ECLI:NL:RBAMS:2010:BL6832

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
9 februari 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 08-4913 WOB
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering openbaarmaking van informatie op basis van de Wet openbaarheid van bestuur met betrekking tot vuurwapenverlof

In deze zaak heeft eiser, wonende te [woonplaats], een beroep ingesteld tegen een besluit van de korpsbeheerder van de politieregio Amsterdam-Amstelland, waarin een verzoek om informatie op basis van de Wet openbaarheid van bestuur (Wob) gedeeltelijk is afgewezen. Eiser had verzocht om alle documenten met betrekking tot weigeringen en intrekkingen van verloven tot het voorhanden hebben van een vuurwapen. De korpsbeheerder weigerde echter de openbaarmaking van de naam van een journalist, de naam van een krant of tijdschrift, en de namen van schietverenigingen, met als argument dat dit de persoonlijke levenssfeer van betrokkenen zou schenden. De rechtbank oordeelde dat de weigering om deze informatie openbaar te maken niet onredelijk was, gezien de bescherming van de persoonlijke levenssfeer. Echter, de rechtbank vond dat de korpsbeheerder op onjuiste gronden had geweigerd om bepaalde delen van de documenten openbaar te maken die wel onder het Wob-verzoek vielen. De rechtbank verklaarde het beroep gegrond en vernietigde het bestreden besluit, waarbij verweerder werd opgedragen een nieuw besluit te nemen met inachtneming van de uitspraak. Tevens werd verweerder veroordeeld tot het vergoeden van het griffierecht en de proceskosten van eiser.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM
Sector bestuursrecht
zaaknummer: AWB 08/4913 WOB
uitspraak van de meervoudige kamer in de zaak tussen
[eiser],
wonende te [woonplaats],
eiser,
gemachtigde: mr. H. van Drunen,
en
de korpsbeheerder van de politieregio Amsterdam-Amstelland,
verweerder,
gemachtigde: mr. A. de Leeuw.
Procesverloop
Bij brief van 22 juli 2008 heeft eiser met een beroep op de Wet openbaarheid van bestuur (hierna: Wob) verzocht om een afschrift van alle weigeringen en intrekkingen van verloven tot het voorhanden hebben van een vuurwapen, als bedoeld in artikel 28 van de Wet Wapens en Munitie (WWM), afgegeven in 2007, en de daarbij behorende rapporten, verslagen en mutaties.
Bij besluit van 20 augustus 2008 heeft verweerder aan eiser een aantal documenten verstrekt waarvan delen onleesbaar zijn gemaakt.
Bij besluit van 20 november 2008 heeft verweerder het bezwaar van eiser tegen het primaire besluit gegrond verklaard voor zover het betreft het niet openbaar maken van de verlofnummers, de wapentypen en het doel en de locatie van buitenlandse missies. Deze gegevens heeft verweerder alsnog openbaar gemaakt. Voor het overige heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard (het bestreden besluit).
Eiser heeft tegen dit besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft de zaak ter zitting behandeld op 7 januari 2010. Eiser heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Verweerder is – met kennisgeving – niet verschenen.
Overwegingen
1. Feiten en standpunten
1.1. Verweerder heeft aan het bestreden besluit het advies van de hoorcommissie ten grondslag gelegd. Hierin is, voor zover relevant, overwogen dat in dit geval de bescherming van de persoonlijke levenssfeer van de betrokkene rechtvaardigt dat de naam van een journalist, de naam van een krant of tijdschrift, waarin deze tot publicatie is overgegaan, en de datum van publicatie onleesbaar zijn gemaakt. Het enkele feit dat een journalist met het publiceren van een artikel openbaarheid zoekt impliceert volgens verweerder nog niet dat met het openbaar maken van een formeel besluit waarin die publicatie wordt aangehaald de persoonlijke levenssfeer niet zou kunnen worden geschaad.
Met betrekking tot de onleesbaar gemaakte bevindingen van een huisbezoek is overwogen dat het hierbij ging om een huisbezoek naar aanleiding van een signaal dat de verlofhouder enige tijd niet in zijn woning aanwezig was en ook overigens werd vermist. Het deel dat niet openbaar is gemaakt gaat over die aanleiding en de toestand waarin de woning werd aangetroffen en is volgens verweerder op geen enkele wijze gerelateerd aan het verlofhouderschap. Dit deel valt volgens verweerder daarom niet onder eisers verzoek.
Ten slotte is overwogen dat de namen van schietverenigingen niet zijn verstrekt omdat deze, gezien de kleine omvang van schietverenigingen in relatie tot de in het document opgenomen andere informatie, op eenvoudige wijze leiden tot de personalia van de betrokkene.
Verweerder kent een kostenvergoeding van € 322,- toe aan eiser, omdat het bezwaar gedeeltelijk gegrond wordt verklaard.
