ECLI:NL:RBAMS:2010:BL6791

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
8 maart 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
450212 / HA RK 10-102
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek tot verlenging noodregeling Landsbanki hf (Icesave) afgewezen

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 8 maart 2010 uitspraak gedaan over het verzoek van de bewindvoerders van Landsbanki hf (Icesave) tot verlenging van de noodregeling die eerder was uitgesproken op 13 oktober 2008. De rechtbank heeft het verzoek afgewezen, waardoor de noodregeling op 13 april 2010 eindigt. De bewindvoerders hadden primair verzocht om herstel van de beschikking van 13 oktober 2008 en subsidiair om verlenging van de noodregeling. De rechtbank heeft deze verzoeken als zelfstandige verzoeken opgevat en eerst het verzoek tot herstel afgewezen op 2 februari 2010. De rechtbank heeft de betrokken partijen, waaronder de IJslandse toezichthouder en DNB, uitgenodigd om schriftelijk te reageren op het verzoek van de bewindvoerders. Tijdens de mondelinge behandeling op 16 februari 2010 is de kwestie van de vergunning van Landsbanki hf aan de orde gekomen. De rechtbank heeft vastgesteld dat Landsbanki hf een vergunning heeft en dat het IJslandse moratorium, dat op de bank van toepassing is, rechtswerking heeft in Nederland. De rechtbank concludeert dat de noodregeling niet kan worden verlengd, omdat de belangen van de schuldeisers van Landsbanki hf worden behartigd door de IJslandse autoriteiten en de noodregeling in Nederland niet meer nodig is. De rechtbank wijst erop dat de noodregeling een toezichtsinstrument van DNB is en dat alleen DNB de rechtbank kan verzoeken om de noodregeling uit te spreken. De rechtbank heeft geen grond gezien voor een beslissing over de proceskosten en heeft de ontvankelijkheid van de bewindvoerders in hun verzoek niet verder beoordeeld.

Uitspraak

beschikking
RECHTBANK AMSTERDAM
Sector civiel recht
zaaknummer / rekestnummer: 450212 / HA RK 10-102
Beschikking van 8 maart 2010
in de zaak van
mr. M. PANNEVIS en H. SLIEDRECHT RA,
in hun hoedanigheid van bewindvoerders van het Nederlandse bijkantoor van Landsbanki Íslands HF,
verzoekers,
advocaat mr. L.E.J. Korsten,
tegen
de vennootschap naar het recht van IJsland LANDSBANKI ÍSLANDS HF,
gevestigd te Reykjavik (IJsland),
verweerster,
advocaat mr. G.H. Gispen,
en
de naamloze vennootschap DE NEDERLANDSCHE BANK N.V.,
gevestigd te Amsterdam,
belanghebbende,
advocaat mr. J.J. Knol.
Verzoekers zullen hierna de bewindvoerders of de Nederlandse bewindvoerders worden genoemd. Verweerster zal hierna Landsbanki hf worden genoemd. Belanghebbende zal hierna DNB worden genoemd.
1. De procedure
1.1. Het verzoekschrift van de bewindvoerders is op 21 januari 2010 bij de rechtbank ingekomen. Bij dit verzoek hebben de bewindvoerders op grond van artikel 31 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) primair verzocht om herstel van de beschikking van de rechtbank van 13 oktober 2008. Subsidiair, bij afwijzing van dat verzoek, hebben de bewindvoerders verzocht om verlenging van de noodregeling en de aan de bewindvoerders verleende machtigingen. De rechtbank heeft dit opgevat als twee zelfstandige verzoeken en heeft eerst beslist op het verzoek tot herstel van de beschikking van 13 oktober 2008. Dat verzoek is bij beschikking van 2 februari 2010 afgewezen. Thans is nog aan de orde de beoordeling van het verzoek tot verlenging van de noodregeling en de aan de bewindvoerders verleende machtigingen. Landsbanki hf en DNB hebben schriftelijk gereageerd op dit verzoek van de bewindvoerders. De rechtbank heeft ook de IJslandse toezichthouder Fjármálaeftirlitið (Financial Supervisory Authority) (hierna: de FME) uitgenodigd (schriftelijk) te reageren, maar van de FME is geen reactie ontvangen.
