ECLI:NL:RBAMS:2010:BL6887

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
18 februari 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 08-48 WRO
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herroeping bouwvergunning en procesbelang bij schadevergoeding

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 18 februari 2010 uitspraak gedaan in een geschil over de herroeping van een bouwvergunning voor een dakopbouw. Eiser had eerder een bouwvergunning verkregen, maar deze was herroepen door het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Naarden. Eiser stelde schade te hebben geleden door de lange procedure en de gevolgen daarvan, waaronder extra kosten en gederfde inkomsten. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat eiser geen procesbelang meer had bij een inhoudelijke beoordeling van het beroep, omdat hij inmiddels een nieuwe bouwvergunning had verkregen en de dakopbouw was gerealiseerd. De rechtbank concludeerde dat de gestelde schade niet het gevolg was van de herroeping van de bouwvergunning, aangezien de meeste schadeposten betrekking hadden op de periode vóór de herroeping. Eiser had niet aannemelijk gemaakt dat er een causaal verband bestond tussen de herroeping en de door hem gestelde schade. Daarom verklaarde de rechtbank het beroep niet-ontvankelijk en wees het verzoek om schadevergoeding af. De uitspraak is openbaar gemaakt en er staat een rechtsmiddel open voor hoger beroep bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen zes weken na verzending.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM
Sector bestuursrecht
zaaknummer: AWB 08/48 WRO
uitspraak van de meervoudige kamer in de zaak tussen
[eiser],
wonende te [woonplaats],
eiser,
gemachtigde: mr. J. de Vet,
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Naarden,
verweerder,
gemachtigde:
Tevens hebben als partij aan het geding deelgenomen:
[belanghebbende],
wonende te [woonplaats].
1. Procesverloop
Bij besluit van 6 februari 2007 (het primaire besluit) heeft verweerder aan eiser bouwvergunning en vrijstelling, als bedoeld in artikel 19, tweede lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening, verleend voor het oprichten van een dakopbouw op het perceel aan de [adres] te [woonplaats].
Tegen dit besluit hebben de buren van eiser, [belanghebbende], bezwaar gemaakt.
Bij besluit van 7 november 2007, verzonden op 27 november 2007, heeft verweerder dit bezwaar gegrond verklaard en het primaire besluit herroepen (het bestreden besluit).
Eiser heeft tegen dit besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft de zaak ter zitting behandeld op 7 januari 2010.
Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder is vertegenwoordigd door zijn gemachtigde, bijgestaan door [afdelingshoofd], hoofd Afdeling ruimtelijke ordening van de gemeente Naarden.
2. Overwegingen
2.1. Bij besluit van 9 juni 2008 heeft eiser na indiening van een nieuwe (derde) bouwaanvraag, bouwvergunning gekregen voor een dakopbouw. De rechtbank ziet zich dan ook gesteld voor de vraag of eiser nog belang heeft bij een oordeel over het beroep, gericht tegen de herroeping van de bouwvergunning voor een dakopbouw bij besluit verzonden op 27 november 2007.
2.2 Volgens vaste jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: de Afdeling; zie bijvoorbeeld de uitspraak van 3 augustus 2005, te vinden op www.rechtspraak.nl onder LJ-nummer AU0408), is de bestuursrechter alleen dan tot het beoordelen van rechtsvragen geroepen als dat van betekenis is voor het geschil met betrekking tot een besluit van een bestuursorgaan. Daarbij geldt dat het doel dat eiser voor ogen staat, met het ingestelde rechtsmiddel moet kunnen worden bereikt en voor hem feitelijk van betekenis moet zijn. Zoals de Afdeling voorts eerder heeft overwogen (zie de uitspraak van 5 juni 2002, LJ-nummer AE3664), kan belang bij een inhoudelijke beoordeling van het beroep onder meer bestaan indien wordt gesteld dat schade is geleden ten gevolge van bestuurlijke besluitvorming. Daartoe is vereist dat tot op zekere hoogte aannemelijk wordt gemaakt dat dergelijke schade is geleden als gevolg van het bestreden besluit. Dit vereiste houdt niet in dat eiser het verzoek om schadevergoeding bij de bestuursrechter moet indienen, maar is alleen van betekenis om te bepalen of eiser nog belang heeft bij het beroep.