1.2. In beroep heeft eiser aangevoerd dat het bestreden besluit onbevoegd is genomen, nu het besluit door de korpsbeheerder is genomen terwijl de korpschef daartoe bevoegd is. Verder stelt eiser dat met de hoorzitting geen recht is gedaan aan de hoorplicht, nu het advies van de hoorcommissie al op 19 september 2008 was geschreven en de hoorzitting op 15 oktober 2008 heeft plaatsgevonden. Eiser stelt dat verweerder, door de naam van de journalist en de naam en verschijningsdatum van de krant niet openbaar te maken, openbare informatie geheim maakt. Dat is volgens eiser in strijd met het uitgangspunt van de Wob. Ten aanzien van de passages over de huisbezoeken stelt eiser dat niet geloofwaardig is dat deze niets te maken hebben met de (reden tot) intrekking van een wapenverlof, nu deze in de intrekkingsbesluiten staan. Met betrekking tot de onleesbaar gemaakte data en namen van belangen- en schietverenigingen stelt eiser dat niet aannemelijk is dat openbaarmaking hiervan zal leiden tot identificatie van de betrokkenen. Volgens eiser heeft verweerder ten aanzien van deze gegevens ten onrechte niet per geval een belangenafweging gemaakt.
Ten slotte stelt eiser dat aan hem een proceskostenvergoeding van € 644,- had moeten worden toegekend omdat er twee proceshandeling zijn verricht en het enkele feit dat niet alle bezwaren gegrond zijn verklaard geen reden is om de vergoeding te matigen.
1.3. Bij brief van 12 januari 2009 heeft verweerder de stukken inclusief de niet openbaar gemaakte onderdelen aan de rechtbank gezonden. Bij brief van 4 maart 2009 heeft eiser de rechtbank toestemming verleend om kennis te nemen van deze gedingstukken en om (mede) op grondslag van deze stukken uitspraak te doen. De rechtbank heeft met toepassing van artikel 8:29 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kennis genomen van deze gedingstukken en ze mede ten grondslag gelegd aan deze uitspraak.
2. Wettelijk kader
2.1. Ingevolge artikel 3, vijfde lid, van de Wob wordt een verzoek om informatie ingewilligd met inachtneming van het bepaalde in de artikelen 10 en 11.
2.2. Ingevolge artikel 10, tweede lid, van de Wob blijft het verstrekken van informatie ingevolge deze wet achterwege voor zover het belang daarvan niet opweegt tegen de volgende belangen:
(…)
e. de eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer;
(…).
2.3. Volgens vaste jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, bijvoorbeeld de uitspraak van 18 juli 2007 (gepubliceerd op www.rechtspraak.nl met LJ-nummer BA9793), moet de rechter de vraag of een ander dan het openbaarheidsbelang zich voordoet integraal beoordelen. De rechterlijke toetsing van het bestuurlijk oordeel over de vraag of het openbaarheidsbelang meer of minder zwaar weegt dan de andere in de Wob genoemde belangen, wijkt niet af van de redelijkheidstoetsing overeenkomstig het tweede lid van artikel 3:4 van de Awb. Bij die toetsing dient het uitgangspunt van de Wob
- openbaarheid is regel - zwaar te wegen.
3. Inhoudelijke beoordeling
3.1. Ter zitting heeft eiser aangegeven dat hij zijn beroepsgrond dat het bestreden besluit onbevoegd is genomen niet handhaaft.
3.2. Ten aanzien van eisers stelling dat het aan het bestreden besluit ten grondslag gelegde advies al voorafgaand aan de hoorzitting klaar was, overweegt de rechtbank dat verweerder in het verweerschrift heeft gesteld dat de datering van het advies op 19 september 2008 een typefout is. Volgens verweerder is het advies feitelijk na de hoorzitting opgesteld en op 19 november 2008 ondertekend. De rechtbank acht dit aannemelijk, nu in het advies staat dat op 15 oktober 2008 een hoorzitting heeft plaatsgevonden. Bovendien is de rechtbank niet gebleken dat in het advies niet is ingegaan op tijdens de hoorzitting aan de orde gestelde onderwerpen. Eisers beroepsgrond dat geen recht is gedaan aan de hoorplicht slaagt dan ook niet.
3.3. Verder is de rechtbank met verweerder van oordeel dat het belang van bescherming van de persoonlijke levenssfeer van de betrokkene zich in dit geval, bij openbaarmaking van de naam van een journalist, de naam van een krant of tijdschrift waarin deze tot publicatie is overgegaan en de datum van publicatie, voordoet. Door openbaarmaking kunnen immers de gegevens over de betrokkene die in het betreffende artikel staan worden gekoppeld aan de informatie die in het gedeeltelijk openbaar gemaakte besluit staat. Hoewel het artikel op zichzelf al openbaar is kan een dergelijke koppeling nu niet direct plaatsvinden. De rechtbank acht het niet onredelijk dat verweerder in dit geval het belang van bescherming van de persoonlijke levenssfeer van de betrokkene zwaarder heeft laten wegen dan het openbaarheidsbelang.
