Parketnummer: 13/420822-09 (PROMIS)
Datum uitspraak: 2 maart 2010
van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1951,
thans gedetineerd in het Huis van Bewaring “Almere Binnen” te Almere.
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van
16 februari 2010.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie
mr. H. Hoekstra en van hetgeen door de raadsman van verdachte mr. R.J. van Meerten, advocaat te Haarlem, en door de verdachte naar voren is gebracht.
Aan verdachte is tenlastegelegd – met inachtneming van de op de terechtzitting van
16 februari 2010 toegelaten wijziging van de telastelegging - dat
hij op of omstreeks 13 augustus 2009 te Amsterdam, in elk geval in Nederland,
opzettelijk en met voorbedachten rade [slachtoffer] (zijn wettige echtgenote) van het leven heeft beroofd, immers heeft verdachte met dat opzet en na kalm beraad en rustig overleg,
eenmaal met een balk, althans een hard en zwaar voorwerp, op/tegen het hoofd van die [slachtoffer] geslagen en/of (vervolgens) met zijn, verdachtes, hand(en) en/of arm(en) de keel van die [slachtoffer] dicht gedrukt en/of dicht gedrukt gehouden, waardoor die [slachtoffer] een
bloedstuwing en/of zuurstofgebrek in de hersenen heeft bekomen, tengevolge waarvan zij is overleden; (artikel 289 Wetboek van Strafrecht)
hij op of omstreeks 13 augustus 2009 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, aan [slachtoffer] (zijn wettelijke echtgenote) opzettelijk zwaar lichamelijk letsel (te weten een hoofdwond en/of een bloedstuwing en/of zuurstofgebrek in de hersenen), heeft toegebracht, door opzettelijk voornoemde [slachtoffer] eenmaal met een balk, althans een hard en zwaar voorwerp, op/tegen het hoofd te slaan en/of (vervolgens) met zijn, verdachtes, hand(en) en/of armen de keel van die [slachtoffer] heeft dichtgedrukt en/of dicht gedrukt gehouden,
tengevolge waarvan voornoemde [slachtoffer] is overleden (artikel 302 Wetboek van Strafrecht).
De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
op 13 augustus 2009 te Amsterdam, opzettelijk [slachtoffer] (zijn wettige echtgenote) van het leven heeft beroofd, immers heeft verdachte met dat opzet met een balk op het hoofd van die [slachtoffer] geslagen en vervolgens met zijn, verdachtes, hand en arm de keel van die [slachtoffer] dicht gedrukt en dicht gedrukt gehouden, waardoor die [slachtoffer] een bloedstuwing en zuurstofgebrek in de hersenen heeft bekomen, tengevolge waarvan zij is overleden.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in zijn verdediging geschaad.
4. Waardering van het bewijs
4.1. Het standpunt van het openbaar ministerie
De officier van justitie acht het primair ten laste gelegde feit, door haar gekwalificeerd als doodslag, wettig en overtuigend bewezen. Zij acht niet wettig en overtuigend bewezen dat verdachte met voorbedachte rade heeft gehandeld. Verdachte heeft consistent verklaard in een opwelling te hebben gehandeld en de doodslag van zijn vrouw niet tevoren te hebben bedacht. Alle stille getuigen wijzen daar ook op. Het hout dat toevallig bij de deur stond, het kopje thee dat hij haar nog had gebracht en de föhn die op de grond ligt, aldus de officier van justitie. De verklaringen van verdachte over de klap met het stuk hout en de verwurging worden voorts bevestigd door de aanvullende verklaring van de patholoog-anatoom F.R.W. van de Goot, afgelegd in aanwezigheid van de raadsman van verdachte bij de rechter-commissaris op 8 februari 2010.
4.2. Het standpunt van de verdediging
De verdediging stelt zich op het standpunt dat bewezen kan worden verklaard dat verdachte zijn echtgenote [slachtoffer] om het leven heeft gebracht.
4.3. Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank gaat bij haar beoordeling uit van de volgende feiten en omstandigheden.
