vonnis
____________________________________________________________________________ __
Meervoudige civiele kamer
Vonnis van 20 januari 2010
In de zaak met nummer 377937 / HA ZA 07.2388 van:
de publiekrechtelijke rechtspersoon
GEMEENTE AALSMEER,
waarvan de zetel is gevestigd te Aalsmeer,
eiseres,
advocaat mr. A. van Hees,
[A],
wonende te --,
gedaagde,
advocaat mr. W.J.J. Lamers,
Partijen worden hierna de Gemeente en [A] genoemd.
1.1 De rechtbank heeft kennis genomen van de volgende processtukken:
- het verzoekschrift van de Gemeente volgens artikel 54a Onteigeningswet, met de daarop gevolgde beschikking van 5 juli 2007, waarbij een rechter-commissaris en deskundigen zijn benoemd;
- het proces-verbaal van de op 23 augustus en 3 september 2007 gehouden gerechtelijke plaatsopneming, met de daarin genoemde stukken;
- de brieven van de raadsman van de Gemeente van 14 september en 25 september 2007;
- de brieven van de raadsman van [A] van 20 september (met een bijlage) en 3 oktober 2007;
- het vonnis van deze rechtbank van 14 november 2007, met de daarin genoemde stukken en proceshandelingen;
- de brief van de raadsman van de Gemeente van 20 november 2007 aan deskundigen, met bijlagen;
- de brief van de raadsman van de Gemeente van 27 november 2007 aan deskundigen, met tekeningen;
- het ontwerpadvies van deskundigen van 20 juni 2008, met bijlagen;
- het advies van deskundigen van 3 augustus 2009, met bijlagen;
- het proces-verbaal van het op 26 november 2009 gehouden pleidooi, met de daarin genoemde stukken;
- de brief namens deskundigen van 9 december 2009 ten aan aanzien van de kosten;
- de brief van de raadsman van [A] van 17 december 2009, met bijlagen;
- de brief van de raadman van de Gemeente van 8 januari 2010 ten aanzien van de kosten.
1.2 Vervolgens is vonnis bepaald.
2. Het advies van deskundigen en de standpunten van partijen
2.1 De onteigening heeft betrekking op een deel van het aan [A] in eigendom toebehorende perceel, plaatselijk bekend gemeente Aalsmeer, sectie B nummer 5757, ter grootte van 391 m² (van totaal 715 m²), zoals met grondplannummer 1 is aangegeven op de bij het Koninklijk Besluit van 20 december 2006 behorende grondplantekening. De onteigening is bij vonnis van 14 november 2007 uitgesproken. Het door de Gemeente aan [A] te betalen voorschot is bepaald op € 15.483,--. De Gemeente heeft evenwel een voorschot van € 17.204,-- aan [A] betaald. Het onteigeningsvonnis is op 13 december 2007 ingeschreven in de openbare registers.
2.2 Deskundigen hebben geadviseerd vanwege de onteigening aan [A] een schadeloosstelling toe te kennen van € 19.550,-- (€ 50,-- / m²), te vermeerderen met een vergoeding van 3,5 % rente per jaar over € 2.346,-- vanaf 13 december 2007 tot aan de datum van het te wijzen vonnis en tevens te vermeerderen met de wettelijke rente over dit totale bedrag vanaf de datum van het vonnis tot aan de voldoening. Deskundigen taxeren de schade die [A] lijdt als gevolg van het gemis van het bedrag waarmee het toe te leggen bedrag het voorschot te boven gaat op 3,5 % per jaar van het verschil tussen het voorschot en de schadeloosstelling. Eventuele bijkomende schade wordt gecompenseerd door de rente op het vrijkomende kapitaal, aldus deskundigen.
2.3 Deskundigen hebben in hun rapport verder uiteengezet dat het onteigende bestaat uit een rechthoekig gevormd gedeelte van een perceel dat niet is bebouwd. Het overblijvende deel van het perceel heeft een oppervlakte van 324 m². Ter nadere toelichting hebben deskundigen verder nog uiteengezet:
[...]
