevergoedingsplicht als de onderhavige van rechtswege in als zij niet terstond wordt nagekomen. Het verzuim kan echter pas intreden op het moment dat een opeisbare verbintenis tot schadevergoeding is ontstaan. In dit geval kon pas worden vastgesteld dat schade was geleden op het moment van beëindiging van de lease-overeenkomst, zodat Dexia op de dag van de eindafrekening in verzuim is geraakt en dus vanaf die datum wettelijke rente is verschuldigd. Voor zover [gedaagde] vergoeding van de contractuele rente vordert, zal deze worden afgewezen nu niet is gebleken dat partijen contractuele rente zijn overeengekomen.
4.20. Gelet op het hiervoor overwogene zal de gevorderde verklaring voor recht worden afgewezen nu [gedaagde] hierbij geen belang meer heeft.
4.21. Als de overwegend in het ongelijk gestelde partij zal Dexia worden veroordeeld in de kosten van de procedure in reconventie, gevallen aan de zijde van [gedaagde].
In conventie en in reconventie:
4.22. De kantonrechter laat het aan partijen om de vorderingen in conventie en in reconventie onderling met elkaar te verrekenen en zal hieraan in deze procedure voorbijgaan.
In (voorwaardelijke) conventie:
I. veroordeelt [gedaagde] om aan Dexia te betalen een bedrag van € 7.962,11, te vermeerderen met de wettelijke rente hierover vanaf 31 oktober 2003, tot aan de dag van de algehele voldoening;
II. veroordeelt Dexia in de kosten van de procedure aan de zijde van [gedaagde] gevallen en tot aan deze uitspraak begroot op € 875,00 aan salaris gemachtigde, een en ander, voor zover verschuldigd, inclusief BTW, te voldoen aan de griffier van deze rechtbank en nihil aan verschotten;
III. verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
IV. wijst het meer of anders gevorderde af;
V. veroordeelt Dexia om aan [gedaagde] te betalen een bedrag van € 5.334,53, te vermeerderen met de wettelijke rente hierover vanaf 8 september 2003, tot aan de dag van de algehele voldoening;
VI. veroordeelt Dexia in de kosten van de procedure aan de zijde van [gedaagde] gevallen en tot aan deze uitspraak begroot op € 437,50 aan salaris gemachtigde, een en ander, voor zover verschuldigd, inclusief BTW, te betalen aan de griffier van deze rechtbank en nihil aan verschotten;
VII. verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
VIII. wijst het meer of anders gevorderde af.
Aldus gewezen door mr. R.A. Dudok van Heel, kantonrechter, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 17 maart 2010 in tegenwoordigheid van de griffier.
De griffier De kantonrechter
Bijlage I
partijen Dexia-[gedaagde]
zaaksnummer DX 06-2717
vonnisdatum 17 maart 2010
Beoordeling onaanvaardbaar zware last
samenstelling huishouden alleenstaande 23 jaar
Y. nibudbasisnorm 0,00
X. netto maandinkomen incl 1.153,00
vermogen 0,00
V. vermogen per maand 0,00
netto woonlasten 113,40
norm woonlast Nibud 162,00
W. woonlasten boven Nibud 0,00
leasesom 47.508,12
looptijd in maanden 36
A. verplichting leaseovereenkomst 1.319,67
B. verpl. eerdere leaseovereenk 111,30
C. verpl. eerdere overig krediet 0,00
besteedbaar inkomen
X + V - W - A - B - C -277,97
bestedingsnorm
Y + (0,1xY) + 0,15x(X-Y) 172,95
SLOTSOM onaanvaardbare last
Berekening schade, voordeelstoerekening, verdeling restschuld
Afnemer [gedaagde]
Contractnummer 74680412
Rolnummer: DX 06-2717
reconventionele vordering ingesteld ja
A. Betaalde leasetermijnen 8.010,45
saldo eindafrekening 23.886,32
af: achterstallige termijnen 228,87
B. in aanmerking te nemen restschuld 23.657,45
totale schade exclusief voordeelstoerekening 31.896,77
af: batig saldo voorgaande lease-overeenkomsten 0,00
af: uitgekeerde dividenden c.a. 8,66
af: verrekende dividenden c.a. 0,00
C. totale schade minus voordeel 31.888,11
schade m.b.t. betaalde termijnen minus voordeel 8.001,79
eigen schuld afnemer 1/3
D. door Dexia te dragen schade m.b.t. betaalde termijnen 5.334,53
schade m.b.t. achterstallige termijnen minus voordeel 228,87
eigen schuld afnemer 1/3
E. door Dexia te dragen schade m.b.t. achterstallige termijnen 152,58
schade wat betreft restschuld minus voordeel 23.657,45
eigen schuld afnemer 1/3
F. door Dexia te dragen schade m.b.t. restschuld 15.771,63
door afnemer volgens eindafrekening verschuldigd 23.886,32
af: door Dexia te dragen schade m.b.t. restschuld (F) 15.771,63
af: door Dexia te dragen schade m.b.t. achterstallige termijnen (E) 152,58
af: verrekende dividenden c.a. 0,00
af: door afnemer reeds betaald 0,00
G. door afnemer te betalen: 7.962,11