ECLI:NL:RBAMS:2010:BL6749

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
27 januari 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
440152 / HA ZA 09.3250
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bezwaren tegen schattingen en verrekenposten in het kader van de herinrichting Amstelland

In deze zaak heeft [A] bezwaar gemaakt tegen de Lijst der Geldelijke Regelingen in de herinrichting Amstelland. De rechtbank Amsterdam heeft op 27 januari 2010 uitspraak gedaan in de bodemzaak met nummer 440152 / HA ZA 09.3250. [A] heeft dertien percelen ingebracht en zeven percelen toebedeeld gekregen. Hij heeft verschillende bezwaren ingediend, waaronder tegen de schattingen van zijn gronden en de verrekenposten. De rechtbank heeft vastgesteld dat de schatters van zowel [A] als de Commissie tot verschillende waarderingen komen, wat inherent is aan het systeem van schattingen. De rechtbank oordeelt dat er geen reden is om de waardering van de Commissie te betwisten, gezien hun ervaring en deskundigheid. De rechtbank heeft de bezwaren van [A] ongegrond verklaard en hem veroordeeld in de proceskosten. De uitspraak benadrukt het belang van deskundigheid en de inherente onzekerheid van schattingen in agrarische herinrichtingen.

Uitspraak

vonnis
____________________________________________________________________________ __
RECHTBANK AMSTERDAM
Meervoudige civiele kamer
Herinrichting Amstelland
Vonnis van 27 januari 2010
in de zaak met nummer 440152 / HA ZA 09.3250 van:
[A]
wonende te __
r e c l a m a n t,
raadsvrouw mr. G.H. Blom,
t e g e n:
de LANDINRICHTINGSCOMMISSIE in de herinrichting "Amstelland"
kantoorhoudende te Utrecht.
Partijen worden hierna [A] en de Commissie genoemd.
1. De procedure
1.1 [A] heeft onder nummer 80 bezwaar gemaakt bij de Commissie tegen de Lijst der Geldelijke Regelingen in de Herinrichting Amstelland. Bij de behandeling van het bezwaar door de rechter-commissaris hebben partijen op 24 september 2009 hun standpunt toegelicht. Nadat de rechter-commissaris had vastgesteld dat [A] een aantal van zijn ingebrachte bezwaren (onder nummer 3, 9 13 en 14) handhaafde, zijn die bezwaren op de voet van de artikelen 216 en 178 lid 2 van de Landinrichtingswet (oud) verwezen naar de rechtbank. Deze verwijzing vervangt de dagvaarding. De zaak is vervolgens ter zitting van 22 oktober 2009 behandeld. Bij die gelegenheid hebben partijen hun standpunt opnieuw toegelicht, beide aan de hand van een pleitnotitie. Bij die gelegenheid zijn door beide partijen ook nog stukken overgelegd. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt dat zich bij de stukken bevindt. De Commissie heeft vervolgens overeenkomstig ter zitting gemaakte afspraken bij brief van 2 november 2009 gegevens overgelegd met betrekking tot de schattingen. [A] heeft hierop bij brief 2 december 2009 gereageerd en stukken overgelegd, waarop de Commissie vervolgens bij brief van 15 december 2009 nog een reactie heeft gegeven.
1.2 Vervolgens is vonnis bepaald op heden.
2. De feiten
De rechtbank gaat uit van de volgende feiten.
2.1 [A] heeft dertien percelen ingebracht met een totale oppervlakte van 25.13.41 ha, zoals schematisch afgebeeld op onderstaande kadastrale tekening 1. [A] heeft zeven percelen toebedeeld gekregen met een totale oppervlakte van 27.49.00 ha, zoals schematisch weergegeven op de kadastrale tekening 2
Tekening 1 Tekening 2
2.2 In de Lijst der Geldelijke Regelingen is onder meer een verrekenpost opgenomen ten gunste van [A] wegens “kwaliteit perceel” tot een bedrag van € 2.230,--. Verder zijn er onder de basiskosten 23,5 punten ten laste van [A] opgenomen voor “afstand kavel openbare weg” en 1099,5 punten wegens “verkaveling”. De voorlopige basisfactor is thans bepaald op € 10,-- per punt.
3. De standpunten van partijen en de beoordeling
3.1 [A] heeft thans nog vier bezwaren die eerder onder nummer 3, 9, 13 en 14 zijn behandeld. Hij concludeert tot gegrondverklaring van zijn bezwaren en tot aanpassing van de Lijst der Geldelijke Regelingen. De Commissie heeft de bezwaren bestreden en geconcludeerd tot afwijzing. De rechtbank zal de zaak per onderdeel beoordelen.