Op 15 februari 2010 is bij de rechtbank binnengekomen een schriftelijk verzoek van mrs. Y.M.J. Lennartz en J. de Rooij, beiden advocaat te Amsterdam, namens een aantal buitenlandse banken, waarbij deze banken verzoeken als belanghebbende tot de procedure te worden toegelaten.
Op 16 februari 2010 heeft de mondelinge behandeling van het verzoek plaatsgevonden. Daarvan is proces-verbaal opgemaakt.
1.2. De beschikking is aanvankelijk bepaald op 11 maart 2010. Vervolgens is nader bepaald dat de beschikking naar heden is vervroegd. De griffier heeft partijen en de belanghebbende daarvan telefonisch in kennis gesteld.
2. De feiten
2.1. Landsbanki hf is een in Reykjavik (IJsland) gevestigde bank, een kredietinstelling in de zin van artikel 4 lid 1 Richtlijn 2006/48/EG van het Europees Parlement en de Raad van 14 juni 2006 betreffende de toegang en de uitoefening van de werkzaamheden van kredietinstellingen (herschikking) (de Bankenrichtlijn) en artikel 1:1 van de Wet op het financieel toezicht (Wft).
2.2. Landsbanki hf heeft sinds 2006 een bijkantoor in Nederland (hierna: het Bijkantoor). Het Bijkantoor heeft geen rechtspersoonlijkheid.
2.3. De FME is op grond van de wetgeving in IJsland belast met het toezicht op Landsbanki hf.
2.4. Begin oktober 2008 is gebleken dat de drie belangrijkste banken in IJsland in zeer ernstige problemen waren geraakt. Om die reden heeft IJsland op 7 oktober 2008 een noodwet, een wijziging van de ‘Act on Financial Undertakings’ (in de Engelse vertaling van de IJslandse naam van die wet), aangenomen waarin onder meer aan de FME de bevoegdheid is toegekend de controle over financiële instellingen, zoals ook Landsbanki hf, over te nemen, door de bevoegdheden van de vergadering van aandeelhouders en het bestuur van de betreffende instelling aan zich te trekken. Indien de FME van die bevoegdheid gebruik maakt, wordt het bestuur van de betreffende financiële instelling van rechtswege ontslagen. Aan de FME is in deze noodwet verder de bevoegdheid toegekend een Resolution Committee te benoemen en te belasten met de taken en bevoegdheden van het bestuur van de betreffende instelling.
2.5. Vervolgens, en eveneens nog op 7 oktober 2008, heeft de FME van de haar toegekende bevoegdheden ten aanzien van Landsbanki hf gebruik gemaakt en na ontslag van het bestuur van Landsbanki hf voor deze bank een Resolution Committee aangesteld om de taken en bevoegdheden van het bestuur van Landsbanki hf over te nemen.
2.6. Op 9 oktober 2008 heeft de FME besloten de IJslandse activiteiten, de IJslandse activa en een deel van de niet IJslandse activa van Landsbanki hf onder te brengen in een nieuwe rechtspersoon, New Landsbanki Íslands hf (hierna: Landsbanki Nieuw). De overige activiteiten, waaronder het Bijkantoor, zijn achtergebleven bij Landsbanki hf. De bij Landsbanki hf achterblijvende passiva overtroffen de bij haar achterblijvende activa op dat moment verre. Ter compensatie van dit waardeverschil heeft Landsbanki Nieuw onder meer een vorm van schuldpapier uitgegeven aan Landsbanki hf.
2.7. Op 14 november 2008 is in IJsland de ‘Act on Financial Undertakings’ zodanig gewijzigd dat het mogelijk werd op banken voor een periode van maximaal 24 maanden een moratorium van toepassing te verklaren. Op 5 december 2008 heeft de rechtbank van Reykjavik op verzoek van de FME op de voet van de aldus gewijzigde ‘Act on Financial Undertakings’ een moratorium op Landsbanki hf van toepassing verklaard. Dit moratorium is nadien verlengd tot 26 augustus 2010. Naar het recht van IJsland is een moratorium een rechtstoestand van de betreffende rechtspersoon waarin (naar de kern samengevat) uitstel van betaling wordt verleend en waarin een reorganisatie van de rechtspersoon plaatsvindt om diens financiële situatie veilig te stellen of te herstellen. Na beëindiging van het moratorium vindt van rechtswege afwikkeling van de rechtspersoon plaats, tenzij het moratorium eindigt door betaling van alle verplichtingen.
