RECHTBANK AMSTERDAM
Sector Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 09/318 WWB
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen
[eiser],
wonende te [woonplaats],
eiser,
gemachtigde mr. A. Boumanjal,
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Hilversum,
verweerder,
gemachtigde [gemachtigde].
Bij besluit van 18 september 2007 heeft verweerder de uitkering van eiser op grond van de Wet werk en bijstand (WWB) over de periode van 1 september 2006 tot en met 31 augustus 2007 herzien, omdat hij niet heeft gemeld dat hij in die periode inkomsten op grond van de Ziektewet en de Werkeloosheidswet ontving. Bij besluit van 3 juli 2008 heeft verweerder in verband hiermee een bedrag van € 3.915,04 van eiser teruggevorderd (het primaire besluit).
Bij besluit van 16 december 2008 heeft verweerder het bezwaar van eiser tegen het primaire besluit niet-ontvankelijk verklaard wegens termijnoverschrijding (het bestreden besluit).
Eiser heeft tegen dit besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft de zaak ter zitting behandeld op 3 september 2009. Eiser is in persoon verschenen, bijgestaan door mr. A. Boumanjal, advocaat te Utrecht. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door [gemachtigde]. De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting geschorst om eiser in de gelegenheid te stellen een uitspraak van de rechtbank Utrecht te overleggen.
De gemachtigde van eiser heeft bij brief van 8 september 2009 een uitspraak van de rechtbank Utrecht van 8 januari 2009 aan de rechtbank doen toekomen. De gemachtigde van verweerder heeft bij brief van 20 november 2009 gereageerd.
De zitting is op 15 januari 2010 hervat. Eiser heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. A. Boumanjal. Verweerder is niet verschenen.
1. Feiten en standpunten van partijen
1.1. Vast staat dat verweerder het bezwaarschrift op 18 augustus 2008 heeft ontvangen. Ook staat vast dat het primaire besluit niet aangetekend is verzonden.
1.2. Verweerder stelt zich in het bestreden besluit op het standpunt dat het bezwaarschrift niet-ontvankelijk is, nu het is gedateerd en ontvangen na het verstrijken van de bezwaartermijn en niet is gebleken van verschoonbare redenen voor de termijnoverschrijding.
1.3. Eiser betwist dat hij het bezwaarschrift na het verstrijken van de bezwaartermijn heeft ingediend. Eiser stelt dat hij het primaire besluit vlak voor de indiening van het bezwaarschrift heeft ontvangen. Eiser betwist dat verweerder het primaire besluit op 3 juli 2008 heeft verzonden. Nu verweerder het besluit niet aangetekend heeft verzonden en geen verzendadministratie heeft bijgehouden, dienen de gevolgen van het feit dat eiser het besluit niet tijdig heeft ontvangen volgens eiser voor risico van verweerder te komen.
1.4. De gemachtigde van eiser heeft ter zitting uiteengezet dat eiser de Nederlandse taal niet machtig is en dat hij de dag nadat hij het besluit heeft ontvangen met het besluit naar zijn maatschappelijk werkster is gegaan. Eiser heeft haar volgens zijn advocaat het bezwaarschrift zien schrijven in zijn bijzijn.
2.1. Ingevolge artikel 6:7 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) bedraagt de termijn voor het indienen van een bezwaarschrift zes weken.
Ingevolge artikel 6:8, eerste lid, van de Awb vangt de termijn aan met ingang van de dag na die waarop het besluit op de voorgeschreven wijze is bekend gemaakt.
2.2. Ingevolge artikel 3:41, eerste lid, van de Awb geschiedt de bekendmaking van besluiten die tot een of meer belanghebbenden zijn gericht, door toezending of uitreiking aan hen, onder wie begrepen de aanvrager.
2.3. Gelet op het bepaalde in artikel 6:9, eerste lid, van de Awb is een bezwaarschrift tijdig ingediend indien het voor het einde van de termijn is ontvangen.
2.4. Ingevolge artikel 6:11 van de Awb blijft ten aanzien van een na afloop van de termijn ingediend bezwaarschrift niet-ontvankelijkverklaring op grond daarvan achterwege indien redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat de indiener in verzuim is geweest.
3. Beoordeling van het beroep
3.1. In geschil is wanneer het primaire besluit bekend is gemaakt. Vast staat dat het primaire besluit niet aangetekend is verzonden. Voorts staat vast dat op het primaire besluit een datumstempel van 3 juli 2008 staat.
3.2. Volgens vaste jurisprudentie van de Centrale Raad van Beroep komt bij niet-aangetekende verzending of verzending zonder bevestiging van ontvangst het risico van het niet kunnen aantonen dat het besluit daadwerkelijk op de betreffende dag is verzonden voor rekening van de afzender (zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep 25 februari 2005, LJN AS8659).
