ECLI:NL:RBAMS:2010:BL6798

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
19 februari 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
13-999166-08
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Nietigheid van de dagvaarding wegens onduidelijke plaatsaanduiding in strafzaak tegen verdachte voor gebruik van gasolie met te hoog zwavelgehalte

In deze zaak heeft de economische politierechter van de Rechtbank Amsterdam op 19 februari 2010 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die ten laste was gelegd dat zij op of omstreeks 12 januari 2008 gasolie met een te hoog zwavelgehalte had gebruikt binnen de territoriale wateren van Nederland en/of te Vlissingen. De tenlastelegging was gebaseerd op de Wet inzake de luchtverontreiniging en het Besluit zwavelgehalte brandstoffen. De verdachte was gevestigd in de Bondsrepubliek Duitsland en het motorschip waarop de gasolie werd gebruikt, voer onder de vlag van [A & B]. Tijdens de terechtzittingen op 27 november 2009 en 5 februari 2010 heeft de rechter de geldigheid van de dagvaarding beoordeeld.

De rechter oordeelde dat de plaatsaanduiding in de dagvaarding, namelijk “binnen de territoriale wateren van Nederland en/of Vlissingen”, niet voldeed aan de eisen van artikel 261 van het Wetboek van Strafvordering. Dit artikel vereist dat de dagvaarding een nauwkeurige opgave van de plaats bevat waar het feit zou zijn begaan, zodat de rechter kan vaststellen of hij bevoegd is om van de zaak kennis te nemen. In dit geval was het niet duidelijk of de rechtbank Amsterdam bevoegd was, omdat de verdachte geen woon- of verblijfplaats had in het arrondissement Amsterdam en de dagvaarding niet stelde dat het feit binnen het rechtsgebied van de rechtbank was gepleegd.

De rechter concludeerde dat de dagvaarding nietig moest worden verklaard, omdat de aanduiding in de dagvaarding onvoldoende was om de bevoegdheid van de rechtbank vast te stellen. Dit vonnis benadrukt het belang van een duidelijke en nauwkeurige plaatsaanduiding in de dagvaarding, niet alleen voor de verdachte, maar ook voor de rechterlijke bevoegdheid. De uitspraak werd gedaan door mr. G.H. Marcus, in tegenwoordigheid van mr. L.M. Kroon, griffier, en werd uitgesproken op de openbare terechtzitting.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM
Parketnummer: 13/999166-08
Datum uitspraak: 19 februari 2010
op tegenspraak
VONNIS
van de economische politierechter, in de strafzaak tegen
[verdachte],
gevestigd op het adres [adres] (Bondsrepubliek Duitsland).
De economische politierechter heeft beraadslaagd naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van 27 november 2009 en 5 februari 2010.
1. Tenlastelegging
Aan verdachte is tenlastegelegd dat:
zij op of omstreeks 12 januari 2008, binnen de territoriale wateren van Nederland en/of te Vlissingen, al dan niet opzettelijk gasolie en/of gasolie voor de zeescheepvaart heeft gebruikt voor de (hulp)motor(en) van haar onder de vlag van [A & B] varend motorschip genaamd "[motorschip]", met een zwavelgehalte van 0,164 % massa althans meer dan 0,10 % massa;
zijnde de terminologie in deze tenlastelegging gebezigd in de zin van de Wet inzake de luchtverontreiniging en het Besluit zwavelgehalte brandstoffen.
2. Voorvragen
Geldigheid van de dagvaarding.
Krachtens artikel 261 Wetboek van Strafvordering (Sv) behelst de dagvaarding een opgave van het feit dat ten laste wordt gelegd met, voor zover hier van belang, vermelding waar ter plaatse het begaan zou zijn.
Die opgave is niet alleen van belang voor de verdachte, opdat deze kan weten om welke gedraging het gaat en voor de vraag of het ten laste gelegde kan worden bewezen, maar kan ook een rol spelen bij de beantwoording van de vraag welke rechter bevoegd is van de zaak kennis te nemen.
Dit betekent dat de dagvaarding een zo nauwkeurige opgave van de plaats waar het ten laste gelegde zou zijn begaan moet bevatten, dat de rechter bij wie het feit is aangebracht, voor zover zijn bevoegdheid niet op andere gronden kan berusten, aan de hand van die opgave moet kunnen vaststellen of hij tot kennisneming van het feit bevoegd is.
In de onderhavige zaak is als plaatsaanduiding waar het feit zou zijn begaan, opgenomen: “Binnen de territoriale wateren van Nederland en/of Vlissingen”.
Nu de verdachte geen woon- of verblijfplaats had of heeft gehad in het arrondissement Amsterdam, of zich daar bevond, geen vervolging ter zake een ander feit tegen de verdachte is aangevangen voor de rechtbank Amsterdam, en de dagvaarding niet stelt dat het feit is begaan binnen het rechtsgebied van de rechtbank Amsterdam, of dat het feit gepleegd werd aan boord van een vaartuig dat buitengaats werd gebracht, kan ingevolge artikel 2 Sv de bevoegdheid van de rechtbank Amsterdam slechts aan de orde zijn indien het feit begaan is ter zee, buiten het rechtsgebied van een rechtbank.
Uit de plaatsbepaling in de dagvaarding kan dat echter niet worden vastgesteld of het feit buiten het rechtsgebeid van een rechtbank heeft plaatsgevonden. Het kan overigens ook niet worden uitgesloten.
Weliswaar zijn de territoriale wateren van Nederland de zee, maar daarmee staat nog niet vast dat de pleegplaats gelegen is buiten het rechtsgebied van een rechtbank. De Wet regeling provincie- en gemeentegrenzen langs de Noordzeekust van Den Helder tot en met Sluis en wijziging van de Financiële-Verhoudingswet 1984, laatstelijk gewijzigd bij wet van 2 november 1990, houdt immers in dat van de Noordzee delen gemeentelijk zijn ingedeeld bij de kustgemeenten. Gemeentelijke indeling brengt met zich mee dat het betreffende gebied valt binnen het rechtsgebied van de rechtbank waarbinnen de gemeente valt (Wet op de rechterlijke indeling, artikelen 2, 5, 7, 9 en 11) .
De aanduiding “binnen de territoriale wateren” is zodoende ongenoegzaam om te kunnen vaststellen of de rechtbank Amsterdam tot kennisneming van het feit bevoegd is.
De plaatsaanduiding in de dagvaarding voldoet daarmee niet aan de eisen van artikel 261 Sv, zodat de dagvaarding nietig moet worden verklaard.
De economische politierechter komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
3. Beslissing
Verklaart de dagvaarding nietig.
Dit vonnis is gewezen door
mr. G.H. Marcus, economische politierechter,
in tegenwoordigheid van mr. L.M. Kroon, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van de economische politierechter van 19 februari 2010.