ECLI:NL:RBAMS:2010:BL9125
Rechtbank Amsterdam
- Eerste aanleg - meervoudig
- A.A.M. van Oosten
- A.W.H. Vink
- J.L. de Vries
- Rechtspraak.nl
Onrechtmatige inzet van criminele burgerinfiltrant door Duitse autoriteiten in Nederland
In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 4 maart 2010 uitspraak gedaan in een strafzaak waarbij de ontvankelijkheid van het openbaar ministerie ter discussie stond. De rechtbank constateerde dat het openbaar ministerie gedurende een aanzienlijke periode heeft toegestaan dat het Duitse Zoll Kriminal Amt (ZKA) op Nederlands grondgebied gebruik maakte van een criminele burgerinfiltrant, zonder dat de wettelijke waarborgen die in Nederland gelden, in acht zijn genomen. Dit leidde tot een ernstige inbreuk op de beginselen van een behoorlijke procesorde, waardoor de belangen van de verdachte in het geding kwamen. De rechtbank oordeelde dat de verdachte recht had op een eerlijke behandeling van zijn zaak, wat in dit geval niet was gewaarborgd.
De rechtbank heeft vastgesteld dat het openbaar ministerie al sinds 30 maart 2009 op de hoogte was van de samenwerking tussen de verdachte en het ZKA, maar heeft nagelaten deze informatie in het dossier op te nemen. Dit heeft geleid tot de conclusie dat cruciale, potentieel ontlastende informatie voor de verdachte is achtergehouden, wat in strijd is met de wettelijke plicht van het openbaar ministerie. De rechtbank verklaarde de officier van justitie niet-ontvankelijk in de vervolging van de verdachte en hefte het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis op.
De uitspraak benadrukt de noodzaak voor het openbaar ministerie om transparant te zijn over de inzet van informanten en de wettelijke vereisten die daarbij komen kijken. De rechtbank heeft de zaak met zorgvuldigheid behandeld en de belangen van de verdachte vooropgesteld, wat resulteerde in een belangrijke uitspraak over de rechtsgang en de bescherming van verdachten in strafzaken.