3.3. In de uitspraak van de rechtbank Utrecht van 8 januari 2009, gewezen door mr. B.J. van Ettekoven, zaaknummer SBR 08/1034, wordt overwogen dat - indien het bestuursorgaan de verzending van het besluit aannemelijk heeft gemaakt- het op de weg van de geadresseerde ligt om de ontvangst ervan op niet ongeloofwaardige wijze te ontkennen. Als de geadresseerde de ontvangst op niet ongeloofwaardige wijze ontkent, moet het bestuursorgaan ook de ontvangst van het besluit aannemelijk maken. De rechtbank sluit zich bij deze overweging aan.
3.4. Eiser betwist de ontvangst van het niet-aangetekend verzonden besluit op zichzelf niet. Hij betwist slechts de tijdige ontvangst. Onduidelijk is gebleven wanneer het primaire besluit daadwerkelijk is verzonden. Met de rechtbank Utrecht meent de rechtbank dat onder deze omstandigheden echter minder hoge eisen worden gesteld aan het door verweerder te leveren bewijs van verzending.
3.5. Nu verweerder zijnerzijds niet door middel van een aangetekende verzending of een postregistratiesysteem kan aantonen dat het primaire besluit daadwerkelijk op 3 juli 2008 is verzonden, is de rechtbank van oordeel dat verweerder er niet in is geslaagd aan te tonen of aannemelijk te maken dat het primaire besluit daadwerkelijk op 3 juli 2008 is verzonden. De rechtbank neemt hierbij in aanmerking dat zij geen aanknopingspunten heeft gevonden om de betwisting door eiser van de tijdige ontvangst van het besluit als onvoldoende geloofwaardig te bestempelen. Eiser heeft immers verklaard dat hij de dag nadat hij het primaire besluit had ontvangen naar zijn maatschappelijk werkster is gegaan en haar in zijn bijzijn het bezwaarschrift heeft zien opstellen. De rechtbank acht deze lezing zo niet geloofwaardig, dan toch in ieder geval niet ongeloofwaardig. Dit betekent dat niet met zekerheid is vast te stellen op welke datum de bezwaartermijn is aangevangen. Die onzekerheid mag niet ten nadele van eiser uitwerken, in die zin dat zijn bezwaar vanwege termijnoverschrijding niet-ontvankelijk wordt verklaard.
3.6. Anders dan verweerder acht de rechtbank niet van belang dat eiser in beroep voor het eerst heeft betwist dat het primaire besluit op 3 juli 2008 is verzonden. Eiser had in bezwaar geen juridische bijstand en was er wellicht niet van op de hoogte of wilde verweerder er niet bij voorbaat op wijzen dat hij zijn bezwaarschrift mogelijk te laat had ingediend.
3.7. Anders dan verweerder is de rechtbank van oordeel dat de omstandigheid dat eiser niet heeft gereageerd op een brief van verweerder van 1 oktober 2008 waarin hem de mogelijkheid wordt geboden om aan te geven wat de reden is van de termijnoverschrijding, niet van belang is bij de beoordeling van de ontvankelijkheid van het bezwaar. Bij dit oordeel is van belang dat eiser ter zitting heeft aangegeven dat de brief van 1 oktober 2008 hem niet bekend was. Daar komt bij dat in deze omstandigheid geen aanknopingspunten zijn gelegen voor het oordeel dat de termijnoverschrijding niet verschoonbaar is.
3.8. De rechtbank zal het beroep gegrond verklaren en het bestreden besluit vernietigen. Verweerder zal alsnog een inhoudelijke beslissing op het bezwaarschrift moeten nemen.
3.9. De rechtbank zal verweerder opdragen het door eiser betaalde griffierecht te vergoeden.
3.10. De rechtbank zal verweerder veroordelen in de kosten die eiser voor de behandeling van het beroep bij de rechtbank redelijkerwijs heeft moeten maken. De rechtbank begroot deze kosten op € 805,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1,5 punt voor het verschijnen ter zitting). Omdat eiser heeft geprocedeerd op basis van een toevoeging, moet verweerder dit bedrag aan de griffier van de rechtbank betalen.
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- draagt verweerder op binnen zes weken na de dag van verzending van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen op het bezwaar met inachtneming van hetgeen in deze uitspraak is overwogen;
- bepaalt dat verweerder aan eiser het door hem betaalde griffierecht van € 39,- (negenendertig euro) vergoedt;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van het geding tot een bedrag van € 805,- (achthonderd vijf euro), te betalen aan de griffier van deze rechtbank.
Deze uitspraak is gedaan door C.J. Polak, rechter, in aanwezigheid van A.P.M. van Dullemen, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 12 februari 2010.
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.
Afschrift verzonden op:
D:
SB