3.2 Bezwaar nummer 3
[A] heeft bezwaar tegen (het ontbreken van ) kavelaanvaardingswerken met betrekking tot een aan te brengen schoeiing. De grond langs de wetering ter hoogte van het perceel van [A] is aan het afkalven door stroming en door vee. Het is daarom noodzakelijk dat de beschoeiing wordt aangepast. De vorige eigenaar heeft vóór de verwerving in 1994 door DLG de wetering ter plaatse uitgediept en breder gemaakt waardoor de kanten zakken. Dit afkalven is bij [A] erger dan bij naburige erven, zodat sprake is van een uitzonderlijke situatie. [A] wijst daarbij op overgelegde foto’s. [A] voert aan dat de Commissie dient zorg te dragen voor passende maatregelen. Er moet een schoeiing worden geslagen, aldus [A], of de kosten moeten worden vergoed.
3.3 De Commissie stelt zich op het standpunt dat er voor haar geen verplichting is om een schoeiing te realiseren. Afkalving van de oever is een algemeen probleem in dit soort laagveengebieden en een eigenaar dient zelf zorg te dragen voor een goede oeverbescherming. Dat kan met eenvoudige middelen. De aanleg van een schoeiing moet daarom worden gezien als kavelverbetering, aldus de Commissie.
3.4 De rechtbank gaat ervan uit dat de vordering van [A] op dit punt is gebaseerd op artikel 212 lid 1 aanhef en onder c ten 4° dan wel 5° Landinrichtingswet. Die bepaling biedt in beginsel de mogelijkheid voor een geldelijke verrekening in verband met geleden schade. Daarbij is van belang dat alleen die schade voor vergoeding in aanmerking kan komen die een rechtstreeks gevolg is van de Herinrichting. Niet betwist is dat grond van [A] op percelen langs de wetering is afgekalfd. Dit blijkt ook uit de overgelegde foto’s. Uit die foto’s blijkt ook (zie foto 1 en 2) dat de afkalving vooral zichtbaar is aan de bovenzijde van het maaiveld. [A] noemt als oorzaak onder meer het vee dat langs de oever loopt. Dat past naar het zich laat aanzien ook bij het beeld van de schade.
Foto 1
Foto 2
3.5 Voor zover verbreding of verdieping van de wetering, dan wel stroming van het water invloed heeft gehad op het ontstaan van de afkalving, zoals [A] ook aanvoert, is dat thans aan het schadebeeld niet vast te stellen. Het moet derhalve ervoor worden gehouden dat - zoals de Commissie ook aanvoert - de afkalving een algemeen probleem is in dit soort laagveengebieden. Nu niet ter discussie staat dat het hele gebied bestaat uit laagveen, zullen ook naburige percelen in het gebied bij het beweiden door groter vee met hetzelfde euvel te kampen hebben. Dat brengt mee dat niet gezegd kan worden dat de schade een rechtstreeks gevolg is van de Herinrichting. De aanleg van een schoeiing is als een verbetering aan te merken waarvan de kosten voor rekening van [A] behoren te blijven. Het bezwaar van [A] onder nummer 3 wordt derhalve verworpen.
3.6 Bezwaar nummer 9
[A] heeft bezwaar tegen de verrekenpost op de Lijst der Geldelijke Regelingen met betrekking tot de post “kwaliteit perceel”. Er is een onjuiste schatting van zijn gronden uitgevoerd, aldus [A], en dat komt doordat de schatting een momentopname is. Op dat moment stond er gras en daardoor was het lastig te beoordelen hoe het zit met de vlakheid en de komligging. Een deel van de door hem ingebrachte percelen is daarom te laag geschat en een deel van de toebedeelde percelen te hoog. Op geen enkele wijze blijkt hoe de schatters tot hun waardering zijn gekomen. Twee leden van de Commissie, [B]en [C], zijn in 2006 ter plaatse geweest en hebben bevestigd dat er onjuist was geschat, aldus [A]. Nadien is afgesproken dat een en ander zou worden verrekend op de Lijst der Geldelijke Regelingen, maar dat is niet gebeurd. [A] heeft ter onderbouwing van zijn standpunt nadere stukken overgelegd. De ingebrachte percelen zijn opnieuw geschat door vier andere officiële schatters, aldus [A], en die zijn tot een hogere waardering gekomen dan de schatters van de Commissie.