2.3 Eiser stelt schade te hebben geleden omdat de gehele procedure door toedoen van de gemeente zo lang heeft geduurd, omdat het bouwplan daardoor maar ook door toedoen van de welstandscommissie duurder is geworden, omdat hij nodeloos veel tijd met de procedure kwijt was, waardoor hij inkomsten heeft gederfd als zelfstandig ondernemer, omdat zijn dochters niet in de nieuwe slaapkamer konden slapen en omdat hij kosten heeft moeten maken voor de indiening van de derde bouwaanvraag, waaronder leges en de kosten van nieuwe tekeningen.
2.4 In het bestreden besluit heeft verweerder de bouwvergunning herroepen. De vraag is of de gestelde schade, indien de rechtbank tot het oordeel zou komen dat deze herroeping van de bouwvergunning onrechtmatig is, een gevolg is van dat besluit, mitsdien of er causaal verband is tussen de herroeping van de bouwvergunning en de door eiser gestelde schade. Vereist is dat de gestelde schade verband houdt met het onrechtmatige besluit en voorts dat alleen die schadeposten voor vergoeding in aanmerking komen die in een zodanig verband staan met dat besluit dat zij het bestuursorgaan, mede gezien de aard van de aansprakelijkheid en de schade, als een gevolg van dat besluit kunnen worden toegerekend. De aard en strekking van het beweerdelijk onrechtmatige besluit zijn daarbij van belang. Een causaal verband tussen het bestreden besluit en de schade is alleen aanwezig als de schade is geleden in de periode ná het beweerdelijk onrechtmatige besluit, in dit geval de herroeping van de bouwvergunning. Het merendeel van de schadeposten van eiser heeft evenwel betrekking op de periode daarvóór.
De schadepost bestaande uit leges en de kosten voor nieuwe bouwtekeningen kan evenmin als een gevolg van de herroeping van de bouwvergunning worden aangemerkt, omdat, zoals verweerder in het verweerschrift heeft gesteld en eiser ter zitting heeft aangegeven, de derde bouwaanvraag is ingediend kort voordat de bouwvergunning bij het bestreden besluit, verzonden op 27 november 2007, is herroepen. De schadepost bestaande uit vertragingsschade kan evenmin worden aangemerkt als een gevolg van het beweerdelijk onrechtmatig bestreden besluit. Ook vóór de herroeping van de bouwvergunning beschikte eiser immers over een bouwvergunning, maar maakte eiser daar nog geen gebruik van omdat derden daartegen bezwaar hadden gemaakt en de uitkomst van de procedure onzeker was, mede gelet op de negatieve adviezen van de welstandscommissie. Indien het bestreden besluit onrechtmatig zou zijn geweest en verweerder de bouwvergunning niet had mogen herroepen, zou eiser over die bouwvergunning hebben beschikt, doch had hij niettemin op de reeds ingediende gewijzigde nieuwe bouwaanvraag moeten wachten alvorens hij zonder risico had kunnen beginnen aan de bouw. Van vertragingsschade als gevolg van de herroeping van de bouwvergunning is dus evenmin sprake.
Dit betekent dat eiser, indien de rechtbank tot het oordeel zou komen dat de herroeping van de bouwvergunning onrechtmatig is, niet tot op zekere hoogte aannemelijk heeft gemaakt dat hij schade heeft geleden als gevolg van de herroeping.
Eiser heeft dan ook geen belang meer bij een oordeel over de vraag of verweerder die bouwvergunning al dan niet terecht heeft herroepen.
2.5 Het beroep is daarom niet-ontvankelijk. De rechtbank ziet geen aanleiding te bepalen dat het griffierecht en de proceskosten worden vergoed. Gelet op de omstandigheid dat het beroep niet-ontvankelijk wordt verklaard, komt de rechtbank niet toe aan een oordeel over het verzoek om schadevergoeding van eiser, als bedoeld in artikel 8:73, eerste lid, van de Awb, zoals door eiser verzocht bij brief van 15 september 2009.
3. Beslissing
De rechtbank
- verklaart het beroep niet-ontvankelijk;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.B. Kleiss, voorzitter, mrs. Y.A.A.G. de Vries en A.J. Scheijde als leden, in aanwezigheid van mr. M.W. Speksnijder, als griffier.
De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 18 februari 2010.
de griffier de rechter
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
Afschrift verzonden op:
D: B
SB