5. Ter plaatse geldt het bestemmingsplan "Nieuw-Oosteinde" [...] Voor het onteigende golden de bestemming Wbl (Woondoeleinden bestaand 1) met de aanduiding mg (met gebouwen) en, voor een kleine strook, de bestemming Vb (Verblijfsgebied). [...]
6. Het bestemmingsplan Nieuw-Oosteinde is herzien bij een "1e Herziening bestemmingsplan Nieuw-Oosteinde" van 23 mei 2002 [...] Bij deze herziening zijn de voor het onteigende en overblijvende geldende bestemmingen in belangrijke mate gewijzigd. Thans geldt voor het gehele onteigende de bestemming Vb (Verblijfsgebied). Het overblijvende ligt thans in zijn geheel in een bestemmingsvlak UW1 (Uit te werken Woondoeleinden 1) met de aanduiding mw (met winkels). [...]
7. Deskundigen ontlenen aan de toelichting op de 1e Herziening van het Bestemmingsplan Nieuw-Oosteinde de navolgende passage:
[...] De Julianalaan/Hendrikstraat wordt nu rechtdoor getrokken. [...] De verplaatsing van de ontsluiting naar het noorden wordt ingegeven door twee redenen. Ten eerste maakt een verschuiving het mogelijk om een winkelplein te maken met 3 wanden. [...] Ten tweede geeft het rechtdoor trekken van de Julianalaan naar de Machineweg een logischer ontsluiting van het winkelcentrum.
[...]
Beoordeling
10. Deskundigen achten ook bij heroverweging aannemelijk dat gedaagde voorafgaand aan de wijziging van de bestemming van het onteigende bij de 1e Herziening van het Bestemmingsplan Nieuw-Oosteinde vergunning had kunnen verkrijgen voor de bouw van een woning met tuin op het gedeelte van perceel B 5757 dat lag binnen het bestemmingsvlak Wbl [...] Door de 1e herziening van het bestemmingsplan is deze vooralsnog door deskundigen aangenomen bouwmogelijkheid vervallen. Het zal met name niet krachtens de overgangsbepalingen welke deel uitmaken van de voorschriften mogelijk zijn alsnog een vergunning voor de bouw van een woning op het perceel te verkrijgen. De bestemming Wb1 zal niet kunnen dienen als grondslag voor de taxatie.
Bij de taxatie van de waarde van het onteigende moeten de onteigening en de plannen daarvoor worden geëlimineerd. De planologisch geldende bestemmingen moeten, behoudens een zich niet voordoende uitzondering, [...] bij de taxatie juist niet worden geëlimineerd. Ten tijde van de onteigening gold ontegenzeggelijk de bestemming Vb (verblijfsgebied). Voorafgaande aan de eerste herziening kon het onteigende worden aangemerkt als bouwperceel. Ten tijde de onteigening was zulks niet meer het geval. In de voorgaande alinea adviseren deskundigen dat de bestemming Wb1 niet kan dienen als grondslag voor de taxatie. Deskundigen komen deels van dit oordeel terug. De overgangsbepalingen welke deel uitmaken van de voorschriften van het vigerend bestemmingsplan laten bouw van een woning op onteigende en overblijvende niet toe doch sluiten niet uit dat onteigende en overblijvende, in overeenstemming met de voorgaande bestemming (Wb1), voortgezet worden gebruikt als erf, tuin en/of moestuin bij aanliggende percelen nu wijziging van de inrichting voor een dergelijk gebruik niet nodig is.
11. Deskundigen schreven in hun ontwerp-rapport het navolgende:
[...] Het onteigende zal kunnen worden beschouwd als onderdeel van het totale complex waarvan deze woongebieden deelcomplexen zijn. Naar het oordeel van deskundigen zal derhalve bij het bepalen van de waarde van het onteigende rekening mogen worden gehouden met alle bestemmingen die gelden voor zaken die deel uitmaken van het complex Nieuw-Oosteinde, in dier voege dat elke bestemming van een zaak de waardering van alle zaken binnen het complex beïnvloedt.