Op zaterdag 15 augustus 2009, omstreeks 12.00 uur, is de politie, op verzoek van de familie van het slachtoffer, die vanaf woensdag 12 augustus 2009 niets meer van haar hadden vernomen, de woning van verdachte en het slachtoffer aan de [adres] met sleutels van de familie binnengetreden. In de slaapkamer werd het stoffelijk overschot aangetroffen van de 46-jarige [slachtoffer], zijnde de echtgenote van verdachte. Het slachtoffer was slechts gekleed in een slip en lag half voorover op het voeteneind van het bed met de knieën op de grond. Zij had een bloedende wond aan haar hoofd. Op het hoofdeinde van het bed en op de muur bij de het hoofdeinde werden een grote plas bloed respectievelijk een bloedveeg aangetroffen. Onder het bovenlichaam werd een houten balk aangetroffen. Haar echtgenoot [verdachte] bevond zich niet in de woning en had vermoedelijk de auto van [slachtoffer] meegenomen. De echtgenoot werd, gelet op het voorgaande en de getuigen-verklaringen, aangemerkt als verdachte respectievelijk als degene die met de dood van [slachtoffer] te maken had. Hierop werd overgegaan tot signalering.
Op zondag 16 augustus 2009 werd verdachte door een toevallige voorbijganger op de [adres] in zijn auto met een riem om zijn nek gezien. Deze voorbijganger heeft de politie geïnformeerd waarna verdachte door de politie is aangehouden. Verdachte verklaarde vrijwel direct tegen de politie dat er donderdagochtend 13 augustus 2009 iets in hem geknapt was en dat hij zijn vrouw had vermoord.
Uit het pathologieonderzoek is gebleken dat er bij het slachtoffer geen zekere doodsoorzaak aanwijsbaar was. De bevindingen zouden evenwel verenigbaar kunnen zijn met samendrukkend geweld op de hals hetgeen het intreden van de dood dan zou kunnen verklaren op basis van bloedstuwing van de hersenen en zuurstofgebrek. Een andere doodsoorzaak was niet aanwijsbaar. Tevens was sprake van substantieel botsend mechanisch geweld op het hoofd. Dit geweld heeft geen rol gespeeld bij het intreden van de dood maar kan wel een rol hebben gespeeld bij beïnvloeding van het bewustzijn van het slachtoffer.
Ter zitting van 16 februari 2010 heeft verdachte het telastegelegde bekend en – zakelijk weergegeven en voor zover hier van belang – het volgende verklaard:
Op woensdag 12 augustus 2009 hadden [slachtoffer] en ik rond 15.00 uur in Abcoude nog iets gedronken en gegeten op een terras. Wij deden dat wel vaker. De dagen ervoor had zij al verwijten gemaakt over de door mij opgenomen € 12.000,- . Ik had dat gedaan om financiële gaten te vullen. Op het terras had ik een praatje gemaakt met een man. Meteen toen we in de auto zaten op weg naar huis, begon [slachtoffer] over mijn gesprek met die man. Vanaf dat moment begon het scheef te lopen en was de stemming verziekt. We reden namelijk net 10 meter en direct begonnen de verwijten weer. Ik heb zonder overleg dat geld van de rekening afgehaald en dit verwijt kwam steeds terug. ’s Avonds thuis, begon het weer. Ik heb [slachtoffer] op een gegeven moment gevraagd of ze ermee wilde stoppen. Het werd me zwart voor de ogen. Ik zat een voetbalwedstrijd te kijken, maar ik kon de spelers niet meer zien. Dat was mijn ingehouden woede. Ik heb haar duidelijk laten blijken dat ik wilde dat ze zou ophouden. Ik heb dat tegen haar gezegd. We hebben over dat geldonderwerp gesproken en toen heb ik gezegd dat ze moest stoppen.
Voor het slapen gaan heeft zij het weer opgerakeld. Ik noem dat zuigen. Ik heb toen ook weer gezegd dat ze moest stoppen en het even moest parkeren. Ik heb geen toezeggingen gedaan voor het oplossen van het probleem.