3.7 De Commissie bestrijdt dat de uitgevoerde schattingen onjuist zijn. De Commissie bestrijdt ook dat door leden is erkend dat er destijds verkeerd is geschat. De percelen van [A] zijn geschat door onafhankelijke schatters die bekend zijn met het gebied. Elk perceel is door meerdere deskundige en praktiserende agrariërs bezocht, waarbij rekening is gehouden met de kwaliteit van de grasmat, de ontwatering en de bewerkbaarheid. De uitkomsten zijn gebaseerd op de daarvoor bestaande regelgeving en tweemaal gecontroleerd, aldus de Commissie.
3.8 De rechtbank gaat bij de beoordeling van dit bezwaar uit van het Besluit van de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit (LNV) van 22 juni 2004 (Regeling herverkaveling), nr. TRCJZ/2004/3819 (Stcr 24 juni 2004, nr 118/pag. 24) en het Besluit van de Minister van LNV van 11 oktober 2006 (Wijziging Regeling herverkaveling), nr TRCJZ/2006/2577. In de Regeling herverkaveling is onder meer bepaald:
Artikel 2
1. De agrarische waarde, bedoeld in artikel 162, tweede lid, onderdeel c, van de wet, wordt bepaald op basis van het natuurlijk voortbrengend vermogen van de grond volgens de volgende criteria:
a. aard, dikte en structuur van de bovengrond;
b. aard en structuur van de ondergrond;
c. eventuele andere factoren, die het natuurlijk voortbrengende vermogen van de grond bepalen.
2. De agrarische waarde wordt per klasse bepaald in punten of geld.
In de Wijziging Regeling herverkaveling is onder Nadere regels per blok betreffende de tweede schatting voor de herinrichting “Amstelland” in artikel D bepaald:
De verrekenposten, bedoeld in artikel 2, tweede lid, van de regeling, worden als volgt geschat:
[..]
e. de kwaliteit van het onderhoud en de bewerkbaarheid van percelen in 7 klassen van € 0,- tot en met € 3.000,- per hectare met intervallen van € 500,-- per hectare.
3.9 De Commissie heeft op basis van deze regelingen de ingebrachte percelen bij de tweede schatting gewaardeerd als volgt:
De toebedeelde percelen zijn door de Commissie gewaardeerd als volgt:
[A] heeft ter zitting toegelicht dat de Commissie met betrekking tot de inbreng perceel G 444 en G 469 te laag heeft geschat en bij de toedeling perceel G 463 en G 474 (thans behorend tot het als geheel vernummerde perceel 054 126) te hoog. Ter zitting is een en ander aangetekend op de bij het proces-verbaal behorende kadastrale tekeningen. De Commissie heeft naar aanleiding van het bezwaar van [A] in een nadere toelichting de kwaliteit van het onderhoud van deze percelen als volgt omschreven:
G 444 grasbestand ruim voldoende, vlakligging voldoende, bewerkbaarheid en
onderhoud ruim voldoende
G 469 grasbestand voldoende, vlakligging en bewerkbaarheid ruim voldoende
G 463 grasbestand voldoende, overige ruim voldoende
G 474 grasbestand goed, vlakligging ruim voldoende, bewerkbaarheid en onderhoud ruim voldoende
3.10 De door [A] ingeschakelde schatters hebben met betrekking tot de inbreng de kwaliteit van zowel perceel G 444 als G 469 gewaardeerd in klasse 6, één punt hoger dan de schatters van de Commissie. Bij de toedeling hebben de schatters van [A] zowel perceel G 463 als G 474 één punt lager gewaardeerd dan de schatters van de Commissie. Blijkens de overgelegde rapportage van de door [A] ingeschakelde schatters is door hen rekening gehouden met dezelfde factoren als de schatters van de Commissie. Zowel de schatters van [A] als die van de Commissie hebben gelet op de kwaliteit van het grasbestand, de vlakligging van de percelen, de vorm ervan en de bewerkbaarheid, maar komen op onderdelen tot een andere waardering. Uit de rapportages van de schatters van [A] blijkt ook dat zij onderling tot (geringe) waarderingsverschillen komen. Uit de aard der zaak moet derhalve worden aangenomen dat niet steeds zal kunnen worden gekomen tot een in alle gevallen eenduidige waardering. Het blijven nu eenmaal schattingen.