Deskundigen achten het bij heroverweging de vraag of het geheel van woongebieden in het bestemmingsplan Nieuw-Oosteinde als één complex kan worden beschouwd. Het ligt meer voor de hand de gronden in de bestemmingsvlakken UW1, UW 2 en UW 3 te beschouwen als drie afzonderlijk in ontwikkeling te brengen complexen. De weg voor welke onteigend wordt is een aan te leggen verbindingsweg tussen deze complexen welke op zich niet nodig is voor de ontsluiting van deze complexen. De weg levert een verbetering van de infrastructuur in de gemeente Aalsmeer op, in het bijzonder van de infrastructuur binnen het plangebied van de gemeente Aalsmeer.
Taxatie
[...]
13. Deskundigen achten het met het hiervoor beschreven gewijzigd uitgangspunt niet verenigbaar voor de taxatie in deze zaak nog hoofdzakelijk te letten op de waarde van gronden welke liggen in een van de drie woningbouwcomplexen in het bestemmingsplan Nieuw-Oosteinde. De hoogste waarde voor het onteigende wordt gevonden door het te beschouwen als tuin, erf of andere aanwending als niet bebouwd perceel behorende bij een van de aangrenzende woningen. [...]
15. Deskundigen achten het niet uitgesloten dat krachtens artikel 40e O.W. bij het bepalen van de waarde van het onteigende de aldus gevonden prijs moet worden vermeerderd met de nadelen die het gevolg zijn van de bestemmingen die door het werk waarvoor onteigend wordt tot uitvoering komen.. [...] Deskundigen laten art. 40e O.W. bij hun advies omtrent de waarde ook bij heroverweging buiten beschouwing omdat gedaagde volgens zijn verklaring bij de gemeente Aalsmeer een verzoek om vergoeding van planschade heeft ingediend. [...]
Waardevermindering overblijvende
16. [...] Het overblijvende ondergaat door de onteigening geen waardevermindering. [...]
2.4 De Gemeente onderschrijft het uitgangspunt van deskundigen met betrekking tot de functie van de aan te leggen weg, waarvoor de onteigening heeft plaatsgevonden. De aan te leggen weg kan niet geacht worden tot de verschillende woongebieden te behoren en kan derhalve ook niet tot een complex worden gerekend, aldus de Gemeente. Het onteigende dient te worden getaxeerd met de bestemming “Verblijfsgebied” en deze bestemming dient met het oog op de onteigening niet te worden weggedacht. Deskundigen verliezen bij de taxatie van de grond echter uit het oog dat het onteigende slechts aan één zijde grenst aan een ander woonperceel. De getaxeerde waarde van
€ 50,-- per m² zal alleen gerealiseerd kunnen worden wanneer de grond bij een tuin of erf kan worden getrokken, maar daarvoor is slechts één gegadigde, namelijk de buurman. Verder moet in aanmerking worden genomen dat het gebruik van het perceel als tuin of erf, waarvan deskundigen uitgaan, is gebaseerd op overgangs-bepalingen. Dat heeft ook een waardedrukkend effect. De Gemeente stelt dat redelijk handelende partijen het eens zullen worden over een waarde van € 35,-- per m². De Gemeente is van oordeel dat het overblijvende perceel van [A] zijn waarde behoudt.
2.5 De Gemeente heeft bezwaar tegen de gevorderde kosten voor juridische bijstand aan de zijde van [A]. Als het standpunt van de Gemeente wordt gevolgd zal de schadeloosstelling minder bedragen dan het aanbod van de Gemeente, zodat vergoeding van de kosten op grond van artikel 50 Onteigeningswet achterwege zou moeten blijven, aldus de Gemeente. De Gemeente wijst ook op kostenverhogende omstandigheden, zoals het aanhouden van de gerechtelijke plaatsopneming op verzoek van [A], waardoor onnodig extra kosten zijn ontstaan. De kosten houden ook voor een groot deel verband met verzet - dat niet is gehonoreerd - tegen de onteigening zelf, zodat [A] heeft te gelden als de in het ongelijk gestelde partij. De opstelling van [A] heeft geleid tot extra kosten van beide partijen en van deskundigen, zodanig dat - subsidiair - die kosten slechts voor een deel vergoed zouden moeten worden, aldus de Gemeente.