2.8. Op 15 april 2009 is door IJsland de ‘Act on Financial Undertakings’ wederom gewijzigd. Na deze wijziging is een in die wet aangewezen rechtbank bevoegd op verzoek van de Resolution Committee een zogenoemde Winding Up Board te benoemen. De Winding Up Board is op grond van die benoeming krachtens de wet bevoegd tot alle (rechts)handelingen verband houdend met het moratorium voor zover deze niet door de wet aan de Resolution Committee zijn opgedragen.
2.9. Op 29 april 2009 heeft de rechtbank te Reykjavik bij Landsbanki hf de hiervoor bedoelde Winding Up Board benoemd. Sedertdien wordt Landsbanki hf bestuurd door de Resolution Committee en de Winding Up Board gezamenlijk, ieder met eigen taken en bevoegdheden.
2.10. Bij beschikking van 13 oktober 2008 heeft de rechtbank Amsterdam op de voet van artikel 3:202 Wft op het Bijkantoor van Landsbanki hf de noodregeling van toepassing verklaard (hierna: de noodregeling), met benoeming van mr. K.D. van Ringen tot rechter-commissaris (hierna: de rechter-commissaris) en de Nederlandse bewindvoerders tot bewindvoerders. De duur van de noodregeling is in deze beschikking bepaald op anderhalf jaar en aan de bewindvoerders is een machtiging verleend zowel tot overdracht van het geheel of een gedeelte van de verbintenissen van het Bijkantoor als tot algehele of gedeeltelijke liquidatie van het bedrijf van het Bijkantoor.
2.11. Tegen de beschikking van 13 oktober 2008 is geen hoger beroep ingesteld.
2.12. Bij beschikking van 6 augustus 2009 heeft de rechtbank de verzoeken van Landsbanki hf tot, kort weergegeven, nietigverklaring althans beëindiging van de noodregeling afgewezen.
3. Het verzoek
3.1. De bewindvoerders verzoeken de rechtbank, bij beschikking, uitvoerbaar bij voorraad:
- de duur van de noodregeling, van toepassing verklaard bij beschikking van 13 oktober 2008, per 13 april 2010 te verlengen voor onbepaalde tijd;
- de bij beschikking van 13 oktober 2008 aan de bewindvoerders verleende machtigingen te verlengen met anderhalf jaar, gerekend vanaf 13 april 2010.
4. De beoordeling
Buitenlandse banken
4.1. Een aantal buitenlandse banken, crediteuren van Landsbanki hf die met het Bijkantoor zaken hebben gedaan, heeft verzocht als belanghebbende toegelaten te worden tot de procedure. De bewindvoerders steunen dit verzoek. Landsbanki hf heeft zich hiertegen verzet. DNB heeft te kennen gegeven zich te refereren aan het oordeel van de rechtbank.
4.2. De rechtbank heeft ter zitting beslist dat de buitenlandse banken niet zullen worden toegelaten als belanghebbende. Wie tot de ‘belanghebbenden’ bij een verzoekschriftprocedure zijn te rekenen, moet voor ieder type verzoekschriftprocedure uit de aard van de procedure en de daarmee verband houdende wetsbepalingen worden afgeleid (Hoge Raad 25 oktober 1991, LJN: ZC0387). De bepalingen van de Wft die (het uitspreken van) de noodregeling behandelen laten geen ruimte voor betrokkenheid bij de procedure van (individuele) schuldeisers. De noodregeling moet worden gezien als een toezichtsinstrument van DNB. Slechts DNB kan de rechtbank verzoeken de noodregeling uit te spreken. In de relevante artikelen van de Wft zijn geen aanknopingspunten te vinden voor betrokkenheid bij de procedure van anderen dan de instelling zelf, DNB en (na benoeming) de bewindvoerders. De rechtbank verwijst in het bijzonder naar de artikelen 3:160, 3:168 en 3:189 Wft.
Bevoegdheid rechtbank
4.3. Landsbanki hf stelt zich op het standpunt dat de rechtbank geen internationale rechtsmacht heeft ten aanzien van het Bijkantoor en om die reden niet bevoegd is de noodregeling te verlengen als verzocht door de bewindvoerders. DNB heeft de bevoegdheid van de rechtbank niet in twijfel getrokken.