3.4. Wat betreft de weigering de namen van de schietvereniging(en) openbaar te maken heeft verweerder overwogen dat niet onaannemelijk is dat de identiteit van de betrokkenen kan worden achterhaald omdat zij, gelet op de wel openbaar gemaakte delen van de tekst bijzondere taken uitvoeren bij de betreffende schietvereniging(en) en die schietvereniging(en) een beperkte aantal leden hebben. De rechtbank is van oordeel dat verweerder het belang van bescherming van de persoonlijke levenssfeer van de betrokkenen in redelijkheid zwaarder heeft kunnen laten wegen dan het openbaarheidsbelang.
3.5. Met betrekking tot hetgeen is weggelakt in het voornemen en het besluit met kenmerk 4120 en het dagrapport dat daarbij hoort, overweegt de rechtbank dat deze informatie ten grondslag ligt aan het betreffende besluit tot intrekking van het verlof tot het voorhanden hebben van (vuur)wapens. De rechtbank is, anders dan verweerder, van oordeel dat deze passages wel onder het verzoek van eiser vallen. Verweerder heeft naar het oordeel van de rechtbank dan ook op onjuiste gronden openbaarmaking van dit deel van de stukken geweigerd. Overigens merkt de rechtbank op dat een gedeelte van de tekst die in de vierde alinea van het voornemen is weggelakt een herhaling is van de in de derde alinea niet weggelakte tekst, die wel openbaar is gemaakt. Dit geldt ook voor andere onderdelen van de het voornemen, het besluit en het dagrapport. Ten aanzien van deze delen heeft verweerder dus ook om die reden onvoldoende gemotiveerd waarom openbaarmaking is geweigerd. In zoverre zal het bestreden besluit dan ook worden vernietigd.
3.6. Ten aanzien van de door verweerder aan eiser toegekende vergoeding voor de kosten van bezwaar overweegt de rechtbank dat verweerder niet heeft gemotiveerd op grond waarvan de vergoeding is beperkt tot € 322,-. Op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb) dient in beginsel één punt voor het bezwaarschrift en één punt voor de hoorzitting maal € 322,-, dat wil zeggen € 644,-, te worden toegekend. Dit bedrag kan worden gematigd wanneer de zwaarte van de zaak een lagere wegingsfactor dan 1 rechtvaardigt. Voor zover verweerder in het feit dat het bezwaar gedeeltelijk en niet geheel gegrond is verklaard aanleiding heeft gezien om de vergoeding te matigen, wijst de rechtbank op de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 28 maart 2006 (gepubliceerd op www.rechtspraak.nl met LJ-nummer AW1316), waarin is geoordeeld dat voor een matiging van de vergoeding van de in geding zijnde kosten niet beslissend is of eiser gedeeltelijk in het gelijk is gesteld, maar of eiser op een punt van ondergeschikt belang in het gelijk is gesteld. Dit is hier niet het geval nu verweerder na het bezwaarschrift nog stukken openbaar heeft gemaakt, zodat de rechtbank van oordeel is dat verweerder ten onrechte geen proceskostenvergoeding in bezwaar van in totaal € 644,-, heeft toegekend. Het beroep is ook op dit punt gegrond.
4. Conclusie
4.1. Gelet op het voorgaande zal de rechtbank het beroep gegrond verklaren en het bestreden besluit vernietigen wegens strijd met het zorgvuldigheids- en motiveringsbeginsel, zoals neergelegd in de artikelen 3:2 en 7:12 van de Awb. Verweerder zal een nieuw besluit moeten nemen op het bezwaar van eiser met inachtneming van hetgeen hiervoor is overwogen.
4.2. Nu het beroep gegrond zal worden verklaard dient verweerder het door eiser betaalde griffierecht aan hem te vergoeden. Ten slotte ziet de rechtbank aanleiding om verweerder te veroordelen in de proceskosten van eiser die met toepassing van het Bpb forfaitair worden begroot op € 644,- (1 punt voor het beroepschrift en 1 punt voor de zitting x € 322,-).
Beslissing
De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- draagt verweerder op om een nieuw besluit te nemen op het bezwaar van eiser met inachtneming van hetgeen in deze uitspraak is overwogen;
- bepaalt dat verweerder aan eiser het door hem betaalde griffierecht van € 145,- vergoedt;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 644,-, te betalen aan eiser.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.B. Kleiss, als voorzitter, en mrs. Y.A.A.G. de Vries en A.J. Scheijde als leden, in aanwezigheid van mr. M.W. Speksnijder, als griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 9 februari 2010.
de griffier de rechter
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
Afschrift verzonden op:
D: B
SB