2.6 [A] is het niet eens met het standpunt van deskundigen dat bij de taxatie van de grond dient te worden uitgegaan van voortgezet gebruik als erf en tuin. In het kader van het bestemmingsplan “Nieuw Oosteinde” werd het perceel aangemerkt als bouwperceel. [A] wijst erop dat de bouw van een woning op het overblijvende nog steeds mogelijk is. [A] voert verder aan dat zijn kavel - met woonbestemming - is onteigend als gevolg van de noodzaak tot ontsluiting van de nieuwe woonwijk. Er moet dan ook rekening worden gehouden met de complexwaarde van de gehele wijk, aldus [A]. Met de nieuwe woonwijken en winkelcentra ontleent het onteigende - met het oog op de egalisatieregel - daaraan een hogere waarde dan de thans getaxeerde waarde als erf en tuin of andere niet bebouwde aanwending. Voorzover de taxatie dient te geschieden in het kader van niet alleen het onteigende maar tezamen met het naastgelegen perceel van voorheen [B], dient rekening te worden gehouden met een waarde van € 600,-- per m², zoals aan [B] is vergoed.
2.7 Ter nadere toelichting voert [A] aan dat in het verleden - vanaf 1991 - de Gemeente verwachtingen heeft gewekt die erop neerkomen dat het perceel zou kunnen worden bebouwd met meerdere woningen. De waarde als bouwgrond kan niet buiten beschouwing worden gelaten door de latere wijziging van het bestemmingsplan. Door de wijziging van het bestemmingsplan is immers aan [A] de mogelijkheid ontnomen om het perceel te bebouwen. Nu de Gemeente om het perceel van [A] heen gaat bouwen, is het zeer aannemelijk dat het nog aan [A] verblijvende perceel in de toekomst ook zal worden bebouwd. Dit behoort bij de waardebepaling mee te tellen, aldus [A].
2.8 [A] voert ook aan dat deskundigen ten onrechte artikel 40e Onteigeningswet buiten beschouwing hebben gelaten. Artikel 40e Onteigeningswet biedt de mogelijkheid om bij de onteigening met planschade rekening te houden en deskundigen hadden dat behoren te doen.
2.9 [A] doet, wat de proceskosten betreft, een beroep op artikel 50 Onteigeningswet. Hij concludeert ten slotte dat deskundigen de waarde van het onteigende opnieuw zouden moeten berekenen, primair aan de hand van het totale complex, subsidiair rekening houdend met de vergoeding met betrekking tot het perceel van [B].
3.1 Het gaat in de eerste plaats om de vraag naar welke bestemming de taxatie van het onteigende perceel dient te worden uitgevoerd. Bij bepaling van de schadeloosstelling behoort als uitgangspunt te worden genomen de bestemming die bij het van kracht zijnde bestemmingplan aan het onteigende is gegeven. Daarbij dient te worden uitgegaan van de peildatum, de datum waarop het onteigeningsvonnis in de openbare registers is ingeschreven. In dit geval is dat 13 december 2007. Vast staat dat op dat moment het door deskundigen ook als uitgangspunt gekozen bestemmingsplan Nieuw-Oosteinde met de eerste herziening van 23 mei 2002 van toepassing was en ook nu nog is. Bij die eerste herziening is de bestemming van het onteigende gewijzigd van “Woondoeleinden bestaand 1” in “Verblijfsgebied”. [A] is derhalve aan deze laatste bestemming gebonden, zodat, anders dan hij aanvoert, met betrekking tot het onteigende niet kan worden uitgegaan van een bouwperceel.
3.2 De stelling van [A] dat zijn kavel is onteigend als gevolg van de noodzaak tot ontsluiting van de nieuwe woonwijk wordt verworpen. Zoals deskundigen na heroverweging ook uiteenzetten ligt het voor de hand ervan uit te gaan dat de bestemmingsvlakken UW 1, UW 2 en UW 3 in het gebied van het onteigende beschouwd moeten worden als drie afzonderlijke complexen. De weg waarvoor is onteigend is volgens deskundigen te beschouwen als een verbindingsweg tussen die complexen. De rechtbank volgt die op kennis en ervaring gebaseerde visie, gelet ook op de bij gelegenheid van het pleidooi gegeven toelichting van deskundigen, aan de hand van de overgelegde overzichtstekening van het plangebied (nummer 0602000820).