Toen we donderdagochtend 13 augustus 2009 wakker werden, begon ze weer over het geld. Zij moest naar haar werk. Ik maakte, als altijd, een kopje thee voor haar en bracht dat naar haar toe. Vervolgens maakte ik dan haar brood gereed en zorgde ik ervoor dat haar tas klaar lag. Toen we wakker werden, was alles normaal. De wekker is op de snooze-stand gezet en de katten waren bij ons gekomen, zoals altijd. Ze was die donderdagochtend licht afstandelijk tegen mij en deed anders dan anders. Zij ging zich vervolgens douchen en ik ging thee zetten. Het normale ochtendritueel.
Voordat ik echter naar beneden ging, maakte ze weer een opmerking. Ik zei haar dat ze dat nu even niet moest doen. Toen ik de thee naar boven had gebracht en op het hoekje van haar kant van het bed had gezet, wilde ik weer naar beneden gaan. Zij was haar haar aan het föhnen. Ze vroeg toen aan mij of ik de balkondeur op het haakje wilde zetten. Ik deed dat en zij draaide zich om naar mij en zei dat het geld voor 12.00 uur op haar rekening moest staan. Toen brak er wat bij mij. Ik had er erg veel moeite mee. Ik ben dingen gaan doen die niet bij mij passen. Ik ben blijkbaar verschrikkelijk boos geworden en het is faliekant verkeerd afgelopen. Ik heb een tic. Ik vergeet nooit iets. Ik ben altijd goed voorbereid voor wat dan ook. Ik vergeet nooit mijn autopapieren als ik ga rijden. Zo had ik me er ook al op voorbereid dat ik de vlonder zou moeten repareren en ik had daartoe twee dagen eerder een plankje klaargelegd. Ik heb toen dat stuk hout gepakt en ik heb die roei uitgedeeld op haar hoofd, tot mijn grote spijt. Ze zat met de rug naar mij toe en ze draaide zich om met het hoofd naar rechts. Ze keek mij over haar schouder aan en wilde de opmerking nog eens in mijn gezicht gooien. Toen zij mij aankeek en zich weer terugdraaide, heb ik het stuk hout gepakt. Het stuk hout was ongeveer 80 centimeter lang, minder dan een meter. Het was van vurenhout. Je verwacht eerder dat je daar een deuk inslaat.
Nadat ik haar op haar hoofd had geslagen, sprong zij op. Ze sloeg tegen het board van het bed aan en kwam gillend op me af. Ik heb haar opgevangen en het gillen gestopt door haar hoofd in mijn arm te nemen. Het gillen stopte en toen schrok ik. Ik zag dat zij een paars hoofd had.
Na de klap met het hout, liep ik langs de achterzijde van het bed om weg te lopen. Toen ik bij het voeteneinde was, stond zij op het bed en kwam gillend op me af. Ik ving haar op en met een arm heb ik het gillen gestopt. Ik kan niet tegen mensen die gillen. Ik heb nog gezegd: “Hou op, stoppen!”. Het is een thema in mijn leven. U houdt mij voor dat ik bij de politie heb verklaard dat ik een keer waarschuw en vervolgens een tik geef waar wel 450 kilo achter kan zitten. Dat klopt in een situatie waarin ik niet weg kan lopen. Ik voel de adrenaline dan stijgen. Ik had in dit geval wel weg kunnen lopen.