4.4. De rechtbank is van oordeel dat zij bevoegd is het verzoek van de bewindvoerders te behandelen, nu het verzoek van de bewindvoerders is gericht op de verlenging van een maatregel, de noodregeling, die van toepassing is verklaard bij een beschikking van deze rechtbank.
Ontvankelijkheid bewindvoerders
4.5. Landsbanki hf heeft vervolgens betoogd dat de bewindvoerders niet ontvankelijk zijn in hun verzoek omdat de bevoegdheid om de toepassing van de noodregeling te verzoeken – en dus ook een verlenging daarvan – uitsluitend toekomt aan DNB. DNB en de rechter-commissaris hebben over de ontvankelijkheid van de bewindvoerders geen standpunt ingenomen.
4.6. In beginsel zou de rechtbank alvorens over te gaan tot een inhoudelijke beoordeling van het verzoek, moeten vaststellen of de bewindvoerders ontvankelijk zijn in hun verzoek. Aangezien alle betrokken partijen – dus ook Landsbanki hf – in hun schriftelijke reactie en/of tijdens de mondelinge behandeling van het verzoek te kennen hebben gegeven een inhoudelijke beoordeling van het verzoek op prijs te stellen, zal de rechtbank de ontvankelijkheidsvraag echter laten liggen en het verzoek zonder meer inhoudelijk beoordelen.
Verlenging noodregeling – standpunten partijen
4.7. De bewindvoerders verzoeken de rechtbank in het belang van de gezamenlijke schuldeisers de noodregeling te verlengen omdat de doelstelling van de noodregeling nog niet is gerealiseerd, de aanspraken van de crediteuren op het Nederlands actief nog niet zijn afgewikkeld, en omdat voorkomen moet worden dat de schuldeisers opnieuw individueel verhaal kunnen en zullen (moeten) gaan nemen.
4.8. Landsbanki hf verzet zich tegen verlenging van de noodregeling en beroept zich daarbij op het ‘home state control’ beginsel van de Bankenrichtlijn en de Liquidatierichtlijn (Richtlijn 2001/24/EG van het Europees Parlement en de Raad van 4 april 2001 betreffende de sanering en de liquidatie van kredietinstellingen). Landsbanki hf is een bank met een vergunning die onder toezicht staat van de FME. Op Landsbanki hf (en het Bijkantoor) is reeds een moratorium naar IJslands recht van toepassing dat in Nederland moet worden erkend. Naast dit IJslandse moratorium is geen plaats voor een noodregeling naar Nederlands recht. Het (voort)bestaan van de noodregeling naast het IJslandse moratorium creëert slechts verwarring.
4.9. DNB refereert zich aan het oordeel van de rechtbank, maar heeft wel het volgende standpunt ingenomen:
“DNB acht het noodzakelijk dat als uw rechtbank tot de conclusie komt dat de Noodregeling ten aanzien van het Bijkantoor niet wordt verlengd, de rechtbank vooraleerst zal hebben vastgesteld dat het IJslandse moratorium directe werking heeft in Nederland èn dat er naar het oordeel van de rechtbank voldoende waarborgen zijn voor een tijdige en ordelijke overdracht van de werkzaamheden van de Bewindvoerders aan het resolution committee en de winding-up board van Landsbanki. Als aan deze – in de visie van DNB essentiële – voorwaarden is voldaan is DNB geen tegenstander van het niet verlengen van de Noodregeling.”
4.10. De rechter-commissaris is van oordeel dat er geen grond is om de noodregeling te verlengen. Zij motiveert haar standpunt als volgt. Destijds was de noodregeling als ordemaatregel noodzakelijk in een periode van grote instabiliteit. Die situatie is nu volledig veranderd en het doel van de noodregeling is gediend, aldus de rechter-commissaris. Daarnaast wijst ook de rechter-commissaris op de Liquidatierichtlijn: het door de IJslandse rechter uitgesproken moratorium is te kwalificeren als een insolventieprocedure in de zin van de richtlijn zodat deze op basis van artikel 3:329 Wft van rechtswege in Nederland wordt erkend. Ten slotte acht de rechter-commissaris voortzetting van de noodregeling onwenselijk omdat de Nederlandse noodregeling is gebaseerd op de achteraf onjuist gebleken aanname dat Landsbanki hf niet over een vergunning beschikte.