3.3 Zoals uit de toelichting van de eerste herziening van het bestemmingsplan blijkt (onderdeel 7 van het deskundigenrapport), heeft de Gemeente de Catharina Amalialaan rechtdoor gesitueerd om een winkelplein te kunnen maken en omdat dit een logischer ontsluiting van het winkelcentrum zal vormen. Dit is een - door het Koninklijk Besluit goedgekeurde - keuze van de Gemeente die voor de ontsluiting van de woongebieden zelf niet noodzakelijk was, omdat er al een ontsluiting was. Er was reeds de bestaande ontsluiting via de Hendrikstraat, zij het met twee (extra) bochten. Deskundigen hebben bij gelegenheid van het pleidooi verder toegelicht dat een redelijk handelend projectontwikkelaar niet zou kiezen voor het rechtdoor trekken van de Catharina Amalialaan. Dit is immers vanwege de onteigening een relatief dure oplossing, terwijl er een bestaande ontsluiting was via de Hendrikstraat. Deskundigen hebben derhalve terecht de complexwaarde buiten beschouwing gelaten.
3.4 De rechtbank volgt deskundigen in hun visie dat het onteigende op basis van de overgangsbepalingen van het vigerende bestemmingsplan de hoogste waarde ontleent bij gebruik als tuin, erf of een andere aanwending als niet bebouwd perceel bij een van de aangrenzende woning(en). De overgangsbepalingen van het vigerende bestemmingsplan laten de bouw van een woning op het onteigende niet toe, doch de voorgaande bestemming - tuin en/of erf - blijft toegestaan omdat daarvoor geen wijziging noodzakelijk is. Deskundigen komen dan op een getaxeerde waarde van
€ 50,-- per m². Het gaat om een taxatie met inachtneming van alle omstandigheden van het geval die verder is gebaseerd op het op kennis en ervaring gebaseerde intuïtief inzicht van deskundigen. De rechtbank neemt die taxatie daarom over.
3.5 Anders dan [A] aanvoert kan het bedrag van € 600,-- per m², dat kennelijk aan [B] is betaald, niet als uitgangspunt dienen. Zoals deskundigen bij gelegenheid van het pleidooi ook hebben uitgelegd, bood het oorspronkelijke bestemmingsplan van vóór de eerste herziening mogelijkheden voor bebouwing van het onteigende, maar zekerheden op dat punt waren er nog niet. Die zekerheid was er bij [B] wel omdat de woning daar al stond. Verder moet in aanmerking worden genomen dat in het getaxeerde bedrag van € 50,-- per m² geen enkele rekening is gehouden met eventuele planschade. Deskundigen hebben in hun advies opgemerkt (onder nummer 10) dat voorafgaande aan de eerste herziening van het vigerende bestemmingsplan het onteigende kon worden aangemerkt als een bouwperceel. Deze bestemming is door de eerste herziening komen te vervallen, zodat niet is uitgesloten - zoals deskundigen ook toelichten - dat aanspraak kan worden gemaakt op vergoeding van planschade. De vergelijking van [A] van de waarde per m² van het perceel van [B] met zijn perceel gaat derhalve mank.
3.6 Het verwijt van [A] dat deskundigen ten onrechte artikel 40e Onteigeningswet buiten beschouwing hebben gelaten is niet terecht. Deskundigen hebben partijen de gelegenheid geboden om zich op dit punt uit te laten, waarop de raadsman van [A] bij brief van 28 november 2008 te kennen heeft gegeven dat [A] de procedure van de planschade wenst te volgen. De Gemeente heeft daarop ook afgezien van toepassing van artikel 40e Onteigeningswet. Nu [A] uitdrukkelijk heeft gekozen voor de mogelijkheid van artikel 49 Wet op de Ruimtelijke Ordening (de planschadeprocedure), waarbij het gaat om een met voldoende waarborgen omklede rechtsgang, behoefden deskundigen geen toepassing te geven aan artikel 40e Onteigeningwet. De door [A] nog aangevoerde bijkomende omstandigheden, zoals de door de Gemeente vanaf 1991 in het leven geroepen verwachtingen, zijn veeleer in de planschadeprocedure van belang en kunnen in deze zaak verder geen rol spelen.