Zij kwam op mij af met vooruitgestoken armen. Ze viel van het bed. Ik heb haar hoofd met mijn rechterarm in de holte van mijn linkerelleboog geduwd. Ze zat knel in mijn linkerarm. Ik heb haar knel gezet en met rechts geduwd. Ik heb geen idee hoe lang ik dat gedaan heb. Er is mij gezegd dat ik dat 30 seconden heb gedaan. Ik heb zelf echt geen idee hoe lang. Ik was dermate ver weg. Als ik bij mijn volle verstand was geweest, was ik wel weggelopen. Ik wil mij niet verschuilen achter de omstandigheid dat ik niet bij mijn volle verstand was. Dat was ik wel, maar ik was wel driftig de weg kwijt. Toen ik haar losliet, heb ik haar niet meer aangeraakt. Ik heb me toen gerealiseerd dat ik iets heel ernstigs had gedaan. Aan haar kant van het bed stonden pillen. Ik heb van elk potje vijf pillen genomen. Ik ben naar de badkamer gegaan en heb een stanleymes gehaald. Ik ben in de badkuip gaan liggen. Ik was gigantisch geschrokken van wat ik had aangericht. Ik dacht toen dat het voor mij ook maar moest stoppen. Ik heb niet gehoord dat zij stikgeluiden maakte. Mijn timing van het geheel is ook zoek. [slachtoffer] slikte diazepam en oxazepam. Ik heb de pillen genomen om rustiger te worden, ik stond op mijn kop. Ik heb het bad vol laten lopen en heb mezelf tot op het bot met het stanleymes gesneden. Het bloeden stopte echter. Ik heb vervolgens in de hal gelegen. Ik ben vrijdags naar beneden gekropen. Op zaterdag besloot ik om het af te maken. Ik heb er wel aan gedacht om terug te gaan naar de slaapkamer, maar ik heb dat niet gedaan. Ik was de weg kwijt en had veel bloed verloren. Ik was zo geschrokken wat ik had gezien. Ik besefte me dat ik haar had gedood en ik realiseerde me dat ik dat had gedaan. Ik heb geen moment daarover getwijfeld. Ik zag wat ik had aangericht. [slachtoffer] en ik hebben een keer in de auto erover gesproken over hoe het zou zijn als je jezelf tegen een vrachtauto aanrijdt en hoe snel je dan dood bent. Ik wilde dat ook doen. Maar ik heb het niet gedaan omdat ik dan ook anderen erbij zou betrekken. Zondagochtend wilde ik mezelf dood maken met mijn riem. Dat is ook niet gelukt. Op de vragen van de officier van justitie antwoord ik dat ik niet uit de kamer kon ontsnappen op de manier zoals zij op me af kwam. Zij heeft me niet gekrabd. Ik was niet echt bang voor haar. Ik vraag mezelf ook af waarom ik niet ben weggelopen.
De rechtbank acht, met de officier van justitie en de verdediging, wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zijn echtgenote [slachtoffer] om het leven heeft gebracht.
De rechtbank acht niet wettig en overtuigend bewezen dat verdachte met voorbedachte rade heeft gehandeld. Met de officier van justitie en de verdediging is de rechtbank van oordeel dat verdachte onder invloed van een hevige gemoedstoestand heeft gehandeld.
Voorwaardelijke opzet
Verdachte heeft het hoofd van zijn echtgenote gedurende een verhoudingsgewijs lange tijd, verdachte schat zelf ongeveer 30 tot 40 seconden, in zijn linkerelleboogholte beklemd gehouden, terwijl hij met zijn rechterarm haar hoofd in zijn elleboogholte naar voren duwde. Hij is daarmee pas gestopt toen het gillen was opgehouden. De algemene ervaring leert dat dergelijke handelingen bij een persoon al gauw tot de verstikkingsdood kunnen leiden, zeker nu verdachte volgens zijn eigen verklaring over een grote fysieke kracht beschikte en hier ook gebruik van heeft gemaakt, gelet op de ernstige hoofdwond die bij het slachtoffer als gevolg van het slaan met het stuk hout, is geconstateerd. De rechtbank acht, gelet op het hiervoor overwogene, het voorwaardelijke opzet wettig en overtuigend bewezen. Verdachte heeft, gelet op de feitelijke handelingen die hij heeft verricht, bewust de aanmerkelijke kans aanvaard dat het slachtoffer tengevolge van die handelingen zou komen te overlijden en daarmee het voorwaardelijk opzet op de dood van zijn echtgenote gehad.
De rechtbank grondt haar beslissing dat verdachte het bewezen geachte heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, waaronder de bekennende verklaring van de verdachte.
5. De strafbaarheid van de feiten
De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.
6. De strafbaarheid van verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.
7. Motivering van de straffen en maatregelen
7.1. Het standpunt van het openbaar ministerie
De officier van justitie heeft bij requisitoir gevorderd dat verdachte met betrekking tot het door haar primair bewezen geachte feit, te weten doodslag, zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 10 jaar, met aftrek van voorarrest.