Vergunning Landsbanki hf
4.11. De rechtbank wordt verzocht de noodregeling te verlengen. Nu de Wft niet uitdrukkelijk voorziet in een verlenging van een, als in het onderhavige geval, voor bepaalde tijd van toepassing verklaarde noodregeling, ziet de rechtbank het verzoek tot verlenging van de noodregeling als een verzoek tot (hernieuwde) toepassing van de noodregeling. De rechtbank kan de noodregeling slechts, op de voet van artikel 3:202 Wft, op een bijkantoor van een in een lidstaat (waaronder begrepen IJsland) gevestigde bank (opnieuw) van toepassing verklaren als die bank geen vergunning heeft. Voor de beoordeling van het onderhavige verzoek is derhalve van belang of Landsbanki hf thans een vergunning heeft in de zin van de Bankenrichtlijn. Het feit dat de beschikking van 13 oktober 2008 kracht van gewijsde heeft is voor de beoordeling van het thans voorliggende verzoek van de bewindvoerders niet langer relevant. De werking van die beschikking loopt immers af op 13 april 2010, tenzij een nieuwe beslissing tot toepassing van de noodregeling wordt genomen.
4.12. Landsbanki hf stelt altijd een vergunning te hebben gehad. DNB stelt zich thans – anders dan in oktober 2008 – ook op het standpunt dat Landsbanki hf een vergunning heeft. De bewindvoerders nemen tot uitgangspunt dat dit niet het geval is.
4.13. In de beschikking van 13 oktober 2008 heeft de rechtbank ten aanzien van de vergunning van Landsbank overwogen als volgt:
“7. […] Ook heeft zij [DNB] gesteld dat de delegatie van DNB die naar IJsland is afgereisd daar te horen heeft gekregen dat de vergunning van Old Landsbanki [Landsbanki hf, rb] wordt ingetrokken. Een schriftelijke bevestiging daarvan was ter zitting niet beschikbaar.
8. Het bestuur van de Nederlandse vestiging van Landsbanki heeft bij gebrek aan wetenschap niet betwist dat geen vergunning meer aanwezig is voor Old Landsbanki.”
4.14. Vervolgens heeft de rechtbank geoordeeld dat zich op dat moment de situatie voordeed die is geregeld in artikel 3:202 Wft, omdat het Bijkantoor op dat moment een bijkantoor was van een bank met een zetel in een andere lidstaat waarvan moest worden aangenomen dat die geen vergunning (meer) had. Op grond van die aanname aan de hand van de toen aan de rechtbank bekend zijnde gegevens heeft de rechtbank zich bevoegd geacht de noodregeling op het Bijkantoor van toepassing te verklaren.
4.15. In haar beschikking van 6 augustus 2009 is de rechtbank niet toegekomen aan de vraag of Landsbanki hf op dat moment een vergunning had, omdat de beschikking van 13 oktober 2008 op dat moment reeds kracht van gewijsde had. De rechtbank moest op dat moment uitgaan van de geldigheid van de beschikking van 13 oktober 2008 en heeft dat ook gedaan. In haar beschikking van 6 augustus 2009 heeft de rechtbank op dit punt als volgt overwogen:
“4.13. Aangezien de beschikking van 13 oktober 2008 kracht van gewijsde heeft, moet bij deze toetsing de geldigheid ervan als uitgangspunt worden genomen. In het licht hiervan is de stelling van Landsbanki hf dat zij steeds een bankvergunning als bedoeld in de Bankenrichtlijn heeft gehad – en nog steeds heeft – dan ook niet relevant. […]”
4.16. Ook bij de toetsing of de rechtbank ambtshalve aanleiding zag de noodregeling te beëindigen, heeft de rechtbank zich in de beschikking van 6 augustus 2009 niet uitgelaten over de vraag of Landsbanki hf op dat moment een vergunning had. Zij heeft slechts het feit dat Landsbank hf, althans het Bijkantoor, op dat moment (niet alleen formeel maar ook materieel) niet voldeed aan de vergunningsvereisten van belang geacht voor haar afweging of de noodregeling wellicht opgeheven moest worden (zie rechtsoverweging 4.13 van de beschikking van 6 augustus 2009).