3.7 Het bezwaar van de Gemeente tegen de taxatie van deskundigen wordt eveneens verworpen. Deskundigen hebben blijkens hun advies bij de taxatie rekening gehouden met de omstandigheid dat het onteigende grenst aan één naast gelegen bebouwd perceel. Tegenover het oordeel van deskundigen heeft de Gemeente volstaan met de enkele stelling dat de waarde van de grond € 35,-- per m² zou moeten bedragen. De rechtbank hecht meer waarde aan het oordeel van deskundigen. Zonder nadere toelichting - die ontbreekt - kan ook niet worden aangenomen dat de omstandigheid dat het huidige uitgangspunt is gebaseerd op de overgangsbepalingen van het bestemmingsplan, noemenswaardig waardedrukkend is.
3.8 De slotsom is dat het onteigende een waarde toekomt van € 19.550,-- (391 m² x € 50,--).
Partijen zijn het met deskundigen eens dat het overblijvende geen waardevermindering ondergaat. Deskundigen hebben de schade die [A] lijdt als gevolg van het gemis van het bedrag waarmee de schadeloosstelling het voorschot overtreft getaxeerd op
3,5 % op jaarbasis, te rekenen vanaf 13 december 2007 tot het te wijzen vonnis. Deze taxatie is door partijen niet betwist en de rechtbank neemt die over. Dat komt erop neer dat [A] verder toekomt 3,5 % over een bedrag van € 2.346,-- (€ 19.550,00 -/-
€ 17.204,00), vanaf 13 december 2007 tot aan 20 januari 2010, welk totaal dient te worden vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 20 januari 2010 tot aan de voldoening.
3.9 [A] vordert vergoeding van de kosten voor juridische bijstand. De rechtbank acht het redelijk dat [A] zich heeft voorzien van rechtskundige bijstand, zodat de redelijk gemaakte kosten voor vergoeding in aanmerking komen. [A] heeft facturen van zijn raadsman overgelegd met een totaal in rekening gebracht bedrag, tot en met 29 oktober 2009, van € 17.203,16 inclusief BTW. In een factuur van 7 december 2009 is vervolgens nog een bedrag van € 6.091,31 in rekening gebracht bij [A], voor de periode van 6 tot en met 26 november 2009. De totale kosten voor juridische bijstand bedragen daarmee
€ 23.294,47.
3.10 De Gemeente betwist de hoogte van de kosten voor juridische bijstand, onder meer met een beroep op artikel 50 Onteigeningswet. Het door de Gemeente ingenomen standpunt met betrekking tot de schadeloosstelling is echter niet gevolgd - de schadeloosstelling is hoger dan door de Gemeente is aangeboden - zodat er geen reden is artikel 50 Onteigeningswet ten nadele van [A] toe te passen. De kostenverhogende omstandigheden bij de gerechtelijke plaatsopneming zijn primair het gevolg van - noodzakelijkerwijs - verhindering van een van deskundigen en de rechtbank vindt het niet redelijk om de kosten daarvan voor rekening van [A] te laten. Dat [A] in de procedure tot onteigening verweer heeft gevoerd, bij conclusie van antwoord en conclusie van dupliek, is alleszins te begrijpen. Het gaat immers om een ingrijpende inbreuk op het zwaarwegende recht van eigendom.
3.11 Uitgangspunt bij onteigening is dat de onteigende partij volledig schadeloos wordt gesteld, waaronder in beginsel ook de kosten voor rechtsbijstand vallen. In dit geval zijn die kosten behoorlijk opgelopen. Uit de specificatie van de facturen tot en met 29 oktober 2009 (tot het bedrag van € 17.203,16) blijkt waaraan en waarom de kosten zijn gemaakt. Met betrekking tot die kosten kan worden opgemerkt dat de wisseling van de bestemming met betrekking tot het perceel van [A] de nodige complicaties met zich bracht. Dit blijkt ook uit het advies van deskundigen. Uit de specificatie blijkt verder niet van kosten die ten onrechte zijn gemaakt. De rechtbank acht daarom de hoogte van die kosten, gelet op alle omstandigheden van het geval, redelijk.