Voorts heeft zij gevorderd dat de vordering van de benadeelde partij geheel wordt toegewezen, met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
7.2. Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
7.3. Het oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals van een en ander ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Verdachte heeft op 13 augustus 2009 zijn echtgenote [slachtoffer] in hun gezamenlijke woning door verwurging om het leven gebracht. Verdachte heeft verklaard dat hij de vernederende opmerkingen en verwijten die zich de voorafgaande weken hadden voorgedaan niet meer kon verdragen en dat de spanningen steeds hoger opliepen. Toen zijn echtgenote op de bewuste ochtend weer over het geld begon, is er iets in hem geknapt en heeft hij haar met een stuk hout op haar hoofd geslagen. Toen zij vervolgens begon te gillen en op hem afkwam, heeft hij haar gewurgd om het gillen te stoppen. Door het samendrukkende geweld op haar hals, hetgeen heeft geleid tot een gebrek aan zuurstof en een bloedstuwing in de hersenen, is [slachtoffer] op 46-jarige leeftijd overleden.
Verdachte heeft hierdoor een einde gemaakt aan het leven van een vrouw in de bloei van haar leven. Hij heeft haar het meest wezenlijke bezit, haar leven, ontnomen. Dit onherroepelijke gevolg had niet hoeven in te treden nu er andere en minder definitieve manieren voorhanden waren om het slepende echtelijke conflict op te lossen, zoals het weglopen of eventueel tijdelijk dan wel definitief uit elkaar gaan. De verdachte heeft met zijn handelen de nabestaanden van zijn echtgenote, onder wie in het bijzonder haar moeder, broer en schoonzuster, onbeschrijfelijk veel leed aangedaan. De moeder van [slachtoffer] heeft ter zitting getracht onder woorden te brengen welk leed haar is aangedaan en welke invloed de gewelddadige dood van haar dochter tot op de dag van vandaag op haar leven heeft.
De rechtbank overweegt voorts dat zij het verdachte zeer aanrekent dat hij, nadat hij de slaapkamer had verlaten, hoe geschrokken hij ook was, enkel aan zichzelf heeft gedacht en getracht heeft om door het nemen van pillen rustiger te worden. Hiermee heeft hij zichzelf in een positie gebracht dat hij minder mobiel en niet volledig bij bewustzijn was. Verdachte heeft verklaard dat hij na het gebeuren een eind aan zijn leven wilde maken, maar dat dit hem niet is gelukt. Verdachte is vervolgens nog anderhalve dag in de woning gebleven. Op geen enkel moment tijdens zijn verblijf in de woning heeft verdachte de politie of de familie van zijn echtgenote gewaarschuwd. Verdachte ging er vanuit dat [slachtoffer] toch wel zou worden gevonden. Naar het oordeel van de rechtbank is verdachte daarmee oneerbiedig en niet respectvol met het levenloze lichaam van zijn echtgenote omgegaan. De familie van het slachtoffer heeft bovendien anderhalve dag in onzekerheid geleefd over wat er met [slachtoffer] gebeurd zou kunnen zijn. Toen [slachtoffer] op zaterdag 15 augustus 2009 werd gevonden, bevond haar lichaam zich al in staat van ontbinding waardoor het niet mogelijk was haar op te baren. Hierdoor heeft verdachte haar familie de mogelijkheid ontnomen om waardig afscheid van haar te nemen.
Het opzettelijk benemen van het leven van een ander behoort tot de zwaarste categorie strafbare feiten die de wet kent. De rechtsorde is door het bewezen verklaarde feit ernstig geschokt. Daarom komt alleen een vrijheidstraf van lange duur voor afdoening van dit feit in aanmerking.
Over verdachte is door C.J. van Gestel (psychiater), J.M. Oudejans (GZ-psycholoog) en D.A. de Ruiter (forensisch milieu-onderzoeker) op 13 november 2009 een multidisciplinair gedragsdeskundig triple-onderzoek uitgebracht. De deskundigen hebben geconcludeerd dat verdachte niet lijdende is aan een ziekelijke stoornis of gebrekkige ontwikkeling van zijn geestvermogens en dit ook niet was ten tijde van het telastegelegde. Dit impliceert dat de combinatie van escalerende financiële problemen en relationele conflicten en de reactie van verdachte daarop, de door verdachte als kwetsend en krenkend ervaren reacties van het slachtoffer, en de resulterende woede – die naar het zich laat aanzien tot het telastegelegde heeft geleid – niet in verband kunnen worden gebracht met enige aantoonbare psychische stoornis, meer in het bijzonder niet met een pathologisch verhoogde krenkbaarheid of een aantoonbare stoornis op het terrein van het reguleren en controleren van agressieve impulsen. Verdachte is derhalve volledig toerekeningsvatbaar voor het telastegelegde.