4.17. Voor de beoordeling of Landsbanki hf een vergunning heeft, is het volgende van belang:
(i) Landsbanki hf heeft – anders dan in oktober 2008 – tijdens de mondelinge behandeling verklaard dat haar in 1886 een vergunning is verleend en dat deze nimmer is ingetrokken; er is sprake geweest van een verwijdering uit het register gedurende één dag, maar dit was een niet aan Landsbanki te wijten vergissing die meteen is rechtgezet;
(ii) DNB heeft verklaard dat zij op het punt van de vergunning afgaat, en moet afgaan, op mededelingen van de FME (en die houden in dat er nog steeds een vergunning is); DNB heeft bovendien nimmer bevestiging van de FME gekregen dat de vergunning van Landsbanki hf was ingetrokken;
(iii) bij brief van 7 juli 2009 heeft de FME aan de rechtbank (in het kader van de procedure die is uitgemond in de beschikking van 6 augustus 2009) bevestigd dat de vergunning van Landsbanki hf nooit is ingetrokken en bij brief van 28 mei 2009 heeft de FME aan Landsbanki hf bevestigd dat Landsbanki hf ook op dat moment een vergunning had (ondanks het moratorium) en dat die vergunning niet was ingetrokken.
Op grond van het voorgaande moet thans worden vastgesteld dat Landsbanki hf een vergunning heeft en – sinds 1886 – ook altijd heeft gehad.
‘Home state control’ beginsel
4.18. Op grond van de Bankenrichtlijn geldt het ‘home state control’ beginsel. Dit betekent dat (slechts) de toezichthouder in de lidstaat van herkomst, de lidstaat waar zich de statutaire zetel van de vergunninghoudende bank (kredietinstelling) bevindt, bevoegd is het bedrijfseconomisch toezicht uit te oefenen op de bank zelf en haar bijkantoren in de hele EU. De Bankenrichtlijn is ook van toepassing voor de landen van de Europese Economische Ruimte, waaronder IJsland. Met de Liquidatierichtlijn is het ’home state control’ beginsel ook ingevoerd voor insolventieprocedures voor kredietinstellingen. Op grond van de Liquidatierichtlijn (artikel 3 lid 1) is alleen de administratieve of rechterlijke instantie van de lidstaat van herkomst bevoegd te beslissen om ten aanzien van deze banken saneringsmaatregelen ten uitvoer te leggen. Dit omdat, zoals het in de considerans van de Liquidatierichtlijn is geformuleerd, “het zeer ongepast [zou] zijn het geheel dat de kredietinstelling met haar bijkantoren vormt op te breken wanneer er saneringsmaatregelen worden vastgesteld”. Dit betekent dat op basis van de Liquidatierichtlijn een bank met statutaire zetel in IJsland, met een vergunning van de IJslandse autoriteiten en aldus aldaar onderworpen aan IJslands toezicht, zoals Landsbanki hf, alleen in IJsland aan een saneringsmaatregel kan worden onderworpen. Nu is vastgesteld dat Landsbanki hf over een vergunning beschikt, brengt dit met zich dat de rechtbank de noodregeling thans niet (opnieuw) op het Bijkantoor van toepassing kan verklaren en de bij de beschikking van 13 oktober 2008 op het Bijkantoor van toepassing verklaarde noodregeling dan ook niet kan verlengen.
IJslands moratorium
4.19. Op de voet van de Liquidatierichtlijn geldt tevens dat het door de rechtbank van Reykjavik op Landsbanki hf van toepassing verklaarde moratorium (zie rechtsoverweging 2.7, hierna: het IJslandse moratorium) rechtswerking heeft in de gehele EU (artikel 3 lid 2 Liquidatierichtlijn). Dit uitgangspunt is in Nederland geïmplementeerd in artikel 3:239 lid 1 Wft:
“Een in een andere lidstaat genomen beslissing tot opening van een insolventieprocedure ten aanzien van een kredietinstelling wordt van rechtswege erkend […]”.