3.12 De laatste factuur van 7 december 2009 heeft blijkens de specificatie betrekking op de kosten voor juridische bijstand in verband met het gehouden pleidooi. Uit die specificatie blijkt dat alleen voor het voorbereiden van het pleidooi en het opstellen van de pleitnota al meer dan 16 uur is besteed. In totaal is meer dan 21 uur besteed. Dat komt de rechtbank excessief voor, te meer nu het gaat om een zaak die al uitgebreid bekend is bij de raadsman en die ook, met veelal dezelfde argumenten, uitgebeid aan de orde is geweest bij de gerechtelijke plaatsopneming. De rechtbank acht het redelijk dat voor het pleidooi een bedrag van € 1.000,-- als kosten wordt vergoed. De totaal te vergoeden kosten komen daarmee op € 18.203,16, inclusief BTW. De rechtbank gaat ervan uit dat [A] de BTW niet kan verrekenen.
3.13 Daarnaast komt ook het door [A] betaalde griffierecht voor vergoeding in aanmerking. Tot nu toe is daarvoor een bedrag van € 251,-- in rekening gebracht. Gelet op artikel 2 lid 1 ten 2° onder f. Wet tarieven in burgerlijke zaken zal dit bedrag worden verhoogd tot 2,2 % van de toegewezen schadeloosstelling. In dit geval komt dat neer op € 430,--. De kosten komen ingevolge artikel 50 Onteigeningswet ten laste van de Gemeente als onteigenende partij.
3.14 Deskundigen hebben hun kosten opgegeven tot het bedrag van totaal € 24.771,47 inclusief BTW. Zowel [A] als de Gemeente heeft geen bezwaren geuit tegen de hoogte van de kosten van deskundigen. De rechtbank zal die vaststellen op het door deskundigen in rekening gebrachte bedrag. Deze kosten komen ook voor rekening van de Gemeente als eisende partij.
3.15 Tot slot overweegt de rechtbank dat niet is gebleken van andere belanghebbenden die als gevolg van de onteigening schade hebben geleden. De naamloze vennootschap N.V. Eneco Energie Holding Amstelland te Haarlem is weliswaar beperkt gerechtigd, doch de Gemeente heeft hiermee een minnelijke regeling getroffen.
a. bepaalt de aan [A] toekomende schadeloosstelling wegens de onteigening van een gedeelte groot 391 m² van het perceel kadastraal bekend gemeente Aalsmeer, sectie B nummer 5757, zoals aangeduid met grondplannummer 1 op de bij het Koninklijke Besluit van 20 december 2006 behorende kaart, op € 19.550,-- (zegge: negentienduizend vijfhonderd vijftig euro), te vermeerderen met 3,5 % rente over een bedrag van € 2.346,-- vanaf 13 december 2007 tot 20 januari 2010, alsmede te vermeerderen met de wettelijke rente over het aldus verkregen totaal vanaf 20 januari 2010 tot aan de voldoening;
b. veroordeelt de Gemeente om aan [A] te betalen € 2.346,-- (zegge: tweeduizend driehonderd zesenveertig euro), vermeerderd met 3,5 % rente over dit bedrag vanaf 13 december 2007 tot 20 januari 2010, alsmede vermeerderd met de wettelijke rente over het aldus verkregen totaal vanaf 20 januari 2010 tot aan de voldoening;
c. wijst aan als dagblad waarin door de griffier dit vonnis in uittreksel zal worden gepubliceerd: Het Parool;
d. veroordeelt de Gemeente in de kosten van het geding, aan de zijde van [A] tot op heden begroot op € 18.203,16 aan salaris advocaat en € 430,-- aan verschotten;
e. stelt de kosten van deskundigen tot op heden vast op € 24.771,47 inclusief BTW;
f. veroordeelt de Gemeente in de kosten van deskundigen.
Gewezen door mrs. A.J. Beukenhorst, voorzitter, A.C.A. Wildenburg en W.A.H. Melissen, leden van genoemde kamer, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 20 januari 2010.