De rechtbank sluit zich aan bij deze conclusie en maakt deze tot de hare.
De rechtbank houdt er voorts rekening mee dat verdachte een man van middelbare leeftijd, te weten 59 jaar, is. De rechtbank heeft daarnaast acht geslagen op het feit dat verdachte niet eerder voor een misdrijf is veroordeeld en op de omstandigheid dat verdachte, nadat hij was aangehouden, volledig heeft meegewerkt aan het onderzoek en ter zitting blijk heeft gegeven van zijn verantwoordelijkheid voor zijn daad en berouw heeft getoond. Ten slotte neemt de rechtbank in ogenschouw dat verdachte door eigen toedoen zijn echtgenote, die naar eigen zeggen de liefde van zijn leven was en met wie hij een goede relatie had, heeft verloren waardoor hij thans met dat gemis en de wetenschap dat hij daarvan de veroorzaker is, verder zal moeten leven. Gelet op het voorgaande ziet de rechtbank aanleiding om bij de straftoemeting naar beneden af te wijken van hetgeen door de officier van justitie is geëist.
Alles in overweging nemend acht de rechtbank een onvoorwaardelijke gevangenisstraf, als hierna te noemen, passend en geboden.
8. Ten aanzien van de benadeelde partij en de schadevergoedingsmaatregel
Uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de vordering van de benadeelde partij
[benadeelde partij], van zo eenvoudige aard is dat zij zich leent voor de behandeling in dit strafgeding. Tevens is komen vast te staan dat de benadeelde partij als gevolg van het hiervoor bewezen geachte feit, rechtstreeks schade heeft geleden voor de kosten van de crematie. De rechtbank waardeert deze op een bedrag van € 2.371,31 (zegge: tweeduizend euro en driehonderdéénenzeventig euro en éénendertig eurocent). De vordering kan dan ook tot dat bedrag worden toegewezen. Voorts dient de verdachte te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog zal maken, tot op heden begroot op nihil.
In het belang van [benadeelde partij] voornoemd wordt, als extra waarborg voor betaling aan laatstgenoemde, de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht aan verdachte opgelegd.
Gelast de teruggave aan verdachte [verdachte] van een brief inzake het faillissement van verdachte, een vonnis van de rechtbank, een stuk papier met handgeschreven getallen en een prioriteitenlijstje
10. Toepasselijke wettelijke voorschriften
De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 287 van het Wetboek van Strafrecht.
De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart bewezen dat verdachte het primair telastegelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 3 is aangegeven.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is telastegelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezenverklaarde levert op:
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte, [verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 8 (acht) jaar.
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Wijst de vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij], wonende op het adres [adres] toe tot een bedrag van € 2.371,31 (zegge: tweeduizend euro en driehonderdéénenzeventig euro en éénendertig eurocent).
Veroordeelt verdachte aan [benadeelde partij] voornoemd, het toegewezen bedrag te betalen.
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Legt aan verdachte de verplichting op, aan de Staat, ten behoeve van de benadeelde partij
[benadeelde partij], te betalen de som van € 2.371,31 (zegge: tweeduizend euro en driehonderdéénenzeventig euro en éénendertig eurocent), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door hechtenis voor de duur van 33 dagen, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de hiervoor opgelegde verplichting niet opheft.
Bepaalt dat, indien en voor zover verdachte heeft voldaan aan een van de voornoemde betalingsverplichtingen, daarmee de andere is vervallen.
Gelast de teruggave aan [verdachte] van:
- een brief inzake het faillissement van verdachte
- een vonnis van de rechtbank
- een stuk papier met handgeschreven getallen
- een prioriteitenlijstje.
Dit vonnis is gewezen door
mr. J. Knol, voorzitter,
mrs. W.H. van Benthem en B.T. Beuving, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. D. Smeets, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 2 maart 2010.