3.11 Zonder nadere motivering - die ontbreekt - valt dan ook niet in te zien waarom in dit geval meer waarde moet worden toegekend aan de uitkomsten van de schatters van [A] boven die van de Commissie. De schatters van de Commissie zijn in wisselende samenstelling betrokken bij alle schattingen in de Herinrichting, zij hebben derhalve ruime ervaring en moeten geacht worden - net als de schatters van [A] - te beschikken over agrarische deskundigheid. Verschillen in waardering zijn daarbij tot op zekere hoogte inherent aan het systeem van schattingen. De rechtbank ziet gelet op het voorgaande geen reden om af te wijken van de waardering zoals die namens de Commissie heeft plaatsgevonden en zal die dan ook volgen. [A] heeft in zijn brief van 2 december 2009 nog opgemerkt dat bezwaarpunt 9 overloopt in bezwaarpunt 12 en daarbij opmerkingen gemaakt over perceel G 445 en G 466. Over bezwaarpunt 12 is echter blijkens het proces-verbaal van de Commissie, bij de behandeling van de bezwaren van [A] op 9 september 2008, reeds overeenstemming bereikt. De rechtbank gaat hier derhalve niet meer op in, te meer nu dit aspect door [A] in de laatste termijn naar voren is gebracht en de Commissie daarop niet meer heeft kunnen reageren. Dat is in strijd met een goede procesorde. Bezwaar nummer 9 wordt op grond van het voorgaande afgewezen.
3.12 Bezwaar nummer 13
[A] heeft bezwaar tegen de basiskosten die voor 1099,5 punten (€ 10.995,--) op de Lijst der Geldelijke Regelingen zijn opgenomen volgens klasse 4. Dit klopt niet, aldus [A], omdat het bedrag in geen verhouding staat tot het nut dat hij van de Herinrichting heeft. Er is ten onrechte geen rekening gehouden met zijn inbreng, waarvan een deel reeds bij zijn woning lag. De ingebrachte percelen lagen aan een openbare weg, terwijl dat bij de toegedeelde percelen maar gedeeltelijk het geval is. Er is, anders dan de Commissie meent, slechts sprake van een verbetering in klasse 3. De huidige post is derhalve in strijd met de redelijkheid en de billijkheid.
3.13 De Commissie voert aan dat de Herinrichting van de percelen van [A] terecht is beoordeeld in klasse 4: “zeer sterke verbetering” (27.49.00 ha x 40 punten = 1099,6 punten). Thans is - anders dan voorheen - sprake van één bedrijfskavel en één ontsluiting op de openbare weg. Er is rekening gehouden met het nut van samenvoeging van de percelen, de vormverbetering, de vergroting en de afstandsverkorting. De belangrijkste doelstelling van de Herinrichting - het vergroten van de huiskavel en kavelconcentratie - is blijkens de onder 2.1 weergegeven schetsmatige overzichten van de percelen bereikt. Het bedrijf van [A] is door de Herinrichting immers volledig samengevoegd.
3.14 De rechtbank gaat uit van de onder 3.8 genoemde Wijziging Regeling herverkaveling, waarin in artikel A lid c is bepaald:
De objectieve en subjectieve factoren, bedoeld in de artikelen 4 en 5 van de regeling, worden in punten als volgt gewaardeerd:
[...]
c. De verkaveling omvattende vorm, grootte, aantal, afstand tot de
gebouwen en mate van kavelconcentratie in vijf klassen van 0 tot en met 40 punten per hectare met intervallen van 10 punten.
Bij vergelijking van de onder 2.1 weergegeven kadastrale tekeningen blijkt dat sprake is van een volledige kavelconcentratie. Voorheen ging het om meerdere op afstand verspreid voorkomende percelen en thans is sprake van één geheel. De vorm van het geheel is daardoor ook veel beter en de percelen liggen alle bij de bedrijfsgebouwen. Er is aldus sprake van een algehele samenvoeging van het bedrijf en dat is ten opzichte van de voorheen bestaande situatie zonder meer een zeer sterke verbetering te noemen, die een waardering in de klasse met 40 punten per hectare rechtvaardigt. Bezwaar nummer 13 wordt derhalve ook afgewezen.
3.15 Bezwaar nummer 14
[A] heeft bezwaar tegen de basiskosten “afstand kavel openbare weg” die in de Lijst der Geldelijke Regelingen is opgenomen voor 23,5 punten (€ 235,--). Dit bedrag is niet te plaatsen, aldus [A]. Zowel de toebedeelde als ingebrachte percelen liggen aan de openbare weg, en hoewel de toebedeelde percelen kleiner zijn dan de ingebrachte, moet er toch worden bijbetaald. Een waardering in klasse 2 is hoog te noemen, aldus [A], zeker bezien in samenhang met bezwaar nummer 13. Een middenweg zou meer op zijn plaats zijn. [A] heeft bij brief van 2 december 2009 nog een nadere onderbouwing gegeven van zijn bezwaren op dit punt.