Aan een inhoudelijke toets of het IJslandse moratorium voldoet aan de eisen van de Liquidatierichtlijn, hetgeen volgens de bewindvoerders niet het geval is, komt de rechtbank in het kader van deze procedure niet toe. Uit het systeem van de Liquidatierichtlijn volgt immers dat zodra de bevoegde autoriteiten in de staat van herkomst, in dit geval IJsland, een saneringsmaatregel toepassen, deze van rechtswege in de andere lidstaten wordt erkend. Niet in geschil is dat in IJsland de Liquidatierichtlijn is geïmplementeerd in de ‘Act on Financial Undertakings’ en dat het moratorium op grond van die wet is uitgesproken. Uit alle door Landsbanki hf overgelegde stukken (waaronder een rapport van de Resolution Committee en de Winding Up Board van 23 november 2009 en rapporten van IJslandse juristen) blijkt bovendien dat in IJsland het moratorium als een saneringsmaatregel in de zin van de Liquidatierichtlijn wordt beschouwd. Uitgangspunt moet dan ook zijn dat het IJslandse moratorium als saneringsmaatregel in de zin van de Liquidatierichtlijn in Nederland wordt erkend en dat de rechtsgevolgen van het moratorium worden beheerst door IJslands recht, tenzij de wet anders bepaalt (artikel 3:240 Wft).
Belangen schuldeisers Landsbanki hf
4.20. Al het voorgaande brengt met zich dat de belangen van alle schuldeisers van Landsbanki hf, ook zij die zaken hebben gedaan met het Bijkantoor, worden behartigd door de door de IJslandse autoriteiten benoemde en onder hun toezicht opererende bewindvoerders, de Resolution Committee en de Winding Up Board. In het systeem van de Liquidatierichtlijn past niet dat er naast de door de autoriteiten van het land van herkomst benoemde bewindvoerders, andere, Nederlandse, bewindvoerders zijn die (slechts) opkomen voor de belangen van een groep ‘Nederlandse’ crediteuren, crediteuren die zaken hebben gedaan met het Bijkantoor. Indien deze ‘Nederlandse’ crediteuren zich niet kunnen vinden in de uitdeling, zoals die door de IJslandse bewindvoerders zal worden vastgesteld, zullen zij hun beklag moeten doen bij de IJslandse bewindvoerders of zich moeten wenden tot de IJslandse rechter. Door zaken te doen met een bijkantoor van een IJslandse bank hebben deze crediteuren zich onderworpen aan het IJslandse regime.
Slotsom
4.21. Dit alles leidt tot de slotsom dat er geen plaats is voor een nieuwe beoordeling of op het Bijkantoor de noodregeling van toepassing moet worden verklaard voor een periode na 13 april 2010. De noodregeling die bij de beschikking van 13 oktober 2008 op het Bijkantoor van toepassing is verklaard eindigt derhalve op 13 april 2010.
De situatie tot 13 april 2010
4.22. Tot 13 april 2010 zijn de bewindvoerders op grond van de beschikking van 13 oktober 2008 bevoegd te handelen overeenkomstig de aan hen bij die beschikking toegekende machtigingen en de door de wet aan hen toebedeelde taken onder toezicht van de rechter-commissaris, zoals zij dat zijn geweest vanaf het moment van hun benoeming door de rechtbank. Aangezien de bewindvoerders zijn benoemd door de rechtbank moet het ervoor worden gehouden dat zij rechtmatig hebben gehandeld voor zover zij onder toezicht van de rechter-commissaris hebben gehandeld overeenkomstig de aan hen door de rechtbank verleende machtigingen en binnen de door de wet aan op grond van artikel 3:302 Wft benoemde bewindvoerders toegekende bevoegdheden.
4.23. De rechtbank ziet geen grond voor een beslissing over de proceskosten.
4.24. Bij deze uitkomst van de beslissing kan een uitspraak over de vraag of de bewindvoerders ontvankelijk zijn in hun verzoek achterwege blijven. De rechtbank tekent hierbij aan dat het overigens in ieder geval meer op de weg van DNB als toezichthouder had gelegen om een dergelijk verzoek te doen dan op die van de bewindvoerders, die door hun benoeming door de rechtbank slechts uitvoerders zijn van de door de rechtbank op verzoek van DNB ingestelde noodregeling. Het valt op dat DNB zich niet aan de zijde van de bewindvoerders heeft geschaard bij het thans ter beoordeling voorliggende verzoek.
5. De beslissing
De rechtbank
wijst de verzoeken van de bewindvoerders af.
Deze beschikking is gegeven door mr. J.A.J. Peeters, mr. A.C.A. Wildenburg en mr. R.A. Dudok van Heel, bijgestaan door mr. A.A.J. Wissink als griffier, en in het openbaar uitgesproken op 8 maart 2010.?