3.16 De Commissie voert aan dat zowel alle ingebrachte als alle toebedeelde percelen aan de openbare weg zijn gelegen en zijn gewaardeerd in klasse 2: “direct aan de weg gelegen”. Het bij te betalen bedrag (in punten) is geheel het gevolg van de overbedeling met aan de openbare weg gelegen percelen, aldus de Commissie. Als uitgangspunt is de hemelsbrede afstand genomen - niet de werkelijke afstand - van het ontsluitingspunt van de percelen naar de verharde openbare weg.
3.17 Ook met betrekking tot dit bezwaar gaat de rechtbank uit van de onder 3.8 genoemde Wijziging Regeling herverkaveling. In artikel A lid a van deze regeling is bepaald dat de afstand van de kavels tot de dichtstbijzijnde openbare weg wordt gewaardeerd in twee klassen van respectievelijk 0 en 10 punten. [A] merkt op en uit de stukken blijkt dat zowel de ingebrachte als de toebedeelde percelen ontsluiting hebben naar de openbare weg. Uit de onder 2.1 genoemde oppervlakten van de ingebrachte en toebedeelde percelen blijkt verder dat [A] is overbedeeld voor een oppervlakte van 02.35.59 ha. Dat levert een puntentotaal van 23,5 zoals in de Lijst der Geldelijke Regelingen ook is opgenomen. De waardering is, zoals de Commissie ook aanvoert, derhalve enkel terug te voeren op de overbedeling. Dat uitgangspunt is juist. [A] heeft in zijn brief van 2 december 2009 nog een nadere toelichting gegeven op zijn bezwaar, doch de rechtbank laat dat buiten beschouwing. In het proces-verbaal van de zitting is opgenomen dat [A] alleen nog kon reageren op de nadere toelichting van de Commissie met betrekking tot de schattingen. De toelichting van [A] van 2 december 2009 gaat echter verder en is door hem ook in de laatste termijn naar voren gebracht. De Commissie heeft daarop niet meer kunnen reageren. Dat is in strijd met een goede procesorde. Bezwaar nummer 14 wordt gelet op het voorgaande afgewezen.
3.18 Overige
[A] wijst op een bezwaar dat niet eerder is opgeworpen. In het kader van het Plan van Toedeling heeft hij een puinpad toebedeeld gekregen waarvoor hij een bedrag heeft ontvangen om het te (doen) verwijderen. Nadien is echter gebleken dat sprake is van asbestvervuiling in het pad en [A] is van oordeel dat de Commissie dient op te komen voor de extra kosten. Ten slotte heeft [A] bij zijn laatste brief van 2 december 2009 nog aangevoerd dat hij verkavelingslasten moet betalen over de overbedeling, hetgeen niet juist is, aldus [A]. Verder is de omrekeningsfactor verhoogd van 1.11 naar 2.45 zodat de kosten er heel anders gaan uitzien.
3.19 De rechtbank gaat voorbij aan deze bezwaren omdat die niet eerder in de procedure zijn aangevoerd. Terzijde zij opgemerkt dat de aanpassing van de actualiseringsfactor van 1.11 naar 2.45, zoals [A] onder meer nog aanvoert, slechts te maken heeft met de omrekening van guldens naar euro’s. Verder heeft te gelden dat slechts bezwaren die overeenkomstig artikel 172 en artikel 178 lid 2 Landinrichtingswet zijn voorgelegd aan de Commissie en de rechter-commissaris - indien niet opgelost - aan de rechtbank kunnen worden voorgelegd. Dat is hier niet het geval. Behandeling van die bezwaren in deze fase van de procedure is in strijd met de goede procesorde. Dat neemt niet weg dat de Commissie is gebonden aan eerder gedane onvoorwaardelijke toezeggingen in het kader van behandeling van bezwaren die bij de Commissie dan wel bij de rechter-commissaris zijn opgelost.
3.20 Als de in het ongelijk gestelde partij, zal [A] worden veroordeeld in de proceskosten tot op heden begroot op € 262,-- aan griffierecht.
BESLISSING
De rechtbank:
- verklaart de bezwaren van [A] ongegrond;
- veroordeelt [A] in de kosten van de procedure tot op heden begroot op € 262,-- aan griffierecht.
Gewezen door mrs. A.J. Beukenhorst, voorzitter, A.C.A. Wildenburg en W.A.H. Melissen, leden van genoemde kamer, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 27 januari 2010 in tegenwoordigheid van de griffier.